Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 24
(2010)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |||||||||||||||
Astrid Lindgren tussen dode blanke Europese mannen
| |||||||||||||||
De canonkwestie en het ontstaan van de canon van kinder- en jeugdliteratuurDe literaire canon vindt zijn oorsprong in het romantische gedachtegoed van de late achttiende eeuw, toen op verschillende plaatsen in Europa nieuwe naties ontstonden. In dat proces van natievorming greep men terug naar culturele en literaire mijlpalen om de identiteit van de nieuwe staat vorm te geven. Hieruit ontstond de canon. Vanaf het begin stonden blanke Europese mannen in het middelpunt van de belangstelling. De canon werd in deze periode gekenmerkt door een sterke ‘forfatter- eller individorientering’ [oriëntatie op schrijvers en individuen] | |||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||
(Høyrup, 2003, blz. 64). Er werd vastgehouden aan een gevestigde canon van goede, kwaliteitsvolle literatuur, ‘that excluded most new, controversial, or popular literature’ (Lundin, 2004, blz. 34), waarin gevestigde waarden als Boccaccio, Cervantes, Shakespeare en Dante het summum vormden. Tijdens de negentiende eeuw evolueerden de opvattingen over wat goede literatuur heette en werd de blik verruimd, niet alleen in geografische zin maar ook wat betreft genres. Sindsdien worden zowel auteurs als Goethe, Tolstoj en Dostojevski, als dichters als Wordsworth, Coleridge en toneelschrijvers als Ibsen en Strindberg tot de canon gerekend. Deze ‘Dead White European Males’ hebben de westerse canon lange tijd gedomineerd en lieten geen plaats voor anderen: ‘Dead White European Males (...) is a term that refers in a derisive way to the focus on the contributions of historic European males at the expense of contributions from other classes.’Ga naar voetnoot3 Zo konden bijvoorbeeld de vele vrouwelijke auteurs, die zich vanaf de negentiende eeuw op het relatief nieuwe genre van de kinderliteratuur toelegden, geen plaats in de canon verwerven. Tijdens de twintigste eeuw, meer specifiek vanaf de jaren 1960 en 1970, begonnen bepaalde groepen uit de periferie van deze absolute literaire canon zich echter tegen dit fallocentrische denkpatroon te verzetten. Vanuit feministische en postkoloniale hoek en vanuit de hoek van de kinder- en jeugdliteratuur werd gestreefd naar gelijkheid en naar een meer democratische canon. Onder impuls van deze correcties, die eerder groeps- dan individugericht waren, evolueerde de literaire canon van één enkele, absolute canon naar een pluralistische verzameling van canons van verschillende groepen. (De Vriend, 2004, blz. 26; Ross, 1997, blz. 91; Kümmerling-Meibauer, 2003, blz. 30; Van Lierop-Debrauwer & Mooren, 2004, blz. 9. Dit proces van emancipatie bereidde de weg voor het ontstaan van een eigen - zij het perifere - canon van kinder- en jeugdliteratuur. (Ghesquière, 1982; Kümmerling-Meibauer, 2003; Lundin, 2004; Van Lierop-Debrauwer, 2004) Sinds het eind van de jaren '80 kan echter een renaissance van het traditionele canonbegrip waargenomen worden. E.D. Hirsch (1988) en Harold Bloom (1996) pleiten bijvoorbeeld voor het teruggrijpen naar een canon als richtsnoer voor de samenleving. In zijn studie The Western Canon. The Books and Schools of the Ages (1996) beschouwt Bloom bovendien historische Europese schrijvers als centrale figuren in zijn canon, met William Shakespeare in het epicentrum. Bij zijn selectie van auteurs besteedt hij amper aandacht aan schrijvers van het andere geslacht of van niet-Europese herkomst. Harold Bloom kan dan ook gezien wor- | |||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||
den als een late, conservatieve exponent van het oude canonbegrip, die met zijn selectie reageert tegen de democratiseringstendens. (Weinreich, 2003, blz. 24) Nog recenter, aan het begin van het nieuwe millennium, zien we ook in onder andere Noorwegen en Denemarken een noodzaak om zich vast te klampen aan de monumenten uit de nationale literatuur. Ook in deze canons staan de - veelal dode - mannelijke auteurs centraal.Ga naar voetnoot4 Astrid Lindgren op de filmset van Emil, 1971.
