Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 27
(2013)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| ||||||||||||
‘Roodkapje, je bent om op te vreten!’
| ||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||
sprookjesboeken is verteld, maar ik zal ook ingaan op de mediaproductie met de titel Efteling Sprookjes. De versie van de gebroeders Grimm is daarbij meestal in grote lijnen gevolgd. Er is echter ook sprake van variaties. Ik ga met name in op hoe diverse vertellers om zijn gegaan met de episode waarin de wolf grootmoeder en Roodkapje opeet, en hoe het sprookje in de diverse sprookjesboeken eindigt. Tevens zal ik de karakterontwikkeling die Roodkapje en de wolf hebben doorgemaakt illustreren, onder andere aan de hand van Sprookjesboom. Het gaat bij SprookjesboomGa naar voetnoot4 om een sprookjesamalgaam waarin cartoony versies van diverse ‘klassieke sprookjesbosbewoners’ met elkaar nieuwe avonturen beleven.Ga naar voetnoot5 De verhaaltjes worden ingeleid door de Sprookjesboom. Opening en slot zijn steevast hetzelfde: ‘We leven hier in het Sprookjesbos meestal lang en gelukkig, maar er was eens een dag dat dat anders was.’ Er is een probleem, dat wordt opgelost en de Sprookjesboom sluit af met een moraaltje.Ga naar voetnoot6 Hoe een sprookje als Roodkapje bij de Efteling (her)verteld is, hangt sterk samen met de ontwikkeling van de Efteling als geheel. Vandaar dat ik eerst zal ingaan op mijn proefschrift De Efteling als ‘Verteller’ van Sprookjes (2013) en dan met name op het conceptuele kader dat ik daarin heb gehanteerd. | ||||||||||||
Sprookjes als narratieve praktijkIn mijn promotieonderzoek stond de volgende vraag centraal: Hoe ziet de ontwikkelingsgang van de Efteling in relatie tot het ‘vertellen’ van sprookjes eruit? Ik benader het vertellen van sprookjes als een narratieve praktijk. Daaronder versta ik: | ||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||
Het gesitueerde creatieproces in de zin van het bedenken, (her)schrijven, ontwerpen, vormgeven en/of ensceneren van sprookjes met een impliciete en/of expliciete vertelling van sprookjes als resultaat. (p. 26) In narratieve praktijken is een centrale rol weggelegd voor de vertellers. In mijn onderzoek reken ik hiertoe niet alleen schrijvers van sprookjesboeken, maar ook ontwerpers, vormgevers, technici, scriptschrijvers voor theater- en mediaproducties, creatief producenten en beleidsmakers in de organisatie.Ga naar voetnoot7
Om de narratieve praktijken bij de Efteling te kunnen analyseren heb ik gebruik gemaakt van een conceptueel kader dat is ontleend aan het handelingsmodel voor (sociale vrijetijd) praktijken van Hugo van der Poel (1993, 2004).Ga naar voetnoot8 Dit kader geeft de onderlinge relaties weer tussen de vele factoren die van invloed zijn op het in de context gesitueerde handelen van mensen en de gevolgen van het handelen. Bij tijdruimtelijke conditionering gaat het om de plaats in tijd en ruimte waar de narratieve praktijk zich afspeelt. Zo speelden bij de Efteling bepaalde sociaaleconomische ontwikkelingen een rol bij het ontstaan en het succes van het Sprookjesbos. In de jaren '50 was er in Nederland sprake van een sterke industrialisering en verstedelijking. Tegelijkertijd groeiden de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding. In de snel moderniserende, rationele en ‘jachtige’ samenleving leefde de behoefte aan ontspanning, aan een contrapunt in de vorm van natuur, romantiek en fantasie. Sprookjes werden mede vanwege de heldere moraal door het publiek en door de Efteling gezien als verantwoord vermaak. Zij sloten goed aan bij de duidelijke normen en waarden die in de jaren '50 en '60 bij de opvoeding van kinderen hoorden en die tevens pasten bij de doelstellingen van een katholieke stichting als de Efteling. De essentie van structurele conditionering ligt in de manier waarop de verteller in de narratieve praktijken geprogrammeerd wordt door ‘regels’ en hulpbronnen. Voor de vertellers van de Efteling vormen sprookjes als cultuurgoed | ||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||
een essentiële component van de structuur. Het gaat hierbij om (met het publiek gedeelde) kennis van en ervaring met sprookjes die van jongs af aan via allerlei versies en media wordt gevoed. Hierdoor raken ‘regels’ op het gebied van stijl, plot en motieven bij mensen verankerd. Zo geeft een openings-formule als ‘Er was eens’ aan dat het om fictie gaat en geldt het als een uitnodiging aan het publiek zich mee te laten voeren in een fantasiewereld (Meder, 2000, p. 32). De meeste Efteling-sprookjesattracties zijn gebaseerd op bestaande sprookjes van Grimm of Andersen. Vanaf de beginjaren zijn er bij de Efteling echter ook rondom bepaalde attracties sprookjes zelfbedacht die in veel opzichten aan dezelfde ‘regels’ voldoen als bestaande sprookjes.Ga naar voetnoot9 Vertellers van sprookjes maken bewust en onbewust een inschatting van de (voor)kennis, smaak en beleving van het publiek. Ook met het publiek gedeelde overtuigingen en betekenissen op het gebied van sprookjes kunnen de vertellers conditioneren bij hun praktijken. Een betekenis die bij de Efteling een rol speelt is dat sprookjes herinneringen oproepen aan de kindertijd. Naast de inhoud kunnen ook uitbeeldingen van bepaalde sprookjes bij mensen verankerd raken en zodoende vertellers van sprookjes conditioneren. Zo zijn de gravures van Gustave DoréGa naar voetnoot10 bij de sprookjes van Perrault van grote invloed op latere illustratoren (Zipes, 1993) waaronder Anton Pieck die op zijn beurt als illustrator van sprookjesboekenGa naar voetnoot11 en als ontwerper bij de Efteling zeer invloedrijk was.
