| |
| |
| |
‘Boys will be boys?’
Nieuwe prinsen voor nieuwe sprookjes
Tine Verachten
De prinsen uit moderne bewerkingen van sprookjes krijgen veel meer aandacht dan in de traditionele Grimmsprookjes. Aan de hand van Assepoes van Pamela Koevoets en Zwart als inkt van Wim Hofman laat Tine Verachten zien dat beiden heel nieuwe verhalen rond de prinsen maakten, verhalen die, zoals uit de analyse blijkt, opvallende gelijkenissen vertonen.
Onder invloed van het feminisme heeft men bij genderanalyses van kinder- en jeugdliteratuur vooral aandacht besteed aan de manier waarop meisjes en vrouwen worden gerepresenteerd. Zo worden oude sprookjes vaak bekritiseerd omwille van hun passieve en naïeve vrouwelijke protagonisten (Haase, 2004). Hierbij kan gedacht worden aan de verhalen van Assepoester en Sneeuwwitje uit Die Kinder- und Hausmärchen van de gebroeders Grimm. Deze mannelijke auteurs representeren de twee meisjes als hulpeloos wachtend op een man die hen komt redden uit hun hachelijke situatie. Het is immers dankzij de prinsen dat Assepoester en Sneeuwwitje een ‘lang en gelukkig leven’ tegemoet gaan. Auteurs zoals de gebroeders Grimm hebben volgens deze feministische kritiek vrouwelijkheid zo geconstrueerd dat het past in een periode die gedomineerd wordt door mannen, in dit geval de eerste helft van de negentiende eeuw, toen de Grimms Die Kinder- und Hausmärchen uitgaven (Joosen, 2008, blz. 129). Mannelijke personages verdienen echter ook onze aandacht. De moderne jeugdliteratuur biedt dan ook een breed en boeiend scala aan mannelijkheid: van macho tot ‘nieuwe man’; van hetero tot homoseksueel.
Pamela Koevoets en Wim Hofman hebben een bewerking gemaakt van de twee bekritiseerde sprookjesvoorbeelden die hierboven werden aangehaald. Pamela Koevoets bewerkte het Assepoesterverhaal van Grimm. In Assepoes (2000) focust ze echter niet alleen op het leven van Assepoester; ze volgt ook het wel en wee van de Prins. Het land is immers in oorlog en de toekomstige troonopvolger moet zich voor het eerst bewijzen als leider. Dit personage maakt al vroeg zijn opwachting in het verhaal, in tegenstelling tot bij Grimm. Wim Hofmans Zwart als inkt (1997) is ook gebaseerd op een sprookje uit Die Kinder- und Hausmärchen, namelijk het verhaal van Sneeuwwitje. De opvallendste vernieuwing is de uitgebreide aandacht voor de zoektocht van de prins naar een
| |
| |
vallende ster, die hem naar Sneeuwwitje zal leiden. Deze auteur focust, net als Koevoets, op de innerlijke leefwereld van de personages. In beide sprookjesbewerkingen eisen de prinsen in dit verband een prominente rol op: hun gevoelens komen uitgebreid aan bod, net zoals die van Assepoester en Sneeuwwitje zelf. Mikhaïl Bakhtin meent dat alle literaire werken beïnvloed worden door het dominante genre, de roman (Bakhtin, 1981, blz. 5). Volgens deze stelling zouden hedendaagse sprookjesbewerkingen ook onderhevig zijn aan dit proces, dat hij ‘novelization’ noemt - ‘novel’ is het Engelse woord voor roman. Oude sprookjes gelijken dan steeds meer op een roman (Joosen, 2007, blz. 191). Uitgebreide aandacht voor de psychologie en gevoelens van de personages maakt dat de sprookjesfiguren in de ‘nieuwe’ sprookjes geen vlakke personages meer zijn, zoals het geval is in de traditionele verhalen. De invloed van de roman is duidelijk merkbaar bij Koevoets en Hofman. Zij beschrijven immers de innerlijke ontwikkeling van meerdere personages, waardoor we als lezer een duidelijker beeld krijgen van hun gevoelens. De prinsen zijn dus geen afwezige personages die op het einde als ware helden Assepoester en Sneeuwwitje redden en meenemen naar hun paleis, zoals ze beschreven worden bij Grimm, waar ze slechts een minimale, maar cruciale rol in het verhaal spelen. Wel integendeel: het is vanaf het begin duidelijk dat deze twee jongens niet beantwoorden aan het typische beeld van mannen dat in de traditionele sprookjes wordt opgevoerd, waar we vaak te maken hebben met wat John Stephens de ‘Old Age Boy’ noemt: ‘the child who is either aggressive or something of a rascal, self-regarding and psysically assertive’ (Stephens, 2002, blz. 44). Een jongen die zelfverzekerd, sterk en onafhankelijk is, en dus als een ‘echte man’ kan worden beschouwd. In dit artikel zal ik de twee prinsen uit
de ‘nieuwe’ sprookjes van Koevoets en Hofman van naderbij bekijken. Het uitgangspunt voor mijn analyse is het onderscheid dat John Stephens (2002) maakt tussen de drie meest voorkomende types ‘mannelijkheid’ uit de kinder- en jeugdliteratuur: naast de ‘Old Age Boy’, onderscheidt hij ook nog de ‘New Age Boy’ en de ‘Mommy's Boy’. Wat deze termen precies inhouden, zal in de loop van dit artikel uitgelegd worden.