Uit: Astrid Lindgren. Haar leven in beelden. Ploegsma, 2007. De invulling van het concept literatuur varieert dus naargelang het tijdperk. Aangezien het literatuurbegrip van een bepaalde periode de canon stuurt (zie bijvoorbeeld Høyrup, 2003, blz. 69), evolueert ook de samenstelling van de literaire canon. Om deze dynamiek te vatten, kan gebruikgemaakt worden van de polysysteemtheorie. Zoals bekend wordt in deze theorie uitgegaan van een literair polysysteem, dat gedefinieerd kan worden als ‘een dynamisch geheel van literaire subsystemen’ (Ghesquière, 1982, blz. 18) met een immer verschuivende kern en periferie, waarin eigen normen, waarden en canons gelden. Tegen deze achtergrond kunnen we stellen dat het subsysteem van de kinder- en jeugdliteratuur altijd enigszins in de marges van de volwassenenliteratuur geopereerd heeft. De emancipatiebeweging van de jaren '60 en '70 heeft er echter voor gezorgd dat de jeugdliteratuur iets meer naar het centrum van het literaire polysysteem kon opschuiven. Deze verschuiving uit zich in verschillende aspecten van het literaire veld.Ga naar voetnoot5 Zo krijgt de kinder- en | |||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||
jeugdliteratuur steeds grotere academische aandacht en worden er meer recensies gepubliceerd. Verder krijgen ook de kinder- en jeugdboekenauteurs zelf meer aandacht, onder meer in de vorm van literaire prijzen, en kunnen sommigen op termijn misschien zelfs een rol gaan spelen in de meest centrale canon van het polysysteem, met name die van de volwassenenliteratuur. Vanuit de westerse, twintigste-eeuwse redenering met betrekking tot canonvorming kan een kinderboekenschrijfster als Astrid Lindgren als dubbel perifeer beschouwd worden. Niet alleen omdat ze een vrouwelijke auteur was, maar des te meer omdat ze bovendien voor kinderen schreef. Ondanks haar vanuit dit opzicht eerder nadelige positie binnen het literaire polysysteem, lijkt Astrid Lindgren een uitzonderlijk hoge status bereikt te hebben. Om te kunnen nagaan wat het belang van haar sterk gewaardeerde oeuvre precies geweest is, moet echter eerst vastgelegd worden welke eigenschappen aan een literair werk met canonieke status toegeschreven worden. | |||||||||||||||
Het canoniseringsprocesDoorgaans wordt de literaire canon gedefinieerd als ‘een verzameling literaire werken die in een samenleving als waardevol erkend worden, en die dienen als referentiepunten in de literatuurbeschouwing (met name in de literaire kritiek) en in het onderwijs (en daar ook onderwezen worden).’ (Mooij, geciteerd in De Vriend, 2004, blz. 24) Bettina Kümmerling-Meibauer gaat in haar uitvoerige studie over kinderliteratuur en canonvorming uit van een soortgelijke definitie: Als ‘Kanon’ bezeichnet man generell ein Korpus von Werken, das entweder in mündlicher Überlieferung oder in schriftlicher Form festgehalten wurde und von einer Gemeinschaft - dies können Institutionen, soziale Gruppierungen, Literaturkritiker oder nachfolgende Autoren sein - als besonders wertvoll und deshalb als tradierenswert anerkannt wird, d.h. Kanonizität is nicht