Een andere component van de structuur wordt gevormd door de hulpbronnen die de verteller kan inzetten om zijn vertelling te realiseren en te verspreiden. Een belangrijke hulpbron wordt gevormd door technieken of technologie die de vertellers van de Efteling inzetten. De technieken die cineast en uitvinder | ||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||
Peter ReijndersGa naar voetnoot12 beheerste waren vaak bepalend voor hoe in de jaren '50 en '60 de sprookjesattracties in ‘kleur, klank en beweging’Ga naar voetnoot13 tot stand kwamen. Tegenwoordig speelt moderne (multimedia)technologie een rol bij het realiseren en verspreiden van sprookjes. Zo maakte in 2006 motion captureGa naar voetnoot14 technologie de animatie bij de Efteling-mediaproductie Sprookjesboom mogelijk.
Tot materiële conditionering reken ik het tastbare, bestaande aanbod van sprookjes. In het geval van de Efteling gaat het daarbij niet alleen om bestaande sprookjesattracties maar ook om de fysieke, natuurlijke omgeving van het Sprookjesbos. Elke sprookjesattractie die wordt toegevoegd verandert het bestaande aanbod en daarmee de context en condities voor de vertellers. Ook voor de schrijvers van de diverse Efteling-sprookjesboeken waren de attracties uit het Sprookjesbos vaak conditionerend voor hoe zij de sprookjes op schrift stelden.
Vertellers worden dus in hun creatieproces enerzijds geconditioneerd door de context die in het geval van de Efteling ondermeer gevormd wordt door sprookjes als cultuurgoed en door het Sprookjesbos. Tijdseigen opvattingen over kinderen als doelgroep van sprookjes spelen eveneens een bepalende rol. Anderzijds zoeken vertellers in hun creatieproces ook steeds naar een zekere mate van vrijheid. Zij geven aan een sprookje een eigen draai vanuit hun eigen smaak of opvattingen en zij zetten daarbij hun creatieve talenten en vaardigheden in.
Elk creatieproces en de vertelling die eruit voortkomt heeft gevolgen voor de verteller zelf in de zin dat hij ervan kan leren en zich zodoende ontwikkelt. Vertellers hebben daarnaast intenties ten aanzien van het publiek. De bele- | ||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||
ving en betekenis van de sprookjes voor het publiek kunnen beschouwd worden als gevolgen van de vertelling. Voor de Efteling-vertellers geldt daarnaast dat intenties en gevolgen ook betrekking kunnen hebben op de organisatie. Zo riepen de schrijvers van de Efteling-sprookjesboeken uit de jaren '50 en '60 bij sommige sprookjes de lezers nadrukkelijk op tot (herhalings)bezoek aan het Sprookjesbos.Ga naar voetnoot15 | ||||||||||||
Roodkapje en de wolf in de EftelingOm het ontstaan en de ontwikkelingsgang van Roodkapje in de Efteling te kunnen begrijpen, moeten wij terug naar een eerdere versie van het sprookje: die van de gebroeders Grimm. Deze versie van Roodkapje verscheen in 1812 voor het eerst in de Kinder- und Hausmärchen. De vertelling komt hierop neer. Roodkapje wordt naar haar zieke grootmoeder gestuurd en zij wordt daarbij door haar moeder nadrukkelijk gewaarschuwd niet van het pad af te gaan. Roodkapje belooft haar gehoorzaam te zijn. Onderweg ontmoet zij de wolf. Zij weet echter niet dat hij gevaarlijk is en ze is daarom niet bang voor hem. De wolf gaat net snel naar het huisje van grootmoeder en eet haar op. Als Roodkapje bij het huisje is aangekomen stelt zij de bekende reeks vragen - ‘Oh grootmoeder, wat heeft u...’ - waarna ook zij wordt opgegeten. De jager komt bij toeval langs. Hij snijdt de buik van de wolf open en bevrijdt grootmoeder en Roodkapje. De jager geeft Roodkapje de opdracht de buik van de wolf met stenen te vullen.Ga naar voetnoot16 Als de wolf wakker wordt, wil hij opspringen maar vanwege de zware stenen in zijn buik valt hij dood neer. En Roodkapje zegt bij zichzelf dat ze nooit meer in haar eentje door de bossen zal dwalen als haar moeder dat verboden heeft. Daarmee heeft de moraal van dit sprookje dus vooral betrekking op gehoorzaamheid.
