Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 23
(2009)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
Waarom zijn kinderboeken vaak zo kinderachtig?
| |
[pagina 115]
| |
geloof te hechten. Als ik kinderen had zou ik ze leren dat ze wél bang moeten zijn voor wolven en valse honden, omdat die je echt dood kunnen bijten.
Ik groeide op naast een boerderij waar ik leerde uit te kijken voor de ram, een stier was nog gevaarlijker, die liep niet eens los. Manlijke dieren, dat wist ik al voor ik kon lezen, herken je aan hun ballen. Ze zijn gevaarlijker dan vrouwtjes. Blijf bij ze uit de buurt, vooral als ze kleren aan hebben, want dan zijn het over het algemeen mensen met ballen en die moet je nog het meest van alles vrezen. Ja, ja al die leuke aangeklede gezellig keuvelende dieren uit kinderachtige kinderboeken: wat heb ik me over hen verbaasd, vooral als ze precies gingen doen zoals als het in mensengezinnen toeging: de vaders stoer, dapper en avontuurlijk en de moeders lekker tutten met hun ondeugende maar toch zeer snoezige kleine grut. Ik wist wel dat het er in de dierenwereld niet zo aan toeging, sterker: ik had al snel door dat de mensenwereld er in het echt ook heel anders uitzag. Nadat ik op mijn vijfde een kalfje geboren heb zien worden, wist ik één ding zeker: dat nooit. Wat voor leuke kleertjes ze de gemartelde moederkoe ook zouden aantrekken, haar gigantische uiers die haar altijd in de weg zaten, konden er nooit of te nimmer mee worden weggemoffeld. Moederkoeien zagen er afschrikwekkend uit. Ze leken op de uitgezakte moeders en oma's die je overal zag en die er blijkbaar ook alleen toe dienden om twee keer per dag aan hun uiers te worden getrokken. En dan de mannen van die uitgezakte vrouwen. Laat ik bij deze feestelijke gelegenheid niet onnodig beledigend worden of haat gaan zaaien, maar inmiddels is het toch wel algemeen bekend, zelfs bij onze christelijke minister van Jeugd en Gezin, dat mannen, ook achter de voordeur van hun gezellige eengezinswoningen beestachtig gevaarlijk kunnen zijn. Wat mij niet bevalt aan kinderachtige verhalen over aangeklede en pratende dieren, is dat dieren daarin allemaal menselijke eigenschappen krijgen toegedicht met uitsluiting van wreedheid en seksuele lust. Wreedheid en seks, en vooral de combinatie van die twee, moeten blijkbaar voor kinderen verborgen blijven, evenals verdriet en dood. En ik heb nooit gesnapt waarom eigenlijk. Waarom wordt kinderen aan de lopende band kinderachtige onzin verteld? Waarschijnlijk om ze te behoeden voor het besef dat het leven nu eenmaal wreed ís en uiteindelijk draait om seks en dood. Mijn klacht over kinderachtige kinderboeken waarin de geheimen van het leven worden verdoezeld, heb ik jaren geleden al eens geuit, waarmee ik de gramschap van Marcel Möring over mij afriep. Dat was in 1997. Wij waren dat | |
[pagina 116]
| |
jaar beiden genomineerd voor de AKO-literatuurprijs (ik met een biografie, hij met een roman) en in één van de tv- programma's die daaraan waren gewijd, reageerde hij geschokt op mijn afkeer van verhalen over aangeklede en pratende dieren. ‘Moeten wij een literatuurcritica die niet snapt wat metaforen zijn nog langer serieus nemen’, vroeg hij zich af? Ik moet zeggen: Möring had een punt. Natuurlijk moet een literatuurcriticus weten wat een metafoor is, of een allegorie, een pastiche of een satire. Ik zal dan ook heus niet over Animal Farm van George Orwell gaan beweren dat het een kinderachtig boek is omdat varkens in het echt alleen maar kunnen knorren en in de modder wroeten. Nee, ik had en heb het uitdrukkelijk over kinderboeken voor laten we zeggen drie- tot achtjarigen en ik betwijfel of kinderen van die leeftijd metaforisch kunnen lezen. Ik kon het in elk geval niet. Pas toen ik veel ouder was dan acht kon ik lachen om de seksuele connotaties in Roodkapje en andere sprookjes. Toen ik als peuter Roodkapje voor het eerst hoorde - waarschijnlijk op onsamenhangende wijze verteld door mijn drie jaar ouder kleuterzusje - overheerste, zo heb ik mij laten vertellen, vooral ongeloof. Toen de juf op de kleuterschool het later nog een keer probeerde en mij weigerde uit te leggen hoe het mogelijk was dat Roodkapje levend uit die wolf kwam, ben ik er maar in gaan geloven. In De wolf en de zeven geitjes gebeurde namelijk precies hetzelfde en niet alleen de kleuterjuf, ook de sprookjesboeken, de legpuzzels, de kleurplaten en de radio vertelden dit soort verhalen. Iedereen geloofde erin, dus zou het wel waar zijn. Op het moment dat ik besefte dat het níet waar was, voelde ik me vernederd. Ik vond mezelf stom dat ik me zo in de maling had laten nemen, maar denk maar niet dat iemand daar ooit zijn excuses voor heeft aangeboden. Integendeel, nadat ik volwassenen had ontmaskerd als leugenaars, kwamen ze met Sinterklaas aanzetten, waar ik gelukkig nooit helemáál ben ingetrapt en in het laatste jaar van de kleuterschool zelfs met Jezus en God, waarover ik me zo opwond dat ik van school moest worden verwijderd.
