| |
| |
| |
Evenwichtsoefening op de slappe koord tussen heden en verleden
Over genderrollen in de historische adolescentenromans van Anne Provoost
Lien Fret
Lien Fret onderzocht de genderrollen die personages toebedeeld krijgen in twee jeugdromans van Anne Provoost: De Roos en het Zwijn en De arkvaarders. Op welke manier verschaft Provoost in romans die in dialoog treden met respectievelijk een achttiende-eeuwse en een Bijbelse pretekst authenticiteit aan vrouwelijke hoofdpersonages die ze bovendien plaatst in een patriarchaal tijdskader? En hoe biedt ze haar adolescente doelpubliek ondanks dat historische kader identificatiemogelijkheden zonder van de personages wandelende anachronismen te maken?
Onderzoek binnen de ontwikkelingspsychologie heeft volgens Belinda Y. Louie aangetoond dat kinderen zich al op een jonge leeftijd bewust worden van gender (Louie, 2001, blz. 142) - de socio-culturele invulling van sekseverschillen. De ontwikkeling van een genderidentiteit op basis van opvattingen die gangbaar zijn in de maatschappij gebeurt meestal aan de hand van vereenvoudigde genderstereotypen (E.A. Beall geciteerd door Louie, 2001, blz. 142). Kinder -en jeugdliteratuur is één van de mechanismen die in onze maatschappij gebruikt worden om normen en waarden en dus ook stereotypische rollenpatronen over te brengen op nieuwe generaties.
Canonieke teksten hebben ons door de eeuwen een beeld voorgeschoteld van hoe mannen en vrouwen zich in de wereld moeten gedragen, zich moeten voelen en hoe ze moeten denken. De Bijbel en verschillende wereldvermaarde sprookjesverzamelingen zijn net om die reden onderwerp geworden van talloze bewerkingen. De Bijbel - hoeksteen van zowel een patriarchale cultuur als van de Westerse literaire traditie (Brown, 1999, blz. 20) - wordt ook wel de ‘ur-text of patriarchy’ genoemd. (Brown, 1999, blz. xii) De vinger trachten te leggen op de invloed die de tekst door de eeuwen heeft gehad op het vormen van genderrollen, is onbegonnen werk. De ‘thousands of years of exegesis, commentary, and, most recently, literary analysis’ waarop Piero Boitani wijst (Boitani, 1999, blz. vi.), de ‘popularizations, bastardizations, literary echoes, and the long and complicated history of conflicting theological interpretations’ die Brown onder de
| |
| |
aandacht brengt (Brown, 1999, blz. xi) maar ook niet te vergeten ‘other versions of the story and imagery (...) soft toys and models’ die Jane Doonan vermeldt (Doonan, 2000, blz. 125), hebben allemaal een invloed gehad op de rol die de Bijbel speelde en blijft spelen in het uitdragen van waarden en normen. Wat de achttiende-eeuwse sprookjesverzamelingen van onder andere Madame Leprince de Beaumont betreft, kan wel iets gezegd worden over de rol die de sprookjes speelden in het vormen van de genderidentiteit van het doelpubliek. Jack Zipes wijst in dat opzicht op het ‘instrumentele’ gebruik van sprookjes in de Beaumonts eeuw. In tegenstelling tot de ‘kritische en op de proef gestelde opstandigheid van de eerste generatie vrouwelijke sprookjesschrijvers’ (mijn vertaling) is de achttiende-eeuwse sfeer waarin bijvoorbeeld La Belle et la Bête (1756) verteld wordt er één van bezinning en stichtelijkheid. De handeling en de inhoud van het sprookje zijn volgens Zipes onderhevig aan wat hij ‘an ideology of conservatism’ noemt. (Zipes, 1979, blz. 13)
Opmerkelijk maar misschien niet zo verwonderlijk is dat Anne Provoost net deze twee teksten uitkoos als preteksten voor haar adolescentenromans De arkvaarders (Querido, 2001) en De Roos en het Zwijn (Querido, 1997). Provoost maakt van de Bijbelteksten (onder andere Genesis 6-12) en het sprookje (La Belle et la Bête) historische romans door ze in een
realistisch historisch kader te plaatsen. De verhalen spelen zich af in respectievelijk een onbepaalde oudtestamentische tijd en het Antwerpen van de late middeleeuwen. Op die manier zijn in de boeken de twee impulsen terug te vinden die John Stephens in de historische roman onderscheidt: ‘on the one hand, in order to mediate between past and present [historical fiction] will seek strategies by which to render the strangeness of the past familiar; on the other, in order to construct the literary illusion of an older discourse, it will seek to make its encoding discourse seem in some ways strange or “other”.’ (Stephens, 1992, blz. 203) Ook wat gender betreft, moeten auteurs van historische romans de dunne lijn bewandelen tussen actualisering enerzijds en het benadrukken van de vreemdheid van het verleden anderzijds. Wat de voorstelling van de rol van vrouwen in de maatschappij betreft, formuleren Fiona M. Collins en Judith Graham de taak van schrijvers van historische fictie voor jongeren als volgt: ‘the writer's task is always to understand and balance the ideology of the time as far as women's roles in society were concerned and the view of women in the time in which he or she is writing. This is a difficult task in which a keen eye for research and an awareness of one's own preconceptions should always be at the fore to give a balanced view for the young reader.’ (Collins & Graham, 2001, blz. 18). Binnen de jeugdliteraire kritiek zien we wel vaker pleidooien voor authenticiteit. Zo pleit Susan Lehr voor boeken die trouw zijn aan de aard van beide
| |
| |
genders (Lehr, 2001, biz. 8) maar zegt ze tegelijkertijd dat verhalen ‘authentiek’ moeten zijn wat hun culturele en historische tijdskader betreft (Lehr, 2001, blz. ix). En ook Louie stelt zich de vraag: ‘Why should we temper the authenticity of gender portrayals in cross-cultural traditional tales to satisfy today's audience?’. (Louie (2001), blz. 148)
In dit artikel zal nagegaan worden welke genderrollen Provoosts personages toebedeeld krijgen. Op welke manier verschaft ze in romans die in dialoog treden met respectievelijk een Bijbelse en een achttiende-eeuwse pretekst authenticiteit aan vrouwelijke hoofdpersonages die ze bovendien plaatst in een patriarchaal tijdskader? En hoe biedt ze haar adolescente doelpubliek ondanks dat historische kader identificatiemogelijkheden zonder van de personages wandelende anachronismen te maken?