De Grimms voegden echter nog een tweede episode aan het sprookje toe die niet zo bekend is en die in veel 20e eeuwse versies van het sprookje ontbreekt. | ||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||
Wanneer Roodkapje een volgende keer naar grootmoeder gaat, komt zij een andere wolf tegen, maar dit keer laat zij zich niet weglokken. Zij gaat snel naar het huisje en als de wolf daar arriveert, laten grootmoeder en Roodkapje hem niet binnen. De wolf klimt op het dak en wil daar wachten tot Roodkapje naar huis gaat om achter haar aan te sluipen en haar vervolgens op te eten. Maar grootmoeder verzint een list. Roodkapje vult een trog met het water waarin grootmoeder de dag tevoren worst gekookt heeft. Wij zien dan een dapper Roodkapje dat - in samenwerking met haar grootmoeder - haar lot in eigen handen kan nemen: Roodkapje droeg zo veel, tot die hele trog boordevol was. De geur van de worst steeg de wolf in de neus, hij snoof en keek omlaag, eindelijk strekte hij zijn hals zo ver uit dat hij zijn evenwicht verloor en begon te glijden; hij gleed van het dak, juist in de trog, en verdronk. Maar Roodkapje ging vrolijk naar huis en bleef ongedeerd. Bovenstaand citaat is afkomstig uit de uitgave De Sprookjes van Grimm (1946, p. 76). Dit sprookjesboek werd door Anton Pieck van illustraties voorzien. Bij het sprookje Roodkapje maakte hij een illustratie van de verklede wolf in bed. | ||||||||||||
Impliciete vertellingen van Roodkapje in het SprookjesbosAnton Pieck was in de naoorlogse periode zeer bekend als romantisch illustrator van sprookjesboeken, waaronder De Sprookjes van Grimm. Om deze reden werd hij begin jaren '50 door Peter Reijnders benaderd voor het ontwerp van het Sprookjesbos in de Efteling. Soms was een illustratie die Pieck al eerder had gemaakt voor De Sprookjes van Grimm het uitgangspunt voor het latere ontwerp van een sprookjes-attractie.Ga naar voetnoot17 Maar soms droeg Reijnders ideeën en technische vondsten voor een nieuwe sprookjesattractie aan, waarna Anton Pieck de ‘decoratie’ erbij verzorgde. Op deze manier kwamen de sprookjes in ‘kleur, klank en beweging’ tot leven. | ||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||
Korte versie van Roodkapje in het Efteling-parkgidsje (1956)
(Archief Efteling) © Efteling Een eerste impliciete vertelling van het sprookje Roodkapje stamt uit 1953. In het Sprookjesbos waren twee houten beeldjes te zien die Roodkapje en de wolf voorstelden, kort voor hun ontmoeting. In een parkgidsje uit 1956 verscheen voor het eerst een Efteling-versie van Roodkapje op schrift.Ga naar voetnoot18 Deze expliciete vertelling was duidelijk aangepast aan de bestaande uitbeelding in het Sprookjesbos. Roodkapje is al het bos ingedwaald om bloemen te plukken nog voordat de wolf haar aanspreekt. Vermeld wordt dat de wolf grootmoeder en Roodkapje opeet. Net als in de versie van Grimm brengt de jager uitkomst. Anders dan bij Grimm snijdtOntwerp wolf door Anton Pieck (1960)
(Archief Efteling) © Efteling hij echter niet de buik open, maar schiet hij de wolf dood. Mogelijk werkte auteur Venmans vanuit zijn geheugen en las hij de versie van de gebroeders Grimm er niet op na. In deze zeer korte versie van Roodkapje ontbreekt een nadrukkelijke moraal. | ||||||||||||
[pagina 100]
| ||||||||||||
Met de eerste, wat statische uitbeelding van Roodkapje in het Sprookjesbos waren de makers zelf niet helemaal tevreden. In 1959 verscheen het idee voor een nieuwe attractie van Roodkapje voor het eerst op de agenda van de adviseursbesprekingen.Ga naar voetnoot19 Anton Pieck gaf aan dat een uitbreiding in het Sprookjesbos met dit sprookje zijn liefste wens was. Hij voegde daaraan toe: ‘een huisje met een mooi interieur!’ (notulen Adviseursbespreking, 17 april 1959). Voor de verdere uitbeelding van het sprookje greep Pieck terug op de illustratie van de verklede wolf in bed die hij in de jaren '40 bij De Sprookjes van Grimm had gemaakt. Ontwerp toekan door Anton Pieck (1960)
(Archief Efteling) © Efteling Peter Reijnders realiseerde vervolgens al experimenterend de techniek voor de bewegingen van ogen, buik, klauwen en muil van de wolf. Reijnders wilde echter nog meer ‘kleur, klank en beweging’ aan de attractie toevoegen. Vandaar dat Pieck een ontwerp maakte voor - wat in de notulen wordt aangeduid als - een ‘toekan’ (notulen Adviseursbespreking, 8 augustus 1960). Gezeten bij de ingang van het huisje van grootmoeder zou de vogel Roodkapje via geluid en beweging waarschuwen. Techniek was hierbij dus mede bepalend voor hoe het tafereel eruit zou gaan zien. Tijdens de bouw van de attractie bleef lang onduidelijk hoe Roodkapje aan de uitbeelding zou worden toegevoegd. Reijnders bracht hiervoor diverse wilde ideeën in, zoals: ‘Voor het huisje heeft R.K. bloempjes geplukt, ze zingt en kijkt | ||||||||||||
[pagina 101]
| ||||||||||||
daarbij naar het laatst geplukte bloempje waaromheen vlindertjes vliegen. Een ander dier trekt haar aan de rokken uit de richting van het huisje waarin de wolf ligt te slapen maar van het zingen van Roodkapje wakker wordt en dan met zijn ogen gaat rollen en likkebaardt’ (korte aantekeningen van bespreking heren Reijnders en Op den Kamp, 8 januari 1960). Uiteindelijk werd besloten dat Roodkapje voor de deur zou staan en aanbellen, waarschijnlijk omdat de andere ideeën van Reijnders technisch niet uitvoerbaar bleken. | ||||||||||||
Expliciete vertellingen van RoodkapjeZoals vermeld zijn er in de Efteling niet alleen uitbeeldingen van sprookjes te zien, soms zijn zij ook - geheel of gedeeltelijk - te horen. In de vergaderingen ten tijde van de bouw van Roodkapje werd besproken of het sprookje bij de attractie ook te horen zou zijn. Reijnders gaf de voorkeur aan een uitsluitend impliciete vertelling. Een reden die hij hiervoor aanvoerde was dat het sprookje te ‘vreed’ of te ‘griezelig’ was om te vertellen (notulen Adviseursbespreking, 22 januari 1960). Waarschijnlijk doelde hij hiermee op de episode waarin de wolf grootmoeder en Roodkapje opeet, iets wat niet paste in de ‘blijde wereld’Ga naar voetnoot20 die de Efteling wilde zijn.