| |
Oorlogshelden
Koevoets toont ons een prins die de bovenvermelde kwaliteiten van de ‘Old Age Boy’ duidelijk niet heeft. Haar Prins is onzeker, wereldvreemd en worstelt met de verwachtingen die men van hem als toekomstige koning koestert. Daarom is hij erg ongelukkig. Hij maakt voor het eerst zijn opwachting op bladzijde 17 als legeraanvoerder en is met zijn manschappen op weg naar de plaats van de strijd. We komen te weten dat hij erg jong is en nog nooit heeft gevochten. Hij draagt het zwaard van zijn dappere voorouders met zich mee
| |
| |
‘om koppen mee af te houwen’ (Koevoets,
blz. 17). Het is echter zo zwaar dat de Prins de hele tijd zijn evenwicht verliest op zijn paard. Het wordt duidelijk dat hij helemaal nog niet klaar is om de rol van legeraanvoerder op zich te nemen. Niet alleen is hij fysiek te zwak om het zwaard te dragen, ook mentaal is hij nog niet sterk genoeg om als leider op te treden. Hij twijfelt en weet niet wat hem te wachten staat. Hij probeert zich in de rol van Prins en aanvoerder te schikken, maar al snel neemt de onzekerheid de bovenhand:
Ik ben een Prins, dacht hij, ik vecht tot
het einde als het moet. Hoe ziet een einde eruit, dacht hij en toen probeerde hij niet te denken want ze moesten de rivier over en een donker bos in waar zwarte vogels kakellachten in de kale takken van de bomen. Wat 'n griezels, ontsnapte hem.
Hij had zuur spuug in zijn mond. (Koevoets, blz. 18)
De Prins is duidelijk bang maar wil niet dat de anderen zien wat er werkelijk in hem omgaat (Koevoets, blz. 17). Hij is geen ‘Old Age Boy’ maar wil zich wel op die manier profileren: we lezen dat men de angst in de ogen van de troonopvolger wel kan zien, maar dat deze laatste ‘loog dat hij lachte’ (Koevoets, blz. 18). Hij vindt het duidelijk erg moeilijk om mannelijk, moedig en zelfverzekerd over te komen. Hij weet dat hij zijn echte angsten niet mag tonen aan de rest van de groep, want dan verliest hij zijn status als Prins en leider: zijn soldaten verwachten immers van hem dat hij sterk is (Nodelman, 2002, blz. 9). De Prins zet daarom als het ware een masker op, een façade die zijn kwetsbaarheid moet verbergen. De illustratie bij deze passage maakt dit duidelijk. De wazige prent toont de twee gezichten van de Prins. Links zie je zijn ware gelaat. Uit de onduidelijke contouren kan je een droeve, verwrongen gezichtsuitdrukking afleiden. De rechtse illustratie legt de nadruk op de geforceerde glimlach van de Prins,
| |
| |
het masker dat hij opzet om zijn ware gemoedstoestand en onzekerheid te verbergen.
Enkele pagina's later staat de Prins klaar om de vijand aan te vallen. We kunnen andermaal lezen dat hij zich niet goed voelt in de rol van leider en dat hij bang is: hij ervaart het donkere bos als ‘dreigend stil’, ‘zweetdruppels rolden over zijn voorhoofd’ en leuzen die de soldaten scanderen (‘Dood aan de vijand’ en ‘Leve de Prins’) ‘stuiterden als balletjes in zijn hoofd’ en maken ‘de vreemdste combinaties’ (‘Leve de dood’ en ‘Vijand de Prins’ - Koevoets, blz. 29). Koevoets beschrijft op diezelfde bladzijde de soldaten. Uit die omschrijving blijkt dat zij wel echte ‘Old Age Boys’ zijn:
Ze
lachten. Ze wachtten op een bevel. Ze waren vlakbij, die anderen. Ze hadden schoten gehoord eerder. De tegenstanders hadden schietijzers. Het prikkelde hen, het was laf. Ze ontblootten hun scherpe zwaarden en spuwden op de grond. Ze waren nog jong.
Ze hadden zin. Het liefst vochten ze met hun blote knuisten. (Koevoets, blz. 29)
Pamela Koevoets plaatst de soldaten, die net als de Prins jong zijn, en de troonopvolger in deze passage als het ware tegenover elkaar zodat het voor de lezer duidelijk wordt dat ze van elkaar verschillen. Een oorlogstafereel of strijd is dan ook de ideale ‘mise-en-scène’ om echte mannelijkheid op te voeren: ‘The warring male body signifies the masculine ideal of control, dominance, and mastery, and battle becomes the ultimate test of manhood, summarily sorting out the weak and the cowardly from the strong and the heroic’ (Mallan, 2002, blz. 18). Koevoets' troonopvolger is duidelijk nog geen echte man, maar een kwetsbare jongen die voor het eerst de veilige paleismuren verlaat en nog een heel proces moet doormaken vooraleer ook hij een ‘man’ zal zijn. Het wordt de lezer zo duidelijk dat de Prins de eigenschappen van een ‘echte man’ niet bezit: hij twijfelt en durft de vijand niet aan te vallen. Hij zoekt dan maar steun bij de nar, een gebochelde man die hem overal en altijd begeleidt en bijstaat. Hij vertelt de Prins dat er ‘twee wegen’ en ‘drie manieren’ zijn (Koevoets, blz. 30). De Prins begrijpt dit niet want er zijn maar twee paadjes waarlangs ze kunnen aanvallen, eentje links en eentje rechts. Wat bedoelt de nar dan met ‘drie manieren’? Deze nar wordt door iedereen beschimpt en uitgelachen, maar is eigenlijk de slimste van heel het sprookjesgezelschap. Hij bedoelt hier dat de Prins ook zou kunnen
| |
| |
onderhandelen met de vijand en zo geweld vermijden. De Prins denkt echter niet aan die derde mogelijkheid. Hij wordt immers omringd door allemaal ‘Old Age Boys’ die niets liever willen dan de vijand bestormen. Zelf wil hij ook aan dit ideaalbeeld beantwoorden en de mogelijkheid om geweldloos te onderhandelen komt niet in hem op.