| |
Van pretekst met lege plekken tot historische roman
Door het plaatsen van de pretekst in een historische kader kunnen bewerkers ‘gaps’ of ‘Leerstellen’ (een term van Wolfgang Iser) invullen. Die ‘gaps’ zijn lege plekken in de tekst die de lezer idealiter aan het werk zetten. In het geval van De Roos en het Zwijn zorgt die invulling van lege plekken voor wat Stephens en Robyn McCallum ‘frame-breaking’ (Stephens & McCallum, 1998, blz. 201) noemen, volgens hen één van de manieren waarop bewerkingen de conservatieve waarden en normen die in de pretekst vervat zitten, kunnen ondermijnen. In De arkvaarders haalt Provoost die waarden en normen uit de pretekst dan weer onderuit op een manier die vele bewerk(st)ers van de Bijbel haar reeds hebben voorgedaan; ze geeft ‘voice to female silence’ (Ostriker, 1993, blz. 28). In tegenstelling tot vele andere Bijbelteksten waarin sporen te vinden zijn van verhalen over vrouwen die volledig ingebed zijn in een overwegend mannelijk relaas (Ostriker, 1993, blz. 43), zijn vrouwen in Genesis 6-12 nagenoeg afwezig. Na de zondvloed worden enkel Noach en zijn drie zonen Sem, Cham en Jafeth door God gezegend. Met hen sluit God een verbond. Genesis 10 en 11 geven vervolgens een zeer uitgebreide opsomming van hun mannelijke nageslacht waarin elke vermelding van dochters, zussen of moeders ontbreekt. Een frappante afwezigheid aangezien zij in principe wel een hoofdrol spelen; zij zijn het die de aarde opnieuw moeten bevolken. Ze zijn, met de woorden van Brown, ‘lost or buried originating female figure[s]’ (Brown, 1999, blz.). Provoost kiest er dan ook voor de ‘hoofdrolspeelsters’ in het verhaal ‘in te schrijven’, ze een stem en een rol te geven.
| |
De Roos en het Zwijn - een sprookje?
Hoewel de achterflap van De Roos en het Zwijn vermeldt dat het boek geïnspi- | |
| |
reerd is op ‘ De Schone en het Beest, een sprookje dat in de zestiende eeuw werd opgetekend door Gianfresco Straparola’, vertoont het verhaal veel meer overeenkomsten met de Beaumonts reeds vermelde tekst La Belle et la Bête. Zowel de verwijzing naar Straparola's The Pig King als naar het sprookje De Schone en het Beest zetten de lezer op het verkeerde been. In Provoosts historische roman verdwijnen namelijk een aantal typische kenmerken van het volkssprookje - een ingreep die we zouden kunnen omschrijven als het vermelde ‘frame-breaking’. Het belangrijkste verschil tussen Provoosts tekst en het volkssprookje heeft betrekking op wat
Maria Nikolajeva de ‘fairy tale chronotope’ noemt: ‘Fairy tales [...] take place in a magical world. The time of action is “Once upon a time.”’ [mijn nadruk]. (Nikolajeva, 1996, blz. 122) Provoost geeft haar verhaal een specifiek tijdskader - het middeleeuwse Antwerpen - en tovert de magische elementen om in de hersenspinsels van een protagoniste die fictie niet altijd van werkelijkheid weet te onderscheiden. Volgens Vanessa Joosen tasten sprookjesbewerkingen vaak de grens af tussen realiteit en magie (Joosen, 2007, blz. 228-229). Zo wordt Provoosts ‘sprookje’ een realistisch psychologisch relaas over een meisje, Rosalena, dat haar levenslange innerlijke geestesstrijd projecteert op de buitenwereld. Hoewel de strijd tussen de elfen, die haar natuurlijke driften of haar heidense kant representeren, en de engelen, ‘de goddelijke krachten’ (Provoost, 1998, blz. 62), die voor haar Christelijke, godvruchtige kant staan, zich in de werkelijkheid lijkt af te spelen, is dat illusie. Uiteindelijk is het Thybeert, het ‘beest’ uit Provoosts verhaal, die Rosalena op het einde van de roman laat ‘zien welke spoken in mijn hoofd huizen.’ (Provoost, 1998, blz. 109). Uiteraard vormt ook het middeleeuwse tijdskader met zijn verregaande bijgeloof en geloof in magische wezens een uitstekende manier om de roman te ontdoen van
| |
| |