In 1962 verscheen Het sprookje van de Efteling geschreven door de toenmalige publiciteitschef Bob Venmans. Het ging hierbij om een pocketgids over de Efteling in de reeks Elsevier pockets voor de vrijetijdsbesteding. De pocketgids bevat niet alleen een uitgebreide beschrijving van de Efteling als park, maar ook veertien voorleessprookjes, waaronder Roodkapje. Het sprookje getiteld Roodkapje en de wolf volgt veel nauwkeuriger dan de korte versie uit 1956 de versie van Grimm. Vermoedelijk las Venmans deze versie na alvorens het sprookje te herschrijven. Hij paste het sprookje echter ook op onderdelen aan: Roodkapje wordt door haar moeder op pad gestuurd naar grootmoeder. | ||||||||||||
[pagina 102]
| ||||||||||||
Ze krijgt de waarschuwing mee op het pad te blijven, maar zij wordt niet gewaarschuwd voor de wolf. ‘Ze was helemaal niet bang, want ze wist niet wat een lelijk beest de wolf eigenlijk was’ (p. 141). Dat zij zich laat overhalen bloemen te gaan plukken, is vooral omdat ze lief wil zijn voor haar grootmoeder. De wolf wordt neergezet als een ‘lelijkerd’ en als ‘vals’. Erg expliciet is Venmans over het opeten. ‘Het woeste dier sprong grommend naar de bedstee en slokte grootmoeder naar binnen’ (p. 142). Roodkapje stelt na aankomst in het huisje de bekende reeks vragen, waarna de wolf uit bed springt en ook haar in één hap verslindt. De jager komt langs en hij besluit - conform de versie van Grimm - uit voorzichtigheid de wolf open te snijden en niet dood te schieten, zoals in Venmans' korte versie van het sprookje uit 1956 nog het geval was. Grootmoeder en Roodkapje worden zo gered. De jager brengt Roodkapje vervolgens thuis, een onderdeel dat in de versie van Grimm niet voorkomt. De moraal van gehoorzaamheid wordt in deze versie nog eens versterkt via de jager die Roodkapje op het hart drukt nooit meer iets te doen dat haar moeder verboden heeft. ‘En Roodkapje die heel erg geschrokken was beloofde dat plechtig. Nooit, nóóit zou ze meer ongehoorzaam zijn’ (p. 143). Bij Venmans ontbreekt de episode met de tweede wolf waardoor de nadruk sterk blijft liggen op Roodkapje als passief gehoorzaam meisje. Pieck maakte bij dit sprookje een illustratie van de wolf in bed die overeenkomt met de wolf zoals die inmiddels in de Efteling in grootmoeders bed te zien was. Roodkapje door Anton Pieck in Het Sprookjesboek van De Efteling (1967)
In 1967 verscheen er een nieuw Efteling-sprookjesboek dat geschreven werd door Truus Sparla en door Anton Pieck van illustraties werd voorzien die overeen komen met de uitbeeldingen in de Efteling. | ||||||||||||
[pagina 103]
| ||||||||||||
Bij Roodkapje zien wij, behalve illustraties van de wolf, van Roodkapje en van het huisje, ook de ‘toekan’ als illustratie terugkomen. In de bijbehorende vertelling wordt de vogel echter aangeduid als een kraai: ‘Kraaien kunnen helemaal niet mooi zingen,’ zei Roodkapje streng tegen de vogel, ‘jullie krassen en wat is dat lelijk.’ Ze snapte natuurlijk niet dat de kraai haar wilde waarschuwen, och en de vogel deed toch zo goed zijn best. (Sparla, 1967, p. 31) Opvallend is verder dat het sprookje niet volledig wordt verteld. Wat volgt vanaf het moment dat Roodkapje het huisje binnenstapt wordt weggelaten: Ze stapte het huisje binnen en toen... Ja, als je wilt weten, wat er toen gebeurde, ga dan vlug naar de Efteling, daar kun je het sprookje zien. (Sparla, 1967, p. 31) Maar het opmerkelijke is dat bij de attractie evenmin duidelijk wordt wat er precies in het sprookje gebeurt omdat het tafereel Roodkapje laat zien voordat zij in het huisje naar binnengaat en het sprookje nog niet te horen of te lezen was. Waarschijnlijk kreeg Sparla vanuit de Efteling-organisatie de instructie om, net als Venmans, via het sprookjesboek mensen naar de Efteling te trekken.Ga naar voetnoot21 In de jaren '70 werd een deels gezongenGa naar voetnoot22 en deels gesproken versie van het sprookje als audio aan de attractie toegevoegd. De kraai heeft inmiddels een naam gekregen: Toen ze aanbelde begon Krakeeltje, de tamme kraai zenuwachtig te kraaien. Het was alsof hij Roodkapje voor iets wilde waarschuwen. Ja, daar was wel reden voor. Want de grote boze wolf was grootmoeders huisje binnengekomen en had haar met huid en haar opgegeten, had grootmoeders | ||||||||||||