eine inhärente Eigenschaft der Texte selbst. (Kümmerling-Meibauer, 2003, blz. 29) Cruciaal voor werken in de canon is dat een bepaalde gemeenschap meent dat ze de moeite van het overleveren waard zijn. Canoniciteit is bijgevolg geen tekstinherente eigenschap, maar een kenmerk dat aan het werk toegewezen wordt. Welke zijn dan precies de gemeenschappelijke karakteristieken die aan alle als canoniek beschouwde werken toegekend worden? Volgens Ronald Soetaert is een gecanoniseerde tekst | |||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||
een werk dat beschikbaar is en gelezen wordt binnen een cultuurgemeenschap; een werk dat binnen een cultuurgeschiedenis een belangrijke rol speelt, en door specialisten als zodanig (h)erkend wordt. De schrijvers verwijzen direct of indirect naar de canonwerken van hun cultuur. Academici en/of critici bestuderen het werk, en maken het ook beschikbaar voor het publiek. (Soetaert, 1994, blz. 138) Het onderzoek van Torben Weinreich sluit hierbij aan, en wel in het bijzonder wanneer hij het in dit verband heeft over het ‘functioneringscriterium’ van canonieke literatuur: ‘Funktionskriteriet betyder, at vaerkene skal have overlevet, sådan att de stadig laeses, stadig gøres til genstand for forskning og stadig inspirerer nye forfattere.’ [Het functioneringscriterium houdt in dat de werken overleefd moeten hebben, in die zin dat ze nog steeds gelezen worden, nog steeds onderwerp uitmaken van onderzoek en nog steeds nieuwe schrijvers inspireren.] (Weinreich, 2003, blz. 19) Uit de voorgaande citaten blijkt dat het opnemen van een werk in de literaire canon in verschillende stadia gebeurt. Een eerste voorwaarde is dat het werk in kwestie nog steeds enige commerciële waarde heeft, dat het nog verspreid en gelezen wordt. Daarnaast is het van belang dat het werk besproken wordt in literatuurhistorische overzichtswerken. Verder wordt er ook verondersteld dat het moderne schrijvers kan inspireren en dat het tot slot onderwerp is voor literaire kritiek, wat met andere woorden inhoudt dat het discussie uitlokt en voor- en tegenstanders kent. Dat voorlaatste aspect, dat het werk een inspiratiebron voor moderne schrijvers vormt, brengt met zich mee dat het zelf een bron van literatuur wordt. Bewijs van canoniciteit kan dan ook gevonden worden in allusies op en referenties naar dat specifieke werk. Nieuwe literaire werken grijpen immers niet zelden terug naar oudere, zo stelde ook Samuel Johnson vast: ‘Modern writers (...) are the moons of literature; they shine with reflected light, with light borrowed from the ancients.’ (Johnson, geciteerd in Ross, 1996, blz. 405) In een ultiem stadium kan het ontstaan van ‘afgeleiden’ van het werk en verwijzingen ernaar in het dagelijkse leven - zoals een afbeelding op een bankbiljet, een standbeeld, een literaire prijs of scholen en instellingen genoemd naar de auteur - wijzen op verregaande canonisering. | |||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||
Dit proces van ‘leentjebuur spelen’ -
Astrid Lindgren met Pippi Langkous (Inger Nilsson), 1968. Uit: Astrid Lindgren.