elke vorm van ‘echte’ magie. Bovendien verdwijnt door het bewerken van het vrij summiere volkssprookje tot een roman ook onvermijdelijk de vlakheid in de karaktertekening. Rosalena wordt een rond, soms egocentrisch personage dat niet zoals de Beaumonts Beauty altijd ‘lief’ en ‘oprecht’ is. (Tatar, 1998, blz. 33)
Dit ‘frame-breaking’ leidt tot een heel andere boodschap over innerlijke en uiterlijke schoonheid en intelligentie dan die in de Beaumonts tekst. Volgens Marina Warner wilde de Beaumont, die vooral pedagogische sprookjes schreef voor de meisjes die ze opvoedde, jonge vrouwen die overvallen werden door angst voor het huwelijk geruststellen, ‘ervoor zorgen dat ze, hoewel ze hun echtgenoot eerst een beest vonden, onder het ruwe en onbeschaafde uiterlijk een goed man konden ontdekken’ (mijn vertaling). (Warner, 1994, blz. 294.)
Rosalena vindt uiterlijke schoonheid, in tegenstelling tot Beauty, al vanaf haar kindertijd ondergeschikt aan innerlijke schoonheid. Hoewel ze opgroeit tot een bloedmooie vrouw, is ze bij de geboorte lelijk, onvolgroeid en doorschijnend. Ze beweert: ‘Schoonheid was iets dat me ten deel gevallen was, niet iets waar ik aan gehecht was.’ (Provoost, 1998, blz. 57). Schoonheid is vergankelijk, ‘zinsbegoocheling’ (Provoost 1998, blz. 85). En hoewel Rosalena ‘nooit een lelijker man ontmoet’ heeft dan Thybeert (Provoost, 1998, blz. 90) is ook zijn uiterlijke lelijkheid voor haar toch secundair aan zijn innerlijke lelijkheid: ‘[...] je ziet het gedrochtelijke als een uiterlijke verschijningsvorm. Maar hoe eet je zittend tegenover een man die niet tot mededogen in staat is? Het was onmogelijk.’ (Provoost, 1998, blz. 92).
Door het historische kader waarin Provoost haar verhaal plaatst, liggen ook wat intelligentie betreft de rollen anders. Terwijl Beauty wordt afgeschilderd als een boekenwurm: ‘ze bracht het grootste deel van haar tijd door met het lezen van goede boeken’ (mijn vertaling) (Tatar, 1998, blz. 32), is Rosalena een analfabete (Provoost, 1998, blz. 94). In de Beaumonts eeuw waarin boekdrukkerijen en uitgeverijen volgens Zipes een technologische groei kenden, werd de Franse heersende klasse aangezet tot lezen (Zipes, 1979, blz. 13). In de middeleeuwen daarentegen was het zonderling en zelfs ongehoord dat een vrouw geletterd was. In De Roos en het Zwijn lijken Rosalena's engelen haar dan ook weg te willen houden van elke vorm van lectuur:
Ik (...) bakte mijn brood in de vorm van een reusachtig, in leder gebonden boek met een slot en een verheffing voor een relikwie. [De engelen] begonnen (...) bij het zien van het gebakken boek op te spelen. Ze zeiden dat ik opnieuw moest beginnen, en dat uit mijn oven alleen ronde, platte broden mochten komen (...). (Provoost 1998, blz. 100)
| |
| |
Thybeert ‘die godvruchtig was en [...] de wil van God steeds naar de letter uitgevoerd had’ (Provoost 1998, blz. 70) wordt, in tegenstelling tot Rosalena, niet afgestraft voor het lezen van boeken. Zijn geletterdheid staat in contrast met de domheid van het Beest bij de Beaumont, dat een gebrek aan intelligentie vertoont maar wel een goed hart heeft (Tatar, 1998, blz. 38), dit terwijl Thybeert intelligent is maar meedogenloos (Provoost, 1998, blz. 92, 94). Niet zijn ‘vriendelijkheid’ maar zijn intelligentie en zijn seksuele aantrekkingskracht zorgen er uiteindelijk voor dat Rosalena van Thybeert begint te houden. Zijn lelijkheid en de transformatie hiervan houden voornamelijk zijn amorele karakter in. In het realistische middeleeuwse kader waarin magie die de werkelijkheid drastisch kan veranderen, ontbreekt en plastische chirurgie nog geen optie is, kan Thybeerts transformatie namelijk alleen maar mentaal zijn; door Rosalena's positieve invloed leert hij opnieuw liefhebben.
| |
Het arkverhaal - een mythologisch en patriarchaal epos?