[pagina 104]
| ||||||||||||
nachthemd aangetrokken, haar muts opgezet en was toen in bed gaan liggen. Hij hoopte dat Roodkapje het niet zou merken als ze binnenkwam, dan kon hij haar ook plotseling overvallen en opeten. Kijk maar eens naar binnen door de ramen, daar ligt de boze wolf in grootmoeders bed. Kijk eens hoe hij likkebaardt in de hoop dat Roodkapje dadelijk binnen zal komen. Jullie weten allemaal hoe het sprookje verder gaat. Roodkapje en grootmoeder zijn gelukkig door de jager gered. En ze leefden nog lang en gelukkig. (audioversie Roodkapje, Sprookjesbos Efteling) Deze versie vermeldt weliswaar dat de wolf van plan is ook Roodkapje op te eten, maar het moment zelf wordt omzeild. Met ‘jullie weten allemaal hoe het sprookje verder gaat’ wordt geappelleerd aan de voorkennis van het publiek. Een duidelijke moraal ontbreekt, maar de algemeen bekende slotformule voor sprookjes is aan deze vertelling juist toegevoegd.Ga naar voetnoot23
In 1973 kwam er een nieuw Efteling-sprookjesboek uit dat werd geschreven door Martine Bijl. Het sprookjesboek kreeg de titel Sprookjes van de Efteling en bevat, net als de boeken van Venmans en Sparla, illustraties van Anton Pieck. Op het titelblad wordt aan Sprookjes van de Efteling toegevoegd: Opnieuw verteld door Martine Bijl. In het woord vooraf geeft de schrijfster een verantwoording voor de selectie die het boek bevat. ‘Uitgegaan moest worden van de op de Efteling (schepping van de illustratorGa naar voetnoot24 van dit boek) uitgebeelde verhalen’ (Bijl, 1973/1995, p. 4). Bijl noemt onder andere de ‘Grimm-sprookjes’ als bron, maar zij gaat ook in op haar eigen keuzes in de vertellingen. Zo verontschuldigt zij zich tegenover de ‘ware Andersen-liefhebber’ voor het feit dat haar versie van de Rode Schoentjes nogal afwijkt van die van Andersen. Als reden noemt ze dat de ‘donkere dreiging van schuld en wrake die de sfeer in dit sprookje bepaalt’, voor haar gevoel wat uit de toon viel bij de selectie uit dit sprookjesboek. Niet alleen de uitbeelding, maar ook de sfeer van de Efteling was dus mede bepalend bij het (her)schrijven van de diverse sprookjes. | ||||||||||||
[pagina 105]
| ||||||||||||
Anders dan bij Sparla is de versie van Roodkapje bij Bijl wél een volledig verhaal dat de versie van Grimm volgt. Roodkapje wordt neergezet als een onschuldig kind dat niet van de wolf schrikt. ‘Ze wist niet dat de wolf er gemene streken op nahield en ze hield van alle dieren evenveel’ (Bijl, 1973, p. 23). De ‘kraai’ komt in deze versie niet voor. Aan de episode van het opeten voegt Martine Bijl humor toe, een element dat kenmerkend is voor haar schrijfstijl en dat ook bij verschillende andere sprookjes in het boek voorkomt. De wolf opende de deur, liep zonder een woord te zeggen naar de bedstee en schrokte de oude vrouw zó vlug naar binnen dat ze niet eens de tijd had om ‘o hemeltje!’ te zeggen. (Bijl, 1973, p. 23) Een verschil met de versie van Grimm is verder dat niet Roodkapje, maar de jager zelf de buik van de wolf met stenen vult. Roodkapje komt tenslotte op de uit Grimm bekende manier tot inkeer, maar zij doet dit in iets modernere bewoordingen: En Roodkapje dacht: ‘Nooit, nooit ga ik meer van het pad af als mamma zegt dat het niet mag!’ (Bijl, 1973, p. 25) Ondanks de modernere stijl en inhoud van deze versie blijft de moraal van gehoorzaamheid dus nadrukkelijk gehandhaafd.