Haar leven in beelden. Ploegsma, 2007. hetzij in vertalingen en bewerkingen, hetzij in andere afgeleide vormen - hoeft echter niet per se negatief opgevat te worden. Door middel van dergelijke ‘re-mediaties’Ga naar voetnoot6 wordt het werk immers hergebruikt en herlezen, waardoor het de tand des tijds kan doorstaan. Op die manier slaagt het werk er bovendien zelfs in de cultuur waartoe het behoort mede te bepalen en zo zijn eigen voorbestaan te verzekeren.Ga naar voetnoot7 Al deze factoren van canonisering gelden zowel voor volwassenen- als voor kinder- en jeugdliteratuur, maar de invloed van bewerkingen en afgeleiden is beduidend groter in het geval van kinderboeken. Waar men zich met betrekking tot volwassenenliteratuur nog wel eens geringschattend uitlaat over bijvoorbeeld de verfilming van een roman, wordt binnen de kinderliteratuur het belang van bewerkingen wel erkend. ‘Re-mediaties’ laten de originele werken immers toe steeds een nieuw lezerspubliek aan te boren en zo verder te blijven bestaan. In haar doctoraatsstudie toont Sanne Parlevliet bijvoorbeeld aan dat bewerkingen van groot belang zijn voor het canoniseren van een bepaald werk: ‘[K]lassiekers overleven dankzij hun bewerkingen. (...) Zij bestendigen het literaire erfgoed door het op zo'n manier te reproduceren dat het voor een nieuw publiek toegankelijk wordt.’ (Parlevliet, 2009, blz. 30) Remediaties laten met andere woorden toe dat literaire werken standhouden binnen de canon. | |||||||||||||||
De canonisering van Astrid Lindgren in Zweden, Vlaanderen en NederlandIn concreto wil ik met mijn onderzoek nagaan in welke mate het oeuvre van Astrid Lindgren als deel van de jeugdliteraire canons in Zweden, Vlaanderen en Neder- | |||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||
land beschouwd kan worden. In een case study zal ik dan ook onderzoeken welke argumenten gebruikt worden om haar en haar werken als waardevol te bestempelen. De bovengenoemde facetten van canonisering zullen het uitgangspunt vormen voor deze analyse, waarin ik zal onderzoeken wat de gelijkenissen en verschillen tussen de status van Astrid Lindgren in Zweden, Nederland en Vlaanderen zijn. Daarbij dien ik rekening te houden met de complexe taalsituatie in België. Het land ligt immers op het kruispunt van de Germaanse en Romaanse taalfamilies in Europa en bestaat daardoor uit drie afzonderlijke taalgebieden: het Vlaamse, Franse en Duitse. Deze drie regio's staan linguïstisch en cultureel gezien los van elkaar. Vlamingen, Walen en Duitstalige Belgen kijken bijvoorbeeld naar andere televisiekanalen, lezen verschillende kranten en luisteren naar aparte radiozenders. Toch zijn deze gebieden niet volledig zelfstandig. Alle drie de regio's maken namelijk deel uit van een groter pluricentrisch taalgebied.Ga naar voetnoot8 Het Nederlands gesproken in Nederland, het Frans uit Frankrijk en het Duits uit Duitsland bepalen de normen in de respectievelijke taalgebieden. Deze pluricentrische taalsituatie heeft verregaande gevolgen voor de literaire systemen van de drie deelgebieden in België, die elk bij hun normbepalende centrum aansluiten, en niet bij elkaar. Zo slagen auteurs er zelden in door de nationale taalgrenzen heen te breken, en is het voor Vlaamse auteurs, bijvoorbeeld, evenmin evident om voet aan de grond te krijgen in Nederland. Bovendien bevinden Vlaamse uitgeverijen zich vaak in een nadelige positie tegenover hun concurrenten uit Nederland. Ook de werken van Astrid Lindgren worden uitgegeven door een Nederlandse uitgeverij, Ploegsma, die de boeken ook in Vlaanderen verdeelt. Om die reden opteer ik eerder voor een linguïstisch dan voor een nationaal perspectief. Ik onderzoek niet de situatie in België, maar wel in de twee grootste regio's van het land, met name Vlaanderen en Wallonië.Ga naar voetnoot9 Dit houdt in dat ik enerzijds het Nederlandse taalgebied in zijn geheel onder de loep zal nemen en dat de gegevens voor Vlaanderen en Nederland met elkaar vergeleken zullen worden. Anderzijds kan ik binnen de Belgische ruimte nasporen of er tussen Vlaanderen en Wallonië verschillen dan wel gelijkenissen zijn. Dit aspect kan mogelijk het onderwerp uitmaken van een vervolgstudie, waarin nagegaan wordt of eventuele | |||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||