Hij probeert dan maar zijn twijfels en onzekerheden uit zijn hoofd te bannen, denkend aan zijn dappere voorouders, en geeft ten slotte het bevel om aan te vallen. Voor hij dit doet, vraagt hij de nar echter een tweede maal om advies: ‘Eropáf? (...) Wat denkt u?’ (Koevoets, blz. 31) De nar antwoordt niet en de toekomstige koning roept het bevel dan maar uit. Koevoets beëindigt deze passage met een Prins die zijn onzekerheid overwonnen lijkt te hebben.
Later zien we de Prins echter na de aanval en het gevecht. Hij heeft één van de vijanden gedood en staat verslagen boven het lijk. Hij voelt zich ‘moe’, ‘droef’ en ‘kleintjes’ (Koevoets, blz. 39):
Niet kijken, niet kijken! Nog nooit
had de Prins de dood gezien, zó
plotseling, eerst wilde hij keren
maar hij steeg af en liep er met knikkende
knieen (sic) heen. (Koevoets, blz. 39)
Hij roept tegen de overleden man dat hij moet opstaan. De Prins dekt hem met wat zand toe en loopt vervolgens naar zijn paard, in wiens manen hij zijn gezicht verbergt. Dit lijkt te suggereren dat hij huilt maar dat weten we als lezer niet zeker. Het is in ieder geval duidelijk dat de Prins het erg moeilijk heeft met wat hij juist heeft gedaan en dat hij heel gevoelig is. Die gevoelens durft hij alleen maar te tonen wanneer hij, zoals nu, helemaal alleen is.
| |
Een ongelukkige Prins
De Prins in Assepoes is het tegenovergestelde van de ‘Old Age Boy’. Zijn gevoelige karakter komt overeen met wat John Stephens de ‘New Age Boy’ noemt. Deze jongens staan in sterk contrast met wat men traditioneel met mannelijkheid associeert: ze houden van de natuur, stellen zich kwetsbaar en emotioneel op en schrijven en lezen voor hun plezier: ‘Such a man is very different, obviously, from the aggressive, self-contained, independent man whom our culture tends traditionally to associate with the idea of masculinity’ (Stephens, 2002, blz. 44). Koevoets' Prins beantwoordt perfect aan deze beschrijving. Zo houdt hij veel van de natuur:
| |
| |
Hij hield van stromend
water en ritselend riet, van de wind
in zijn lange haar en van donkerblauw onweer.
Van alleen zijn 's nachts met geen ander
gezelschap dan dat van de maan.
En zijn paard natuurlijk. (Koevoets, blz. 57)
De Prins bezit ook een enorm aantal boeken. Hij heeft nog maar weinig levenservaring en zoekt al zijn vragen op in zijn uitgebreide verzameling. Hij kan de antwoorden echter niet vinden. Datgene wat hij zoekt, moet hij immers zelf ondervinden. Zo probeert hij te achterhalen hoe je een meisje kan vangen dat als licht is. Assepoester is op de avond van het eerste bal plots verdwenen, waardoor de Prins haar associeert met licht. Hij kan in zijn bibliotheek echter geen enkele informatie vinden over zulke meisjes en wordt nog ongelukkiger (Koevoets, blz. 86). De Prins schrijft ook zelf gedichtjes. Hij wil een dichter zijn en hoopt zo zijn neerslachtige gevoelens te kunnen weergeven (Koevoets, blz. 54). Het lukt hem echter niet goed:
Hij greep zijn mooiste
vulpen en probeerde een gedicht om zijn
gemoed te verlichten, maar het eerste dat
rijmde op dood was bloot.
Er kwam een verschrikte vlek van.
Liefste... schreef de pen helemaal vanzelf in
de vlek... Besta je, waar ben je... ergens laag,
ergens hoog... (Koevoets, blz. 56-57)
Als we dit vergelijken met het gedrag en de beschrijvingen van de prins uit het Assepoesterverhaal van Grimm, zijn er duidelijk enkele verschillen op te merken. In Die Kinder- und Hausmärchen neemt de koningszoon immers het heft in eigen handen zodra hij Assepoester heeft opgemerkt: hij neemt onmiddellijk haar hand vast om met haar te kunnen dansen. Wanneer andere mannen het wagen Assepoester ten dans te vragen, krijgen ze steevast het antwoord ‘Das ist meine Tänzerin’, waarmee hij zijn toekomstige bruid voor zichzelf opeist. Bij Koevoets is het op de eerste twee avonden niet duidelijk wie het initiatief neemt om te dansen: Assepoester en de Prins lijken op een magische manier tot elkaar te worden aangetrokken en alles gaat vanzelf (Koevoets, blz. 81, 90). Tijdens de derde avond pakt de Prins ‘teder’ haar hand, waarbij ‘zijn hart huiverde als een jong vogeltje’ (Koevoets, blz. 95). Zijn voorzichtige toenaderingen staan in con- | |
| |
trast met de gedecideerde houding van de prins uit Die Kinder- und Hausmärchen: wanneer Assepoester tijdens de eerste avond wil vertrekken, zegt hij zelfverzekerd ‘Ich gehe mit dich’. In tegenstelling tot Koevoets' Prins, schrijft deze troonopvolger dan ook geen gedichten en zit hij niet eenzaam te kniezen in zijn paleiskamer omdat hij zijn niet weet wie dat betoverende meisje was. Hij gaat Assepoester onmiddellijk achterna wanneer zij het bal plots verlaat. Tijdens de eerste twee avonden volgt deze prins haar tot aan haar huis, waar Assepoester er telkens in slaagt te ontkomen door zich te verstoppen in het duivenhok of een perenboom. Op de derde avond krijgt hij het idee om de trap met pek te besmeren:
Der Königssohn hatte aber eine List gebraucht, und hatte die ganze Treppe
mit Pech bestreichen lassen: da war, als es hinabsprang, der linke Pantoffel des
Mädchens hängen geblieben. Der königssohn hob ihn auf, und er war klein und
zierlich und ganz golden.