Het sprookjesboek van Martine Bijl werd zowel binnen als buiten de Efteling verkocht en is tot 2009 vaak in herdruk geweest.Ga naar voetnoot25 In de jaren '70 en '80 voerde de Efteling een beleid dat primair gericht was op de bouw van grote thrill rides zoals de Python (1981) om vooral de doelgroep jongeren vast te houden. Daarnaast werden er ‘sprookjesachtige’ attracties ontwikkeld zoals Fata Morgana (1986) en Droomvlucht (1993) waarbij er geen sprake was van een expliciete vertelling. De ideologische sprookjeskritiek en psychoanalytische visie op sprookjes uit de '70 en '80 (Joosen, 2012, p. 104-113), ging dan ook | ||||||||||||
[pagina 106]
| ||||||||||||
aan de Efteling voorbij. Pas halverwege de jaren '90 verschenen er opnieuw sprookjes in de Efteling. Allereerst betrof dit de Sprookjesshows (1996 en 1998) die in het tijdelijke theater werden opgevoerd en vanaf 1997 verschenen er nieuwe sprookjesattracties zoals de Reus en Klein Duimpje en Repelsteeltje. Dit gebeurde in het kader van het ‘oppoetsen van de parel’ omdat men tot het inzicht was gekomen dat sprookjes ‘het voornaamste kenmerk en de onderscheidende kracht van de Efteling vormen’ (Vanden Diepstraten et al., 2002, p. 182). | ||||||||||||
Roodkapje in de 21e eeuw: klassiek eigentijdsAan het begin van deze eeuw trad de Efteling op een nieuwe manier met sprookjes naar buiten, namelijk via het medium televisie. De Vlaamse publieke zender voor kinderen Ketnet had de wens ‘iets’ met sprookjes te doen, maar dan wel binnen een veilig kader van normen en waarden met het oog op haar jonge doelgroep. Dit sloot aan bij het kader dat ook de Efteling hanteerde. Een en ander resulteerde in de co-productie van de dramaserie Efteling Sprookjes, een verfilming van sprookjes naar het klassieke verhaal.Ga naar voetnoot26 Hoewel de Efteling niet direct betrokken was bij de scripts en de regie van deze televisieproductie, spraken de Efteling en Ketnet van tevoren wel af binnen welke kaders de sprookjes in beeld zouden worden gebracht. Enerzijds moest de uitbeelding passen binnen de beschermde wereld van de Efteling, anderzijds wilde men recht doen aan de essentie van sprookjes zoals blijkt uit dit citaat van een producent die vanuit de Efteling betrokken was: In sprookjes zitten nou eenmaal gruwelijke elementen en we hebben samen met Ketnet uitgesproken: dat willen we zeker niet expliciet in beeld brengen, want dat past helemaal niet binnen die beschermde wereld die wij willen zijn. Maar ja, je kunt er ook niet omheen want als je dat helemaal weglaat dan blijft er niks van het sprookje over, dus dat kan ook niet. Dus we hebben wel naar manieren gezocht om dat dan op een verantwoorde manier te verwerken. (Hover, 2013, p. 259) | ||||||||||||
[pagina 107]
| ||||||||||||
In de afwegingen speelde naast sprookjes als cultuurgoed dus ook de context van de Efteling als ‘beschermde wereld’ een rol. Bij sommige sprookjes werd de Kijkwijzer op 6 jaar en ouder gesteld. Dit was ook bij Roodkapje het geval.
De verfilming van Roodkapje volgt in grote lijnen de versie van de gebroeders Grimm. De scène waarin de wolf grootmoeder en Roodkapje opeet, wordt via suggestie in beeld gebracht. Te zien is wel hoe de wolf hen vastpakt, maar het daadwerkelijke ‘opeten’ speelt zich onder de lakens en dekens op het bed van grootmoeder af. Op eenzelfde manier wordt ook de bevrijding van grootmoeder en Roodkapje in beeld gebracht: de jager trekt hen uit het beddengoed omhoog. Het opensnijden van de wolf wordt evenmin expliciet getoond. Het mes komt in een afgezwakte vorm in beeld. De jager pakt een klein, niet gevaarlijk uitziend ontbijtbestekje - dus mes én vork - om de klus te klaren. De wolf valt aan het slot van het sprookje niet dood neer, maar hij tuimelt voorover in een put. Het sprookje wordt door de verteller besloten met: ‘Sinds dit avontuur is Roodkapje nooit meer van het pad afgegaan.’
In 2005 ontstond bij de Efteling het idee voor Sprookjesboom.Ga naar voetnoot27 Wat hierbij meespeelde was de behoefte de ‘sprookjesbosbewoners’ maar ook de achterliggende sprookjes te ‘verfrissen’ en tevens geschikter te maken voor kinderen in de leeftijd van 3 tot 6 jaar. De episode uit het sprookje waarin de wolf Roodkapje opeet wordt door een van de betrokken vertellers in een interview uit het promotieonderzoek specifiek aangehaald als voorbeeld van iets dat niet geschikt is voor deze jonge doelgroep. Ja, de wolf die wil Roodkapje opeten maar ja, tegelijkertijd is het nogal wat als je daar over nadenkt: zo'n klein meisje zeg maar uit elkaar trekken en het been eraf trekken en dat dan op zitten kauwen (Hover, 2013, p. 255) Aangezien veel verschillende vertellersGa naar voetnoot28 uit verschillende disciplines aan de slag zouden gaan met Sprookjesboom, is er een karakterbijbel gemaakt waarin | ||||||||||||
[pagina 108]
| ||||||||||||