verschillen verklaard kunnen worden doordat Wallonië deel uitmaakt van de Franse taal- en cultuurruimte. De vraag rijst of en hoe Astrid Lindgren de cultuur van de drie betrokken gebieden beïnvloed en gevormd heeft. In Zweden hoeft men niet ver te kijken om voorbeelden van Lindgrens belang te vinden. De Zweedse cultuur is als het ware doordrongen van haar werken, die tegenwoordig in meer dan alleen maar boekvorm voorkomen. Zo bewerkte Astrid Lindgren zelf een deel van haar verhalen voor het theater en zijn vele van haar boeken verfilmd (zowel voor televisie als voor het witte doek). De films, tv-series en zelfs tekenfilms zijn zo goed als allemaal beschikbaar op DVD, wat de verspreiding ervan uiteraard nog bevordert. Verder stond de schrijfster model voor twee standbeelden in de Zweedse hoofdstad Stockholm, alsook twee in haar thuisstad Vimmerby, en zijn talrijke scholen en ziekenhuizen naar haar vernoemd. Bovendien zijn twee belangrijke literaire prijzen in haar naam opgericht: De Astrid Lindgren Prize van uitgeverij Rabén & Sjögren en de prestigieuze ALMA (Astrid Lindgren Memorial Award), uitgereikt door de Zweedse Raad voor Cultuur, die de winnaar maar liefst vijf miljoen Zweedse kronen oplevert. Er zijn twee pretparken aan Lindgrens oeuvre gewijd: Astrid Lindgrens värld in Vimmerby en Junibacken in Stockholm. ‘Sagotåget’, de verhalenreis langs enkele sleutelscènes uit Lindgrens oeuvre in Junibacken, geeft een indicatie van de betekenis van de verschillende werken. De boeken waaruit deze fragmenten geselecteerd werden, zijn kennelijk van uitermate groot belang binnen het oeuvre van Lindgren. Afgaande op deze verhalenreis zou men kunnen stellen dat de boeken over Madieke, Michiel, Karlsson, Niels Ukkepuk, Ronja, de gebroeders Leeuwenhart en Pippi Langkous een grotere canonwaarde hebben dan Lindgrens overige werken. Er is echter één figuurtje dat op vlak van bewerkingen en afgeleiden met kop en schouders boven de andere uitsteekt, en dat is uiteraard Pippi Langkous. Dit personage is van bij het begin vatbaar geweest voor adaptaties. Pippi speelt de hoofdrol in speelfilms en een televisieserie, een tekenfilmversie, musicals en toneelstukken, alsook in strips en prentenboeken. Daarnaast is het aanbod aan Pippi Langkous-artikelen groot: computerspellen, puzzels, gezelschapsspellen, postzegels, kledij, schoenen, rugzakken, draagtassen, poppen, lakens, handdoeken, meubeltjes en speelgoedhuisjes, niets is te gek. Kinderen kunnen zich zelfs verkleden als Pippi met behulp van een heus Pippi Langkous-kostuum (inclusief rode pruik en te grote schoenen). Pippi Langkous is ten slotte zodanig belangrijk dat ze een eigen ruimte gekregen heeft in Junibacken, waarin Villa Kakelbont op kindermaat nagebouwd is en kinderen zich naar hartenlust in de verhalen over Pippi kunnen inleven. | |||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||
Pippi is werkelijk overal, en die alomtegenwoordigheid is een uiting van haar ongeëvenaarde status in Zweden. Doordat ze in verschillende vormen beschikbaar is, bereikt ze een zeer groot publiek. Al deze voorbeelden tonen dan ook aan dat ze zonder enige twijfel het meest gecanoniseerde Lindgren-personage is. Ook in Vlaanderen en Nederland zijn de boeken over Pippi Langkous de invloedrijkste werken van Lindgren. De trilogie wordt als een klassieker en een waar monument binnen de kinderliteratuur beschouwd. Vaak geldt Pippi ook als een echt referentiepunt voor heel Lindgrens oeuvre. Wanneer iemand Astrid Lindgren niet kent, doet de naam Pippi Langkous over het algemeen wel een belletje rinkelen. (Van den Bossche, 2004, blz. 39 en 87-88) In mijn onderzoek zal ik dan ook verderAstrid Lindgren, 1987. Uit: Astrid Lindgren.