Volgens Stephens en McCallum zijn verschillende onderzoekers van de Bijbel van mening dat het Oude Testament een lange mondelinge traditie kent. (Stephens & McCallum, 1998, blz. 35) In De arkvaarders komt die mondelinge (én menselijke) ontstaansgeschiedenis van de geschriften in de schijnwerpers te staan. Door mensen gemaakte verhalen en liederen die tegelijkertijd de macht hebben om mensen te mobiliseren én hen onwetend te houden, spelen in de roman een belangrijke rol. Door hun oorsprong te benadrukken, stelt Provoost het goddelijke gehalte van de Bijbel impliciet in vraag. Het volk dat bezig is met het bouwen van een ark, de Rrattika, worden onmiddellijk gekarakteriseerd als ‘verhalenvertellers’ die mensen naar de werf ‘lokken (...) met hun veelbelovende verhalen’ (Provoost, 2001, blz. 29). De protagoniste van Provoosts verhaal, Re Jana, trekt met haar vader en verlamde moeder weg van de moerassen waarlangs ze hun hele leven gewoond hebben, naar de woestijn, op de vlucht voor het almaar stijgende water. Eenmaal op de werf van de ark aangekomen, doet Re Jana een profetische uitspraak: ‘Hier worden de liedjes gemaakt die wij zingen, dacht ik, hier ontstaan de verhalen die over tientallen jaren nog zullen worden verteld.’ (Provoost, 2001, blz. 18). Re Jana's vader ziet de bouw van de ark als ‘een poging een spoor achter te laten in de tijd.’, en opnieuw volgt een voorspelling: ‘Het was hem voldoende te weten dat later sterke persoonlijkheden met het bouwwerk zouden worden verbonden.’ (Provoost 2001, blz. 58)
Net als in De Roos en het Zwijn, brengt Provoost in De arkvaarders een verandering in de chronotoop aan. Genesis speelt zich af in ‘de oude tijd’, de dagen waarin er nog reuzen leefden op aarde. Bij Provoost zijn de befaamde Nefilim verworden tot verzinsels die het volk onwetend moeten houden en de
| |
| |
angst moeten bezweren. Niemand behalve de uitverkoren familie van de bouwheer mag weten waarvoor het schip zal dienen, zogenaamd om te voorkomen dat het de Nefilim ter ore komt en zij roet in het eten gooien. Ook aan het in de Bijbel aanwezige verhaal over de reuzen wordt dus een menselijke in plaats van een goddelijke bedenker toegeschreven. En de schrijfster durft zelfs nog een stapje verder te gaan. Re Jana beweert:
In een gesprek dat ik een paar dagen later met hem [de bouwheer van de ark] had verzon ik een hiernamaals dat me billijk leek, met een plek voor de rechtschapenen die door niets dan zuivere, sneeuwwitte wezens werd bevolkt. [mijn nadruk]. (Provoost, 2001, blz. 263)
Maakt Provoost hier van de ietwat karikaturale voorstelling van de hemel zoals die ook vandaag nog bestaat, een vrouwelijk bedenksel? De bijdragen aan de Bijbel hoeven in ieder geval niet enkel afkomstig te zijn van mannelijke bedenkers. Uit Re Jana's verzinsel spreekt echter tegelijkertijd ook een enorme onderhuidse verbittering ten opzichte van de ‘uitverkorenen’ die samenhangt met één van de hoofdthema's van de roman. Enkel die ‘uitverkorenen’, de rechtschapenen, verdienen een plekje aan boord van de ark, richting ‘iets wat zal lijken op het paradijs’ (Provoost, 2001, pg. 113). Re Jana en haar volk, die omwille van hun donkere huid gemeden worden door de Rrattika, zijn gedoemd te verdrinken.
Provoost draagt niet alleen bij aan de ontmythologisering van de Bijbel maar biedt ook een aantal matriarchale alternatieven voor patriarchale passages en verhaalelementen uit de pretekst. Zo wordt er, net als in de Bijbel, door Re Jana een opsomming gegeven van de namen en de bereikte leeftijden van haar voorouders, alleen gaat het hier niet om een verzameling mannen maar om vrouwen:
De moeder van mijn moeder heette Enah. Zij was de dochter van Manilada, die na haar laatste kind nog zesenveertig jaar leefde. Manilada was de dochter van Elokane, die zesentwintig jaar werd. Ze stierf en werd nooit vergeten. Ze was het beeld en de gelijkenis van haar grootmoeder Kan, die negen zonen en negen dochters had. Haar laatste kind kreeg ze toen ze vijfenveertig was en ze leefde vervolgens nog dertig jaar. (Provoost, 2001, blz. 22)
Provoost schrijft hiermee niet alleen belangrijke, in de Bijbel ontbrekende, vrouwen in de tekst in, zoals ze ook op andere manieren doet, ze brengt ook in
| |
| |
Genesis volledig afwezige figuren terug in het verhaal. Volgens Ilona N. Rashkow wordt Genesis getekend door de verdachte afwezigheid van een figuur die in de Bijbel herhaaldelijk wordt weggelaten, uitgewist of getransformeerd: ‘Genesis lacks daughters.’ (Rashkow, 1993, blz. 250) Ze merkt ook terecht op dat Bijbelse genealogische opsommingen die negatieve houding ten opzichte van dochters weerspiegelen (Rashkow, 1993, blz. 250). Het is dan ook juist in zó'n lijst dat Provoost dochters opnieuw een plaats geeft. Rashkow geeft de potentiële bedreiging die ze vormen voor de patriarchale macht van hun vader (omdat ze, omwille van het incesttaboe, als enige familielid de ‘patrimoniale lijn’ niet voortzetten) aan als reden voor dat gebrek aan dochters in Genesis. (Rashkow, 1993, blz. 251) In De arkvaarders neemt de opstand van dochters een andere vorm aan. De vrouwen die deel uitmaken van de lijst behoren namelijk tot generaties vrouwen die (ondanks hun plaats in de maatschappij) hun macht over zichzelf konden laten gelden door zelf te beslissen wanneer hun tijd gekomen was: ‘Ze stierven omdat ze wilden sterven. Dat was hun opstand, hun verwijt aan ons mannen, die ze de schuld gaven van de dingen die gebeurden.’ (Provoost, 2001, blz. 123). Op een bepaalde manier gaan ze zo ook in tegen Gods wil door hem die beslissing te ontnemen. Re Jana zet die traditie min of meer voort. Ze sterft niet maar denkt Gods plan toch danig in de war te hebben gegooid door zichzelf en haar vader van de verdrinkingsdood te hebben gered.