Nadat Assepoesters
Illustratie van Michiel Romeyn
vastgekleefde schoentje gevonden is, zegt hij bovendien beslist ‘Keine andere soll meine Gemahlin werden als die, an dere fuß dieser goldene schuh paßt’, waarop hij onmiddellijk op zoek gaat naar het meisje met het passende voetje.
Bij Koevoets zien we aanvankelijk een totaal andere jongen. Na Assepoesters plotse vlucht op het eerste bal onderneemt hij niets, pas de volgende dag gaat hij, na uren van vertwijfeling en opzoekwerk in boeken, vruchteloos op zoek in de stad, waar hij doelloos ronddoolt en uiteindelijk zo gefascineerd raakt door de barre levensomstandigheden van de gewone mensen, dat hij zijn voornemen om Assepoester te vinden zelfs even vergeet (Koevoets, blz. 86-89). Tijdens de tweede avond gaat hij haar wel achterna, maar echt overtuigd lijkt hij toch niet te zijn: ‘Zo zinloos, zijn hoofd tolde’ (Koevoets, blz. 91). Op de derde avond verliest ook Koevoets' Assepoes haar klompje op de trap, maar het was niet de Prins, maar zijn knecht, de slimme nar, die het initiatief heeft genomen en, zon- | |
| |
der medeweten van de Prins, de trap met pek heeft besmeerd. Vervolgens vertrekt hij samen met de Prins op zoektocht, waarop de troonopvolger zijn neerslachtige gevoelens uiteindelijk toch kan ombuigen en Assepoes koste wat het kost wil vinden:
Achtennegentig keer al had
hij de Prins zijn tranen zien verbijten
om daarna weer vol hoop door te stormen.
(...)
‘Of ik sterf,’ zei de Prins, ‘Of ik vind
haar. Je kan mee als je wilt, je kan terug
als je wilt!’ (Koevoets, blz. 100)
Koevoets' Prins lijkt dan wel een ‘New Age Boy’ te zijn en dus vrij gevoelig en emotioneel, toch laat hij niemand zien wat er werkelijk in hem omgaat. Het tonen van emoties is echter een belangrijke eigenschap van de ‘New Age Boy’ (Stephens, 2002, blz. 44). De Prins durft zijn gevoelens niet te laten zien omdat hij zich omringd voelt door ‘Old Age Boys’ en denkt dat zijn onderdanen ook verwachten dat hij zich zo gedraagt. Enkel wanneer hij zich veilig en alleen achter de paleismuren bevindt, zit hij te mijmeren over het leven, de liefde en de troon. Hij voelt vaak een ‘zwarte lege plek’ vanbinnen, een gevoel dat maar niet weggaat (Koevoets, blz. 52). Hij vraagt zich af hoe het leven zou zijn zonder hem en hoe de dood eruit ziet, soms met een suïcidale ondertoon (Koevoets, blz. 74). Hij wil bovendien iemand die écht van hem houdt, en niet omdat hij in de toekomst koning zal zijn. Hij wil ‘echte liefde’, maar wordt keer op keer overdonderd door de aandacht die hij krijgt van meisjes. Het wordt hem echter pijnlijk duidelijk dat ze hem alleen maar willen omdat hij de troonopvolger is:
Alle gezichten waren op hem gericht maar in
geen enkel gezicht een paar ogen die zagen,
hém zagen.
Wat zagen ze dan?
Een Prins, dacht hij spottend. 't Was als
een stomp in zijn maag of een plotse
duik in koud water, stuurs liep hij terug
naar het raam. Bestond ze wel? (Koevoets, blz. 78)
| |
| |
De Prins twijfelt hier zelfs of Assepoes wel echt bestaat. Wanneer zijn aanbidsters hem niet herkennen in de stad, lachen ze hem uit (Koevoets, blz. 88, 99). Hiermee bevestigt Koevoets Marcia Liebermans kritiek op het oude sprookje. Lieberman meent dat deze traditionele verhalen bevolkt worden door passieve, lieflijke meisjes, wiens schoonheid telkens opnieuw wordt benadrukt. Volgens Lieberman zitten vrouwelijke personages zo gevangen in klassieke rolpatronen, waarmee ze aansluit bij de feministische kritiek zoals aangehaald in de inleiding. Bovendien krijgen enkel de mooie meisjes hun prins op het witte paard en hebben zo recht op een echt sprookjesbestaan (Lieberman, 1972, blz. 187). Lieberman concludeert dat het oude sprookje kinderen toont dat mooie, brave meisjes een comfortabel leven tegemoet gaan waarin ze financieel gezien niets tekort zullen komen (Lieberman, 1972, blz. 189-190). Hoewel ze in haar interpretatie enkel kritiek geeft op de manier waarop vrouwelijke personages worden voorgesteld, vestigt ze zo ook impliciet de aandacht op vooroordelen ten opzichte van de mannelijke sprookjesfiguren: zij worden immers niet gekozen om wie ze echt zijn, maar om wat ze bezitten (Joosen, 2008, blz. 126-127). De vrouwelijke protagonisten worden immers nooit verliefd op arme jongens. Net zoals enkel de mooie meisjes gered worden door de prinsen, worden de mannen op hun beurt alleen gewaardeerd voor hun status en rijkdom.