Haar leven in beelden. Ploegsma, 2007. nagaan hoe de boeken van Lindgren zich onderling tot elkaar verhouden. Zoals Hans-Heino Ewers beargumenteert, worden in het kinderliteraire systeem, in tegenstelling tot in de auteursgerichte volwassenenliteratuur, immers zelden volledige oeuvres gecanoniseerd. Integendeel, het betreft in het geval van kinderliteratuur over het algemeen individuele titels die opgenomen worden in de canon. (Ewers, 2009, blz. 132-133) Dit lijkt op het eerste zicht ook te gelden voor Lindgrens werken. Pippi Langkous is duidelijk meer gecanoniseerd dan andere werken, maar hoe de overige boeken tot elkaar in betrekking staan, moet nog verder onderzocht worden. Hierbij ligt de nadruk op de invloed van intermedialiteit op het canoniseringsproces en op de uitwerking die bewerkingen en afgeleiden uitoefenen op de canonisering van Astrid Lindgrens werken. In Nederland wordt Lindgren erkend als één van de belangrijkste kinderboekenschrijvers ooit en wordt ze als het ware als de koningin van de internationale kinderliteratuur beschouwd. Ze wordt er vergeleken met canonieke auteurs als Annie M.G. Schmidt en Roald Dahl, en ontving meermaals bekroningen voor haar | |||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||
werken.Ga naar voetnoot10 Aan Vlaamse zijde duikt de verwijzing naar Dahl en Schmidt eveneens vaak op, bijvoorbeeld tijdens de verkiezing van ‘Het mooiste kinderboek aller tijden’Ga naar voetnoot11, waarin Lindgren, Dahl, Schmidt samen met Geronimo Stilton de top tien domineerden. In mijn analyse zal ik trachten te achterhalen welke status Lindgren binnen de canon van de kinder- en jeugdliteratuur verworven heeft. De positie die ze inneemt tegenover andere canonieke kinder- en jeugdboekenauteurs zoals Dahl en Schmidt zal eveneens een aandachtspunt vormen. In Vlaanderen is Lindgren uitermate invloedrijk. Dat komt onder meer tot uiting in verschillende activiteiten van Stichting Lezen Vlaanderen. Stichting Lezen noemt Astrid Lindgren als een van haar belangrijkste inspiratiebronnen bij het opstellen van de vijf ‘gouden regels’ waarop haar werking gebaseerd is.Ga naar voetnoot12 Niet voor niets heet het instituut voor kinderboeken, dat in de stichting ondergebracht is, Villa Kakelbont, naar het huis van Pippi Langkous. Astrid Lindgrens gehele oeuvre wordt in Vlaanderen over het algemeen als zeer vernieuwend beschouwd en de schrijfster wordt er door literaire critici op een voetstuk geplaatst. Deze onvoorwaardelijke idolatrie uit zich onder andere in de vergelijking met Hugo Claus, die vooral vlak na Lindgrens overlijden in januari 2002 vaak opdook. Gezien de ongeëvenaarde status die Hugo Claus aan het einde van zijn carrière bereikt had, getuigt deze vergelijking ervan dat Vlaamse literatuurkenners grote waarde toekennen aan Lindgrens oeuvre. Het is dus zeker de moeite waard om ook over de grenzen van het jeugdliteraire subsysteem heen kijken, om te constateren of Lindgren een rol van betekenis speelt in de canon van de volwassenenliteratuur. Het is immers niet onwaarschijnlijk dat ze een wezenlijke bijdrage heeft kunnen leveren aan de emancipatiebeweging van de kinder- en jeugdliteratuur en dat ze er zelf in geslaagd is door te dringen tot de canon van dode blanke Europese mannen. | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||
|
|