Met Re Jana creëert Provoost een personage dat omwille van haar genderrol, haar specifieke rol als vrouw die ze vanuit haar culturele en sociale achtergrond in de maatschappij speelt, een aantal vaste patronen in de patriarchale maatschappij kan omgooien. De houding van de Rrattika ten opzichte van vrouwen wordt al vrij snel duidelijk. ‘[O]p deze werf zeulde een man niet met berries of kruiken’ (Provoost, 2001, blz. 39), bij dit woestijnvolk worden vrouwen opgedragen wat te doen. Water is hun enige troef: ‘De kwaliteit van een vrouw hangt af van de smaak van het water dat ze aanbrengt.’ (Provoost, 2001, blz. 31) en Re Jana's vader noemt een Rrattikavrouw dan ook ‘[e]en slavin voor een man die dorst heeft’ (Provoost, 2001, blz. 31). Bij de moerasmensen deden ‘mannen met sterke armen’ het zware werk voor de vrouwen terwijl bij de Rrattika ‘vrouwen met kruiken (...) sjouwen als ezels op dunne benen.’ (Provoost, 2001, blz. 34). Als moerasvrouw met ‘een talent voor water’ kan het meisje dat alles echter in haar voordeel doen omslaan: ‘Mijn kunde kon mijn waarmerk worden, hun gebrek pasmunt in mijn hand.’ (Provoost, 2001, blz. 34). Door het belang van die vrouwelijke kwaliteiten binnen de Rrattikaanse maatschappelijke orde, noemt ze die samenleving dan ook ‘haar plek’ (Provoost, 2001, blz. 34). Re Jana wast de arkvaarders met haar kostbare water en dat maakt hen ‘afhankelijk’ (Provoost, 2001, blz. 94). Ze slaagt er ook al vanaf haar eerste ontmoeting met
| |
| |
Cham, de jongste zoon van de bouwheer, in hem, tegen alle gewoontes in, de berrie mee te laten dragen. De twee worden verliefd en omdat alleen de ‘uitverkorenen’ mee mogen met de ark, smokkelt Cham haar als verstekelinge aan boord. Ook in de ark worden de rollen omgekeerd wanneer de zoon van de bouwheer haar baadt en wast (Provoost, 2001, blz. 226). Wanneer Re Jana op de ark zwanger blijkt te zijn, vormt het kind, door het ongelooflijke belang van vruchtbaarheid in de context van het arkverhaal, nog een manier om het plan van de Onnoembare in de war te gooien. Cham beweert dan ook: ‘Al is het kind van iemand anders, het maakt niets uit. Blijf bij ons. Je bent de échte uitverkorene.’ (Provoost, 2001, blz. 242).
| |
Seksualiteit tussen schuld en boete
Ook wat hun seksualiteitsbeleving betreft, slaagt Provoost erin personages neer te zetten die in hun opvattingen gebonden zijn aan hun historische context, zonder hen in stereotypische genderrollen te duwen.