Koevoets bevestigt deze visie en benadrukt zo dat niet alleen de vrouwelijke sprookjesfiguren in een klassiek rolletje worden geduwd, maar dat hetzelfde gebeurt met mannen. Ze laat in Assepoes zien hoe de Prins in de war wordt gebracht door al die vrouwelijke aandacht die hem te beurt valt. Aan de ene kant beseft hij dat hij voor die meisjes alleen maar interessant is omdat hij de Prins is, wat hem ongelukkig maakt, aan de andere kant laat hij zich ook af en toe meeslepen en verleiden: ‘Een koets met een schoonheid erin schampte een andere koets met een lieftallig persoontje erin... en dat alles voor hém. Hij had maar te kiezen! Een roze waas van verlangen trok van zijn ogen’ (Koevoets, blz. 57; zie ook 76-77, 102, 103). Hij ziet die meisjes enerzijds als ‘object van fascinatie en begeerte’, maar anderzijds boezemen ze hem ook angst in. Dit ‘fear-of-girls’-motief komt in de hedendaagse jeugdliteratuur vaak naar voren omdat de ‘New Age Boys’ veel minder zelfverzekerd zijn dan de vroegere ‘Old Age Boys’ (Romøren, 2002, blz. 221).
De overdreven aandacht van al die meisjes heeft bij de Prins een groot neveneffect. Hij gaat zichzelf ook steeds meer als toekomstige koning bekijken en maakt zich los van zijn eigen persoon (Koevoets, blz. 73-74). Hij spreekt zichzelf aan als ‘Ik de Prins’ (Koevoets, blz. 79) en ondertekent zo ook de uitnodigingen voor het bal (Koevoets, blz. 60-61). Kerry Mallan signaleert een gelijkaardige beschrijving in sommige jeugdboeken die het verhaal van De nieuwe kleren van
| |
| |
de keizer van Hans Christian Andersen ‘recycleren’. De verschillende keizers bekijken zichzelf in de spiegel en herkennen daarin enkel het beeld van de leider:
As each Emperor contemplates his mirror image, the subject mis/recognizes himself in the representation. What the male-subject sees is ‘the Emperor.’ At that moment, the individual disappears and is replaced by an external and imperial subject whose title begins with a capital letter. (Mallan, 2002, blz. 33)
De Prins in Assepoes doet precies hetzelfde: bij hem is het echter geen ijdelheid of hoogmoed maar opnieuw een veilige façade waarachter hij zich kan verstoppen. Hij is eigenlijk een ongelukkige ‘New Age Boy’ die het masker van een zelfverzekerde Prins of ‘Old Age Boy’ opzet (Koevoets, blz. 79-80).
Het mag dus duidelijk zijn dat deze Prins een outsider is: hij staat helemaal alleen en voelt zich ongelukkig. Deze ‘New Age Boy’ zit boordevol twijfels en vragen waarmee niemand hem kan helpen. Hij houdt krampachtig vast aan het traditionele ‘man-zijn’ en probeert een masker op te zetten zodat hij voor zijn omgeving een ‘Old Age Boy’ lijkt, zoals van hem verwacht wordt: een sterke, zelfzekere leider die het land weldra zal moeten besturen. De ontmoeting met Assepoester is een eerste lichtpuntje in zijn leven. Langzaamaan maakt hij een ontwikkeling door die, behalve door de nar, mede door het meisje wordt bewerkstelligd. Wanneer Assepoester voor de eerste keer gevlucht is op het bal, besluit de Prins om haar buiten het paleis te gaan zoeken. Daar komt hij voor het eerst in aanraking met het echte leven. Hij ziet hoe dit leven voor de gewone mensen een dagelijks gevecht is om te overleven. Zo leert de wereldvreemde Prins onder meer de prijs van basisvoedingsmiddelen:
Hij vond uit hoeveel garen kost en een
huid en hoeveel een brood of een kilo
bieten. Kreeg van alles te horen over lekkende
daken en bazige bazen en zelfs
over slapen in een ton. (Koevoets, blz. 86)
Hij neemt zich voor alles goed te onthouden zodat hij de mensen later kan helpen. Hij beëindigt de oorlog bovendien op een vreedzame manier door met de vijand te onderhandelen. Hij leert immers door zijn confrontatie met de benarde levensomstandigheden van de gewone mensen dat oorlog niet de beste oplossing is. Zijn besluiten worden dus wijzer. Helemaal op het einde leert hij bij
| |
| |
Assepoester thuis nog een laatste les. Eerst laat hij zich door de schoonheid en schijnbare lieftalligheid van de twee stiefzusjes meeslepen. Hij wil namelijk zo graag geloven dat hij het meisje van op het bal eindelijk gevonden heeft. De nar beseft dat de Prins, net zoals zijn vader vroeger, nog heel wat te leren heeft: ‘Jij dwaas, dacht de nar, nog steeds in die roes? Niets geleerd in de strijd? Je vader was net zo voor hij onderscheid leerde’ (Koevoets, blz. 103). De Prins beseft uiteindelijk wie zijn echte bruid is en leert dat ‘vrede bevochten moest worden tot in de kleinste hoekjes van ieder huis’ (Koevoets, blz. 105).