de karakters uit Sprookjesboom puntsgewijs zijn beschreven. Dit om te voorkomen dat een verteller te ver out of character gaat in een bepaalde vertelling. De herkenbaarheid van de karakters voor jonge kinderen wordt zo gegarandeerd. Deze herkenbaarheid betreft in de eerste plaats het uiterlijk waardoor kinderen de link leggen tussen de Sprookjesboom-karakters en de klassieke figuren zoals uitgebeeld in het Sprookjesbos. In de tweede plaats gaat het om de herkenbaarheid van bepaalde aspecten uit het klassieke sprookje. Maar het gaat ook om de herkenbaarheid van wie het karakter in de context van Sprookjesboom is en hoe het zich hierbinnen gedraagt. In de beschrijving van het karaktertje Roodkapje zijn veel aspecten uit het klassieke sprookje van Grimm te herkennen. Zo komt de waarschuwing niet van het pad af te gaan duidelijk terug: ‘De moeder van Roodkapje weet dat ze nieuwsgierig is, snel afgeleid en een beetje naïef en daarom waarschuwt ze keer op keer op het pad te blijven in het bos. Want je weet maar nooit of de boze wolf ineens opduikt.’ Ongehoorzaamheid staat niet met zoveel woorden benoemd als eigenschap van Roodkapje. Er wordt in zeer bedekte termen naar verwezen: ‘Ze luistert naar goede raad, maar volgt die raad vaak niet op en stoot daarom wel eens haar hoofd.’ De beschrijving ‘ze ontsnapt steeds net aan het gevaar’ garandeert dat Roodkapje nooit daadwerkelijk zal worden opgegeten. Roodkapje in Karakterbijbel Sprookjesboom © Efteling
| ||||||||||||
[pagina 109]
| ||||||||||||
Bij Sprookjesboom is er sprake van één wolf die zowel achter Roodkapje als achter de geitjes aanzit.Ga naar voetnoot29 Uit de klassieke sprookjes van Grimm is de behoefte anderen op te eten te herkennen. Volgens een creatief producent is eten dan ook het belangrijkste motief van de wolf in Sprookjesboom, een motief dat kinderen snel doorzien: Alles vanuit de honger doen [...] dat geeft hem dus een heel duidelijke agenda [...] dus op het moment dat ik met het voorstel kom dan weet je als kijkertje al van: ja maar, dat zeg je nou wel maar je wil gewoon dat hapje hebben [...] dat is altijd aan de orde. Dit motief is nadrukkelijk vastgelegd in de karakterbijbel: Wie is er bang voor de boze wolf? En daar heb je alle reden toe, want hij is altijd op zoek naar eten. En mensenvlees, daar houdt hij van, vooral van Roodkapje. Verder vermeldt de karakterbijbel dat de wolf vaak zegt: ‘Roodkapje, je bent om op te vreten!’ Er is geen expliciete verwijzing naar een ‘dierlijke’ prooi in de vorm van de geitjes. In de karakterbijbel zijn echter wel tekeningen te vinden waarin de wolf een geitje belaagt en waarin moeder geit hem de les leest. Hoewel het de wolf uit Sprookjesboom nooit zal lukken Roodkapje en de Geitjes echt op te eten, hoeft hij niet te verhongeren: ‘Hij is genoodzaakt wortels te eten terwijl hij groente echt walgelijk vindt.’ Anders dan in de sprookjes van Grimm is de wolf dus niet echt gevaarlijk. Hij is eerder ‘arrogant, egoïstisch en opportunistisch’, maar vooral ook dom en onhandig wat hem in Sprookjesboom vooral tot een komisch karakter maakt.
Sprookjesboom is onder de doelgroep jonge kinderen en hun ouders zeer succesvol geworden. Toch betekende het succes van Sprookjesboom niet dat de Efteling na 2006 steeds op deze nieuwe manier met sprookjes en sprookjeskarakters zou omgaan. Ook tegenwoordig ontwikkelt de Efteling nog steeds | ||||||||||||
[pagina 110]
| ||||||||||||
attracties gebaseerd op de klassieke, bestaande sprookjes.Ga naar voetnoot30 Verder zijn er twee nieuwe Efteling-sprookjesboeken uitgebracht (2009 en 2011).Ga naar voetnoot31 Het schrijversduo Ad Grooten en Gerrie van Dongen had zelf de behoefte dicht bij de ‘oorspronkelijke’Ga naar voetnoot32 versie of bedoelingen van eerdere (Efteling-) vertellers te blijven. Dit betrof ook bestaande schriftelijke (Efteling-)versies van de sprookjes. In het voorwoord van het sprookjesboek brengt ‘de schrijfkabouter’ de eerdere sprookjesschrijvers voor het voetlicht: ‘Gelukkig hoefde ik niet alles zelf te bedenken’ (Van Dongen & Grooten, 2009, p. 11). Hierna worden onder anderen de gebroeders Grimm als bron genoemd. Een belangrijke randvoorwaarde bij het creatieproces was dat de sprookjes moesten aansluiten bij de bestaande impliciete vertelling in de Efteling. Dit om de wederzijdse herkenbaarheid tussen het Sprookjesboek en attractie in de Efteling te bevorderen. Als je het verhaal leest kun je bedenken dat je hier staat en andersom, kun je bedenken van: hé, dat heb ik ergens gelezen, dat verhaaltje. (Hover, 2013, p. 305) Aansluiting zoeken bij de setting werkte soms beperkend: ‘Hoe concreter het hier is, hoe moeilijker het is om het goed te verzinnen’ (ibid.). In het boek werden diverse illustraties van Anton Pieck verwerkt. Het ging hierbij deels om niet eerder gepubliceerd werk uit het Efteling-archief.Ga naar voetnoot33 Een illustratie was soms bepalend voor wat er in een bepaald sprookje werd verteld.
Aanvankelijk probeerden de schrijvers boven elk sprookje een zinnetje te plaatsen: ‘gewoon iets leuks, iets kleins [...] een leuke Annie Schmidt-achtige overweging’ (ibid., p. 306) om de kinderen te prikkelen, maar vooral ook om iets uit te leggen. | ||||||||||||
[pagina 111]
| ||||||||||||
Later in het creatieproces werden dergelijke zinnetjes steeds meer tot motto's en bij sommige sprookjes leverde de vraag over wat het motto dan zou moeten zijn, problemen op. Tussen de schrijvers was hier wel eens discussie over, bijvoorbeeld bij Roodkapje waarbij de ene schrijver van mening was: ‘Ga nooit van het rechte pad af, dan komt alles goed’, terwijl ik dacht: wil je dat kinderen dan wel meegeven, wil je dan wel zeggen: ‘als je maar meeloopt in de meute, dan word je wel gelukkig en dan gebeurt er niks.’ Je kunt ook zeggen: ‘doe dat wel, dan gebeurt er misschien wel eens wat, maar uiteindelijk komt het wel goed.’ (ibid.) De motto's sneuvelden uiteindelijk in het creatieproces, omdat het voor het gevoel van de schrijvers te moralistisch werd.