Rosalena is in haar seksualiteitsbeleving een echt kind van haar tijd. In de middeleeuwen werd onder invloed van de aan belang winnende Christelijke moraal seksualiteit buiten het huwelijk als zondig beschouwd. Rosalena's morele tweestrijd wordt op seksueel vlak opnieuw uitgevochten door haar psychologische projecties, de engelen en de elfen. Haar schoonheid alsook de bloei van de gekoesterde rozenstruik die haar vader voor haar plantte (een symbool voor haar ontluikende seksualiteit) zijn een verdienste van de elfen. De wijwater schuwende wezentjes genieten van Rosalena's genot en proberen het dan ook op alle mogelijke manieren te stimuleren. De engelen daarentegen willen kost wat kost Rosalena's ziel veilig stellen en van haar ‘een deugdzaam kind’ maken (Provoost, 1998, blz. 86). Maar de engelen ‘konden me niet op het rechte pad krijgen.’ (Provoost, 1998, blz. 39). Uit deze zin blijkt echter wél dat de engelen (als vertegenwoordigers van de Kerk) er in ieder geval in geslaagd zijn Rosalena seks als een afwijking van het rechte pad te doen beschouwen. Uit een soort incompatibiliteit van haar ‘zondige gedachten’ over mannelijk schoon (Provoost, 1998, blz. 39) en haar ‘zondige lijfelijke aantrekkelijkheid’ (Provoost, 1998, blz. 48) met de Christelijke zondeopvattingen, besluit het meisje uiteindelijk dat zíj schuldig is aan al het slechts dat haar familie overkomt. Een pokkenplaag treft Antwerpen, verminkt haar familie maar laat haar ongeschonden; de herenboer Thybeert, van wie haar vader een roos gestolen heeft, laat een legertje mannen uit de omgeving onder wie Rosalena een heleboel afgewezen minnaars herkent, brand stichten in hun huizen, ‘alles als straf voor het genot dat ze 's nachts beleefde’ (Provoost, 1998, blz. 58). Rosalena wordt 's nachts bezocht door een dubbelminnaar (haar schoonbroers, zo blijkt later) die haar haar eenzaamheid
| |
| |
doet vergeten. Maar wanneer het meisje zichzelf schuldig bevindt aan al het onheil, wil ze aan boetedoening doen en gaat ze naar het huis van Thybeert om er hem te dienen.
| |
Seksualiteit tussen medelijden en vergiffenis
Ook Re Jana's seksualiteitsbeleving in De arkvaarders is op verschillende vlakken onlosmakelijk verbonden met het historische kader waarin Provoost het verhaal plaatst. In de eerste plaats lijkt Re Jana's seksuele initiatie door een man van ‘twee keer haar leeftijd’ (Provoost, 2001, blz. 14) wel erg ver af te staan van de manier waarop jongeren vandaag
doorgaans geïnitieerd worden. Re Jana noemt Alem-de-voddige haar ‘leermeester [...] in de liefde’ (Provoost, 2001, blz. 15): ‘Hij leerde me de zachtste handoplegging [...]. Hij oefende mijn huid, mijn vingertoppen en de punt van mijn tong.’ (Provoost, 2001, blz. 51) ‘Alem had me gekust in ruil voor water, hij had nacht na nacht zijn kennis gedeeld, zijn geheimen verklapt, geen aspect van de liefde voor me verborgen gehouden.’ (Provoost 2001, blz. 34). Re Jana lijkt zichzelf met deze uitspraak graag te willen doen geloven dat haar seksuele omgang met Alem slechts een zuivere ruiltransactie is - initiatie in ruil voor water - maar het expliciete contrast in het volgende citaat vertelt ons een ander verhaal: ‘Zijn geur was me dierbaar geworden, maar nu bij het afscheid rook hij weer naar de toevallig voorbijtrekkende Rrattika die doet wat je vraagt omdat je hem betaalt, maar geen begrip heeft voor wat je drijft.’ [mijn nadruk] (Provoost, 2001, blz. 14).
Ook Re Jana's relatie met haar vader is op zijn minst opmerkelijk te noemen en zou in moderne termen bijna als incestueus omschreven kunnen worden terwijl ze dat binnen de historische context niet is.
| |
| |
Als op zwoele middagen de onrust van mijn vader groot was en hij zich wanhopig tegen haar [Re Jana's verlamde moeder] aan schurkte, had ik aan haar andere zijde gelegen en mijn armen over haar heen naar hem gereikt. Met gesloten ogen leek het voor hem alsof mijn vingers en handen de hare waren. Dan kreunde hij onder de aanraking tot het kreunen snikken werd. (Provoost, 2001, blz. 189)
In zowel De Roos en het Zwijn als De arkvaarders zorgt het historische kader voor een zekere ‘ontproblematisering’ van seksuele verhaalelementen. In tegenstelling tot probleemromans voor jongeren waarin homoseksualiteit of verkrachting hoofdthema's vormen, worden deze thema's in Provoosts romans niet als ‘problemen’ in de kijker gezet.