Het is dus niet enkel de Prins die Assepoester uit haar hachelijke thuissituatie redt. Het omgekeerde is ook waar: dankzij Assepoester groeit de toekomstige koning uit tot een volwaardige troonopvolger die zijn land ongetwijfeld goed zal besturen met de kennis die hij heeft opgedaan buiten de paleismuren. Het is mede Assepoesters verdienste dat hij de ontwikkeling van een onzekere jongen naar een trotse en zelfverzekerde Prins succesvol doormaakt.
| |
Prins zoekt Sneeuwwitje
De prins in Zwart als inkt is, net als bij Koevoets, geen typische held zoals de ‘Old Age Boy’. Deze jongeman vult zijn dagen met filosoferen over de hemellichamen (Hofman, blz. 136). Hij heeft geen doel in het leven en ‘omdat hij niet veel te doen had’ (Hofman, blz. 136) gaat hij vaak op het platte dak van zijn huis liggen om urenlang naar de maan en sterren te staren. Hij is, zoals de ‘New Age Boy’, een echte dromer:
Hij keek naar de hemel en verbaasde zich over het blauwe ervan. Hij zag de maan en
noemde haar een boot, omdat hij vond dat ze daarop leek. De lucht zag hij als een oceaan.
‘Kom naar hier!’ zei hij tegen de maan, ‘tot vlak bij het dak en lig even stil, zodat ik op je kan stappen. Je laat me dan de hele wereld zien.’ De jonge prins hield van de maan en wilde dat de maan van hem hield. (Hofman, blz. 136)
Een andere gelijkenis met de ‘New Age Boy’ is dat hij veel leest: hij heeft ‘al wel duizend en een boeken’ (Hofman, blz. 136) gelezen over de sterren, maar begrijpt hun werking nog steeds niet. Op een avond ziet hij een mooie ster fel oplichten en neerstorten. Hij besluit om een tocht te maken naar de plaats waar hij de ster heeft zien neervallen. Zijn vader is dolblij dat zijn zoon eindelijk een doel in zijn leven heeft (Hofman, blz. 137). De prins onderneemt dus iets dat zijn eento- | |
| |
nige, routineuze leven doorbreekt. Het wordt echter snel duidelijk dat hij nogal verwend is en bijna alles wat hij heeft, wit meenemen op zijn tocht. Hij maakt een lijst van de dingen die hij niet kan missen en noteert daarbij werkelijk al zijn bezittingen want het ‘werd een boekwerk van 144 bladzijden, kleingeschreven’ (Hofman, blz. 139). Hij neemt een hele groep mannen mee die alles voor hem moeten dragen. Het lokt bij de verteller de volgende maatschappijkritische commentaar uit:
De kleinsten droegen de zwaarste koffers.
Zo ging dan toen.
Zo gaat dat altijd. (Hofman, blz. 139)
Hofman vestigt hier de aandacht op een eeuwenoud principe, dat niet alleen in de tijd van de oude sprookjes gold, maar ook nog altijd vandaag van toepassing is: de zwakken worden al eeuwen misbruikt door de heersende klasse en zij moeten het zware werk opknappen voor de rijken. Ook de machtige prins bepaalt wat er moet gebeuren: hij neemt onder meer zijn notenhouten bed, kleerkast, schrijftafel, olielampen, zonnescherm en tapijt mee (Hofman, blz. 140). Hij laat 26 bibliothecarissen opdraven die ieder boeken moeten dragen die met eenzelfde letter beginnen (Hofman, blz. 141). Het hele gevolg moet over smalle paadjes en over steile bergen klauteren. 's Avonds staat alles al klaar voor de prins:
Zijn tent stond al klaar.
Illustratie van Wim Hofman.
Zijn bed was opgemaakt. Voor het bed
was een kleedje neergelegd.
SLAAP WEL stond erop. (Hofman, blz. 143)
De prins hoeft niets te dragen en toch schrijft hij dat de tocht voor hem ‘vermoeiend’ is (Hofman, blz. 143). 's Ochtends duurt het meer dan vijf uur voordat alles is ingepakt en iedereen kan vertrekken. Het mag dus duidelijk zijn dat de prins verwend is. Hij laat wel honderden mannen oproepen die al zijn bezittingen moeten dragen omdat hij
| |
| |
een ster heeft zien vallen en een tocht wil ondernemen naar de plaats waar de ster neergekomen moet zijn. Zijn gevolg heeft het erg moeilijk: ze slapen bijna niet en moeten urenlang zwaar meubilair, boeken en wapens meesleuren. De prins mag dan wel gelijkenissen vertonen met de ‘New Age Boy’, namelijk veel lezen, schrijven, filosoferen en nadenken, hij is echter ook egoïstisch en houdt weinig rekening met iemand anders. Stephens onderscheidt nog een derde type van mannelijkheid dat vaak in de kinder- en jeugdliteratuur wordt beschreven. Naast de ‘Old Age Boy’ en de ‘New Age Boy’, is er ook nog de ‘Mommy's Boy’:
(...) the Mommy's Boy (is) the pampered and privileged child who is to an excessive degree fashioned by his parents, especially his mother, and who is implicitly still marked as ‘unmanly, unmasculine.’ (Stephens, 2002, blz. 44)
Hofmans prins vertoont duidelijk overeenkomsten met dit verwende type. Toch verliest hij in de loop van het verhaal deze eigenschappen. Wanneer zijn tocht vordert, laat hij de mannen die erg vermoeid zijn huiswaarts keren, en laat hij zijn materiële bezittingen achter: eerst gooit hij zijn zware meubilair in de diepte (Hofman, blz. 146), later ook zijn boeken en uiteindelijk al ‘de spullen die ze niet meer nodig hadden of niet meer konden dragen’ (Hofman, blz. 151). Hij maakt zich steeds meer los van het materiële en concentreert zich nu op zijn innerlijke gevoelens:
Zo'n reis is goed voor mij.
Het in de steek laten van de gemakken van thuis
en het afstand nemen van het dagelijks leven
bevorderen het nadenken over wat ik zoek.
Wat ik nu precies zoek, weet ik niet.