Bij de geijkte sprookjes als Roodkapje bleek het soms lastig iets eigens toe te voegen. Daarnaast bevat Roodkapje volgens een van de schrijvers enkele elementen die voor hem niet helemaal logisch zijn: Die wolf die komt daar gewoon op dat pad, die stuurt haar van dat pad af wat ze niet mag. Maar goed, ze is ondeugend, maar daaraan ligt het niet dat hij haar oma opeet, denk ik dan. (ibid.) Roodkapje is dus eerder ‘ondeugend’ dan ongehoorzaam. Net als het karaktertje in Sprookjesboom is Roodkapje in het sprookjesboek uit 2009 ‘eigentijdser’ dan de Roodkapje uit de oudere sprookjesboeken: [Zij is] wel een zelfdenkend kind. Niet alleen maar afhankelijk van wat ze tegenkomt. Ja, dat ze zelf bedenkt: hè, oma is ziek, ik wil die bloemen hebben en niet deze. Dus dan gaat ze zelf, neemt ze dat initiatief. En de ene keer is dat heel bewust en de andere keer wat minder, dat het zo gewoon in je hoofd zit. (Hover, 2013, p. 306) De schrijvers volgen in hun vertelling van Roodkapje desondanks vrij nauwkeurig de versie van de gebroeders Grimm, maar er zijn ook verschillen. | ||||||||||||
[pagina 112]
| ||||||||||||
Krakeeltje de kraai probeert - net als in de vertelling van Sparla en in de audioversie uit het Sprookjesbos - Roodkapje te waarschuwen. Het opeten wordt gewoon uitgesproken, maar net als bij Martine Bijl zien we juist bij deze episode het element humor terug. Als Roodkapje bij het huisje aankomt, denkt de wolf namelijk bij zichzelf: ‘Daar zul je het toetje hebben’ (Van Dongen & Grooten, 2009, p. 53-54). Humor is ook in veel andere sprookjes verwerkt, onder andere met het idee een tweede laag voor de ‘voorlezer’ of ouder te creëren waarbij volgens de auteurs: ‘je er zelf als verteller ook plezier aan kunt hebben, en dat het niet te kinderachtig is’ (Hover, 2013, p. 306).
De eigen herinneringen aan het voorgelezen worden als kind of aan het zelf voorlezen als ouder aan hun eigen kinderen, speelden voor de auteurs mede een rol bij bepaalde keuzes. Al te enge gebeurtenissen werden soms afgezwakt ‘omdat je zelf die herinnering hebt: dat was niet prettig om voorgelezen te krijgen, of om zelf te lezen’ (ibid)Ga naar voetnoot34 en omdat dit voor hun gevoel niet aansluit bij de context van de Efteling. De schrijvers zochten daarbij steeds naar de balans tussen ‘recht’ doen aan de ‘oorspronkelijke’ versie en kinderen beschermen tegen al te schrijnende aspecten. Bij Roodkapje uit 2009 resulteerde deze afweging in een gelukkiger einde voor de wolf dan in veel eerdere versies het geval is. De wolf valt niet dood neer maar komt tot inkeer: Als de wolf wakker wordt strompelt hij het huisje uit. Ze hoorden hem nog mompelen: ‘O, wat voel ik me beroerd. Ik heb iets doms gedaan. Nooit meer eet ik mensen op, daar kun je van op aan.’ | ||||||||||||
ConclusieBij de klassieke en moderne vertellingen van Roodkapje zijn de diverse vertellers bij de Efteling geconditioneerd door bestaande versies van dit sprookje (met name die van Grimm), maar ook door bestaande impliciete en expliciete vertellingen van andere Efteling-vertellers. Een vertelling heeft zodoende ge- | ||||||||||||
[pagina 113]
| ||||||||||||
volgen voor de narratieve praktijken van andere vertellers. In de sprookjesboeken wordt vaak direct of indirect terugverwezen naar de uitbeelding in de Efteling. Toch zijn het niet alleen de attractie Pieck en Reijnders uit 1961 en de versies in eerdere (Efteling-)sprookjesboeken die de inhoud en stijl van de verschillende versies van Roodkapje bepalen. De episode waarin de wolf Roodkapje opeet, is weliswaar onlosmakelijk met het sprookje verbonden, maar wordt vaak omzeild vanwege de context van de Efteling als ‘blijde’ of beschermde wereld en met het oog op (jonge) kinderen als doelgroep. Soms wordt het opeten via humor afgezwakt of aanvaardbaar gemaakt. Dit geldt niet alleen voor de sprookjesboeken, maar ook voor nieuwe vormen van sprookjes vertellen zoals die bij Sprookjesboom. De wolf heeft in de loop van de tijd een flinke karakterontwikkeling doorgemaakt. Hoewel het motief van het opeten nog steeds als zijn belangrijkste drijfveer geldt, is hij in Sprookjesboom niet echt gevaarlijk meer, maar eerder een dom en komisch karakter. In het sprookjesboek uit 2009 blijkt de wolf tot zelfreflectie in staat en wordt zijn leven uiteindelijk gespaard. Maar ook Roodkapje is als karaktertje met de tijd meegegaan. In plaats van ongehoorzaam is zij tegenwoordig hooguit ondeugend of een beetje naïef. De nadrukkelijke moraal over gehoorzaamheid aan haar moeder is dan ook uit de latere versies van Roodkapje verdwenen.
Met dank aan Olaf Vugts voor zijn feedback en voor de toestemming voor het gebruik van de afbeeldingen bij dit artikel. | ||||||||||||
Primaire literatuur
| ||||||||||||
[pagina 114]
| ||||||||||||
| ||||||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||||||
[pagina 115]
| ||||||||||||
Overige referenties chronologisch (aanwezig in Efteling-archief)
|
|