In De arkvaarders wordt Re Jana's homoseksuele relatie met Neelata, Chams officiële vrouw die wél een rechtmatige plaats op de ark heeft in het verhaal verweven. Omdat hun lesbische relatie binnen het historische kader niet als zodanig herkend wordt, vormt homoseksualiteit in de roman geen probleem of eruit te lichten thema. Mede dankzij haar kader kan Provoost de relatie laten zijn wat ze is, zonder dat te doen waaraan vele teksten rond homoseksualiteit zich volgens Roberta Seelinger Trites schuldig maken: ‘de teksten zijn erop uit gerust te stellen dat homoseksuele seks niet gevaarlijk, abnormaal of zelfs ongewoon is’ (mijn vertaling). (Trites, 2000, blz. 110) Of de seksuele relatie tussen Re Jana en Neelata al dan niet normaal is, is niet aan de orde. Neelata is gewoon een van de velen met wie Re Jana ‘slaapt’, zoals Cham het formuleert: ‘Je sliep met Jafeth, je sliep met Sem. Nu slaap je met Neelata.’ (Provoost, 2001, blz. 247). Dat dat werkwoord niet zo neutraal is als het klinkt, blijkt uit volgend citaat:
[Neelata] zei: ‘Ontsluit me. Doe wat Cham niet kan, maak me los.’ ‘Toen ze haar been hief om zich naar me toe te keren, veroorzaakte ze bij mij een siddering. Ik ademende heel onregelmatig, maar ik ademde. (Provoost, 2001, blz. 245)
Waar tussen de twee meisjes eerst nog sprake kan zijn van competitie, slaat die om in een band die Re Jana laat inzien waartoe ze in staat is. De climax van hun relatie bereiken de twee ongetwijfeld bij de geboorte van Re Jana's kind Kanaän:
| |
| |
Neelata trok me helemaal over zich heen. (...) Het was niet meer duidelijk aan wie nu het kind ontsprong. Ze doorstond grote pijn. (Provoost 2001, blz. 284)
Maar daarmee loopt hun relatie niet op haar einde. In het Naschrift lezen we:
(...) warmte zocht [Neelata] net als Cham in de tent van de bijvrouw [Re Jana]. (Provoost, 2001, blz. 295)
Wat de verkrachtingsscènes in beide boeken betreft, vertonen De Roos en het Zwijn en De arkvaarders een aantal opvallende overeenkomsten. In beide romans zijn de scènes confronterende passages die niet veel aan de verbeelding overlaten. Provoosts romans drijven op de kracht van de suggestie. En net omwille van haar suggestieve stijl hebben een aantal seksuele scènes een veel grotere impact op de lezer dan expliciete beschrijvingen ooit zouden kunnen hebben. Wanneer Re Jana op de ark ontdekt wordt door de broers van Cham, gebeurt het volgende:
Jafeth kwam de kooi in en sjorde zijn kleed op. Hij lag over me heen en opende zijn mond alsof hij schreeuwde. Ik krulde mijn lichaam om het leven dat in me groeide te vrijwaren, mijn bekken onwillig wringend en mijn ribben als een harnas om me heen. Maar Jafeth was zwaar en krachtig./ Ik had niet het gevoel dat hij me kwaad wilde doen. Eerder was hij wanhopig en verlegen. (...) Sem wilde dat ik voor hem knielde en vooroverboog. Hij drukte mijn gezicht in het hooi, waardoor ik maar met moeite kon ademhalen. Beter zo, dacht ik, dan verwondt hij me niet met zijn kralen van mergpijp. Maar de pijn werd niet minder door aan de vermeden pijn te denken. Ook bij Sem duurde het niet lang. (Provoost, 2001, blz. 237)
In De Roos en het Zwijn is de droom van Rosalena's moeder, die het meisje ook kent omdat ze op dat moment nog in de moederschoot zat, nog een stuk suggestiever:
(...) ze werd overvallen door een beest (...). Ze viel op de grond en het beest kwam op haar liggen. Ze versteende van schrik en was er zeker van dat hij het kind dat ze droeg raakte. Toch was er iets dat haar mild stemde. (...) Hij stortte zijn eindeloze verdriet in haar uit. Hij had
| |
| |
zich nog niet van mijn moeder losgemaakt of ze had het hem al vergeven. (Provoost, 1998, blz. 23)
Wanneer Rosalena 's nachts bezocht wordt door haar dubbelminnaar deelt ze dat gevoel met haar moeder:
(...) toen het [lichaam] snikkend en hijgend op me kwam liggen, voelde ik hetzelfde medelijden als mijn moeder toen ze droomde dat het beest haar overviel. (Provoost, 1998, blz. 61)
Ook Re Jana weet haar verkrachter bijna onmiddellijk te vergeven:
Ik had hem [Jafeth] al vergeven voor zijn voetstappen weggestorven waren. (Provoost, 2001, blz. 237)
Net als Rosalena's moeder heeft Re Jana medelijden met haar verkrachters; ze vindt ze ‘aandoenlijk’ (Provoost, 2001, blz. 238). Omdat zowel Re Jana als Rosalena's moeder in staat zijn hun verkrachter te vergeven, verwerpen ze de slachtofferrol waarin vrouwelijke personages in probleemromans zo vaak geduwd worden. Om die reden slaagt Rosalena er ook in de aanranding van haar moeder als wensvervullend te dromen. En ook bij Re Jana zorgt de macht die ze zichzelf bij de verkrachtingen toebedeelt ervoor dat de gebeurtenissen een deel van hun aanvankelijke eenduidigheid verliezen. In het geciteerde fragment wijst ze duidelijk op de pijn en die spreekt, hoewel ze het misschien niet wil toegegeven, ook uit de eindeloze reeks liedjes die ze ‘uit volle borst’ zingt (Provoost, 2001, blz. 238). Bij de geboorte van haar kind zingt ze om de pijn te verdrijven namelijk dezelfde liedjes. Toch zegt ze ook ‘genoegdoening’ te putten uit de ontmoetingen:
Hen mocht ik tenminste aanraken, ze verplichten me niet zoals Cham om bewegingloos te blijven. De toestemming te strelen deed goed, ook al liet hun lijf me koud. (Provoost, 2001, blz. 238)
Ondanks de pijn slaagt het meisje er dus in de gebeurtenissen ook op één of andere manier in haar voordeel te doen omslaan of zichzelf daar in ieder geval van te overtuigen.