Ik reken op iets wat ik niet verwacht,
al weet ik dat dat niet kan. (Hofman, blz. 146)
Het veranderende landschap reflecteert zijn nieuwe ‘stoïcijnse levensstijl’ (Baudoin, 1997, blz. 389): ‘Op den duur zelfs geen struikjes meer. Enkel maar rots en rots en rots. Rotsen lagen op rotsen. Het werd donkerder en steeds kouder en een snijdende, ijskoude wind blies tussen de bergspleten door’ (Hofman, blz. 147). De prins onderneemt een queeste: hij is ongelukkig met zijn leven in het paleis en vindt dankzij de vallende ster een doel in zijn leven. Hij leert zichzelf op die manier beter kennen. Hofman laat via deze tocht zien dat mannelijkheid iets is wat men leert en niet aangeboren is. De prins vindt dankzij Sneeuwwitje
| |
| |
Illustratie van Wim Hofman.
(de vallende ster) een doel in zijn leven en verovert zo ook een plaats in de wereld. Hij leert de juiste keuzes maken en kan in moeilijke situaties het hoofd koel houden. Zo verslaat hij een verschrikkelijk monster aan het meer (Hofman, blz. 154-158). Eerst wil hij het kanon gebruiken om het gedrocht te belagen, maar ironisch genoeg hebben ze geen kanonskogels meegenomen. De prins laat dan zijn vliegend tapijt rond het hoofd van het monster zweven, waarop het dier de diepte instort.
De prins evolueert gedurende zijn tocht van een combinatie van de ‘Mommy's Boy’ en de ‘New Age Boy’ naar alleen het laatste type, de nieuwe man. Hij ontpopt zich tot een zelfstandige en zelfverzekerde jongen die langzaamaan zijn twijfels overwint. Zo vraagt hij zich eerst nog af of zijn ambitieuze onderneming wel kans op slagen heeft omdat hij niet weet waar hij zal eindigen (Hofman, blz. 150). Naarmate de tijd vordert, neemt zijn doorzettingsvermogen de overhand. Hij legt zelfs het laatste stukje van zijn tocht helemaal alleen af, zonder de weinige mannen die hem nog vergezellen, en bereikt zo het vage doel dat hij al die tijd voor ogen had.
Deze ‘New Age Boy’ staat in contrast met een ander mannelijk personage uit Zwart als inkt, namelijk Sneeuwwitjes vader. Hij beantwoordt aan het beeld van de klassieke ‘Old Age Boy’: hij vecht in de oorlog en vreest daarbij niets of niemand:
‘Ze hebben steeds meer wapens,’ zei hij,
‘ze steken daar alle huizen in brand
en pakken wat ze pakken kunnen.
We zullen ze een lesje leren.’ (Hofman, blz. 11)
Als een typische agressieve en moedige held trekt hij keer op keer ten strijde en laat uiteindelijk zijn zwangere vrouw achter om het leven te laten in de oorlog. Zoals reeds vermeld bij de oorlogspassages uit Koevoets' sprookje, worden de beschrijvingen van barre gevechten meestal gebruikt om de moed van ware helden in de verf te zetten. Er is dan ook een duidelijk verschil in vergelijking met de manier waarop Koevoets' twijfelende Prins de strijd aangaat: de vader van Sneeuwwitje kan, net zoals de soldaten in Assepoes, niet wachten om de vijand aan te vallen en te verslaan: ‘We zullen ze’ (Koevoets, blz. 14, 18). Zelfs wanneer hij erg gewond is, wil hij nog verder vechten tot hij de vijand een lesje heeft geleerd (Koevoets, blz. 18). Hij sterft bovendien als een echte oorlogsheld in de
| |
| |
strijd. Hofman gebruikt de oorlog dus om de vader als een agressieve en moedige man te tonen, waarmee de auteur hem plaatst tegenover zijn toekomstige, aanvankelijk verwende schoonzoon, die veilig achter de paleismuren de hemel bewondert en zich niets van de oorlog hoeft aan te trekken. Koevoets gebruikt in haar Assepoes dan weer eenzelfde oorlogstafereel om te benadrukken dat haar Prins nog geen echte man is, maar een onzekere jongen.
| |
Conclusie
De prinsen uit Assepoes en Zwart als inkt krijgen veel meer aandacht dan in de traditionele Grimmsprookjes. Koevoets en Hofman scheppen een heel nieuw verhaal
Illustratie van Wim Hofman.
rond deze twee jongens, verhalen die, zoals uit de analyse blijkt, opvallende gelijkenissen vertonen. Beide auteurs spelen met het gegeven van de ‘klassieke helden’ van vroeger en met het beeld van de ‘nieuwe man’ van vandaag. De twee prinsen lezen, schrijven en houden van de natuur. Ze zijn geen prinsen uit oude sprookjes en het wordt de lezer dan ook duidelijk dat we hier met jongens te maken hebben die veel nadenken over het leven en zichzelf ter discussie stellen. Lezers krijgen een helder beeld van hun innerlijke leefwereld, in tegenstelling tot dezelfde personages in de sprookjes van de gebroeders Grimm. Deze aandacht voor de karaktertekening van de sprookjesfiguren kan toegeschreven worden aan de invloed van de roman. De prinsen zijn allebei wereldvreemd en ongelukkig over hun huidige situaties. Koevoets' Prins voelt zich als gevoelige ‘New Age Boy’ een outsider in een wereld die bevolkt lijkt te zijn door ‘Old Age Boys’. Uiteindelijk komt hij toch in het reine met de ‘nieuwe man’ in zichzelf. Hofman toont met zijn verwende prins aan dat een transformatie tot ‘New Age Boy’ een proces is dat zijn ‘Mommy's Boy’ moet doormaken. Beide auteurs benadrukken zo dat mannelijkheid een sociaal construct is.