Naast het historische kader zorgt ook die bewuste keuze van Re Jana er in De arkvaarders voor dat de verkrachtingen niet als ‘problemen’, als gebeurtenissen die niet stroken met de gangbare maatschappelijke waarden en normen, naar
| |
| |
voren gebracht worden. Re Jana's houding ten opzichte van de verkrachtingen zorgt ervoor dat ze verder kan met haar leven maar maakt de gebeurtenissen daarom niet minder onaanvaardbaar. Het is aan de lezer om daarover een oordeel te vellen.
| |
Conclusie
De evenwichtsoefening tussen heden en verleden, tussen actualisering en historische authenticiteit is geen sinecure. Toch slaagt Provoost er in haar historische adolescentenromans met verve in hoofdpersonages neer te zetten die in hun waarden en normen en in hun seksualiteitsbeleving tegelijkertijd kinderen van hun tijd zijn én vrouwen waarmee hedendaagse lezers zich - meestal - kunnen identificeren. Door de historische kaders waarin de verhalen geplaatst worden, weet Provoost de preteksten met hun conservatieve genderrollen dáar te raken waar ze hun conservatieve boodschap het best kan onderuithalen, in hun respectievelijk magische, eendimensionale en mythologische, patriarchale kern. Door het achttiende-eeuwse sprookje te ontdoen van ‘echte’ magie en vrouwen in het patriarchale arkverhaal een stem te geven, schreef ze postmoderne alternatieven voor de canonteksten waarin de protagonisten níet, als bij toverslag, gespaard blijven van beproevingen maar wél de kans krijgen de slachtofferrol te verwerpen. Een magische transformatie van passieve schone naar actieve, onafhankelijke heldin hoef je bij Provoost niet te verwachten. Wat je wel krijgt, zijn romans die confronteren, lezers op de proef stellen, verwachtingen onderuithalen en glimpen tonen van alternatieve werkelijkheden zodat de lezer zich op de laatste bladzijde van De Roos en het Zwijn samen met Rosalena kan afvragen: ‘Wie zal ik kussen om de dingen te keren?’ (Provoost, 1998, blz. 109).
| |
Literatuur
Primaire literatuur
|
Provoost, Anne, De Roos en het Zwijn. Amsterdam, Querido, 1998. |
Provoost, Anne, De arkvaarders. Amsterdam, Querido, 2001. |
Secundaire literatuur
|
Boitani, Piero, The bible and its rewritings. Oxford, Oxford University Press, 1999. |
Brown, Amy Benson, Rewriting the word: American women writers and the Bible. Westport, Conn., Greenwood Press, 1999. |
Collins, Fiona M. & Judith Graham, ‘The twentieth century - giving everybody a history’ In: Historical fiction for children: capturing the past. Fiona M. Collins & Judith Graham (eds.). Londen, Fulton, 2001, blz. 10-22. |
| |
| |
Doonan, Jane, ‘Show and tell. Perspectives on Noah's ark’ In: Where texts and children meet. Eve Bearne & Victor Watson (eds.). Londen, Routledge, 2000, blz. 125-137. |
Joosen, Vanessa, ‘Disenchanting the Fairy Tale: Retellings of “Snow White” between Magic and Realism’ In: Marvels and Tales: Journal of Fairy-Tale Studies, 21.2 (2007), blz. 228-239. |
Lehr, Susan (ed.), Beauty Brains and Brawn. Portsmouth, N.H., Heinemann, 2001. |
Louie, Belinda Y., ‘Why Gender Stereotypes Still Persist in Contemporary Children's Literature.’ In: Beauty Brains and Brawn. Susan Lehr (ed.). Portsmouth, N.H., Heinemann, 2001, blz. 142-161. |
Nikolajeva, Maria, Children's literature comes of age: toward a new aesthetic. New York, Garland, 1996. |
Ostriker, Alicia Suskin, Feminist revision and the Bible. Oxford, Blackwell, 1993. |
Rashkow, Ilona N., ‘Daughters and fathers in Genesis... or, what is wrong with this pictures?’ In: The new literary criticism and the Hebrew bible. J. Cheryl Exum & David J.A. Clines (eds.). Sheffield, Sheffield Academic Press, 1993, blz. 250-265. |
Stephens, John, Language and ideology in children's fiction. Londen, Longman, 1992. |
Stephens, John & Robyn McCallum. Retelling stories, framing culture: traditional story and metanarratives in children's literature. New York, Garland, 1998. |
Tatar, Maria (ed.), The classic fairy tales. Londen, W.W. Norton & Company Ltd, 1998. |
Trites, Roberta Seelinger, Disturbing the universe: power and repression in adolescent literature. Iowa City, University of Iowa Press, 2000. |
Warner, Marina, From the beast to the blonde: on fairy tales and their tellers. Londen, Chatto & Windus, 1994. |
Zipes, Jack, Breaking the magic spell: radical theories of folk and fairy tales. Londen, Heinemann, 1979. |
|
|