Met hun uitgebreide aandacht voor de gevoelens van de personages scheppen Koevoets en vooral Hofman ook een beeld van Assepoester en Sneeuwwitje dat verschilt van de oude sprookjes. Deze meisjes houden niet langer enkel het huis proper, terwijl ze passief wachten op hun prinsen, maar nemen het heft in
| |
| |
eigen handen. Koevoets en Hofman integreren op die manier de feministische sprookjeskritiek in hun werken. Zo kiest Hofmans Sneeuwwitje zelf voor haar dood, omdat ze door eenzaamheid en verveling wegteert in het huisje van de dwergen (Hofman, blz. 124). Ze is zo niet langer de naïeve huisvrouw van Grimm die braafjes haar lot ondergaat en niet opmerkt dat haar stiefmoeder haar drie keer probeert te vermoorden. Koevoets houdt sterker vast aan het stereotype beeld van de passieve Assepoester, maar ook haar protagonist heeft zelfmoordgedachten, maar voert ze toch niet uit (Koevoets, blz. 36). Het is bovendien mede dankzij Assepoester en Sneeuwwitje dat de twee prinsen uit de moderne bewerkingen hun ongelukkige gevoelens overwinnen en zich ontpoppen tot zelfverzekerde mannen. De redding komt dus niet langer van één kant. De evolutie die de prinsen doormaken maakt hen geen ‘Old Age Boys’, integendeel: ze zijn klaar om de taken van een koning op zich te nemen maar het blijven gevoelige jongens die zielsveel van hun bruid houden. Zo belooft Sneeuwwitjes prins haar briefjes te zullen beantwoorden (Hofman, blz. 178) en de Prins uit Assepoes is ontzettend gelukkig wanneer hij eindelijk het juiste meisje heeft gevonden, waarbij hij mogelijk huilt (Koevoets, blz. 106). Toen Koevoets en Hofman de oude sprookjes van Assepoester en Sneeuwwitje onder het stof haalden, vonden ze duidelijk dat hun nieuwe verhalen niet alleen nieuwe, geëmancipeerde vrouwen verdienden, maar ook nieuwe prinsen.
| |
Literatuur
Primaire literatuur
|
Grimm, Gebroeders, 1857. ‘Aschenputtel.’ Die Kinder- und Hausmärchen. 22 augustus 2009. <http://gutenberg.spiegel.de/?id=5&xid=969&kapitel=24&cHash=b2042dfo8baschen#gb_found> |
Grimm, Gebroeders, 1857. ‘Schneewittchen.’ Die Kinder- und Hausmärchen. 22 augustus 2009. <http://gutenberg.spiegel.de/?id=5&xid=969&kapitel=257&cHash=b2042dfo8bsneewitt#gb_found> |
Hofman, Wim, Zwart als inkt is het verhaal van Sneeuwwitje en de zeven dwergen. Met illustraties van de auteur. Amsterdam, Querido, 1997. |
Koevoets, Pamela, Assepoes. Een lied van vertrouwen. Met illustraties van Michiel Romeyn. Amsterdam, De Bezige Bij, 2000. |
Secundaire literatuur
|
Bakhtin, Mikhaïl M., ‘Epic and novel.’ In: Michael Holquist (ed.), The Dialogic Imagination. Four essays by M.M. Bakhtin. Austin, University of Texas Press, 1981, blz. 3-40. |
| |
| |
Baudoin, Tom, ‘Illusies en desillusies. Hoop en wanhoop. Over Wim Hofmans Sneeuwwitje.’ In: Literatuur zonder leeftijd, 43 (1997), blz. 376-394. |
Haase, Donald (ed.). Fairy Tales and Feminism: New Approaches. Detroit, Wayne State University Press, 2004. |
Hawthorn, Jeremy, Studying the Novel. Londen, Arnold, 2001. |
Joosen, Vanessa, New Perspectives on Fairy Tales: the Intertextual Dialogue between Fairy-Tale Criticism and Dutch, English and German Fairy-Tale Retellings in the Period from 1970 to 2006. Proefschrift verdedigd aan de Universiteit Antwerpen, Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, 2008. |
Joosen, Vanessa, ‘Novelizing the Fairy Tale: the Case of Gregory Maguire.’ In: Clare Bradford & Valerie Coghlan (ed.), Expectations and Experiences: Children, Childhood and Children's Literature. Lichfield, Pied Piper, 2007, blz. 191-201. |
Lieberman, Marcia K., ‘Some Day My Prince Will Come’: Female Acculturation through the Fairy Tale.’ In: Jack Zipes (ed.), Don't bet on the Prince: Contemporary Feminist Fairy Tales in North America and England. New York, Routledge, 1989, blz. 185-200. |
Mallan, Kerry, ‘Picturing the Male: Representations of Masculinity in Picture Books.’ In: John Stephens (ed.), Ways of being Male. Representing Masculinities in Children's Literature and Film. New York, Routledge, 2002, blz. 15-37. |
Nodelman, Perry, ‘Making Boys Appear: The Masculinity of Children's Fiction.’ In: John Stephens (ed.), Ways of being Male. Representing Masculinities in Children's Literature and Film. New York, Routledge, 2002, blz. 1-14. |
Romøren, Rolf & John Stephens, ‘Representing Masculinities in Norwegian and Australian Young Adult Fiction: A Comparative Study.’ In: John Stephens (ed.), Ways of being Male. Representing Masculinities in Children's Literature and Film. New York, Routledge, 2002, blz. 216-233. |
Stephens, John, ‘A Page Just Waiting to Be Written On’: Masculinity Schemata and the Dynamics of Subjective Agency in Junior Fiction.’ In: John Stephens (ed.), Ways of being Male. Representing Masculinities in Children's Literature and Film. New York, Routledge, 2002, blz. 38-54. |
|
|