Ik vermoed dat mijn jeugdige scepsis ten aanzien van sprookjes en andere ongeloofwaardige kinderverhalen voortkwam uit het feit dat ik nooit werd voorgelezen. Mijn ouders hadden daar geen tijd voor, met als gevolg dat ik mijzelf ruim voor ik naar de lagere school ging lezen heb geleerd. En van wat ik las, blijk ik achteraf helemaal niets te hebben begrepen. Stel u een kind van vijf, zes jaar voor dat in haar eentje, met verkeerde klemtonen, probeert om Winnie-de-Poeh te lezen, zonder een volwassene in de buurt om vragen te beantwoorden of uitleg te geven. | |
[pagina 117]
| |
Om te beginnen snapte ik de malle voornaam al niet van het jongetje Christopher Robin, dat in de vertaling van Nienke van Hichtum Janneman Robinson heet. Janneman Robinson! Welk kind heeft nou zo'n idiote naam? Verder begreep ik niet dat Jannemans dieren tegelijkertijd speelgoedbeesten en echte dieren waren, ik kon niet bevatten wie nu eigenlijk precies die verhalen over Poeh, Knorretje en Uil vertelde, maar bovenal vond ik het allemaal kinderachtige flauwekul waar ik me ver boven verheven voelde. Pas toen ik een jaar of veertien was en Winnie-The-Pooh voor school in het Engels las, zag ik er de lol en zelfs de schoonheid van in Niettemin is mijn oorspronkelijke irritatie nooit helemaal verdwenen. Iedere keer als ik Winnie-The-Pooh herlees - en ik heb het voor deze gelegenheid weer eens gedaan - zie ik de verteller voor me met een slome Janneman op zijn knie. Ik stel me bij die verteller een enigszins bekakte vader of opa voor, intens tevreden met zijn eigen leukigheid, zijn subtiele gevoel voor humor en zijn verdraagzaamheid jegens domme maar aanhankelijke wezens als Pooh. Deze oergezellige vader of opa zit zijn verfijnde fantasietjes, zijn taalgevoel en humor naar hartenlust te etaleren. Of het van verveling in slaap sukkelende kind op zijn schoot er iets aan vindt doet er minder toe. Aan de door mij zonder begeleiding geconsumeerde kinderachtige kinderboeken heb ik vooral de indruk overgehouden dat die boeken helemaal niet voor kinderen bedoeld zijn, maar dat ze vooral gemaakt zijn om volwassenen te vermaken. Op zich is dat prima, want als die volwassenen zich bij het voorlezen vermaken, dan gaan ze misschien wel extra hun best doen zodat zelfs het stomste verhaaltje nog spannend wordt. Helaas zijn mij Jip en Janneke, Wiplala, of - nog vreselijker - Het beertje Pippeloentje of Dikkertje Dap nooit voorgelezen. Ik heb die krompraat zelf moeten ontcijferen. Als ik zo rond mijn zevende boeken van Annie M.G. Schmidt las, dacht ik: die mevrouw vindt zichzelf vast ontzettend grappig, maar ik vind er niks aan. Erger: ik, vond haar een grote bedriegster. Eén van de flauwste kinderliedjes was van haar:
Ik heb een tante en een oom
die wonen in een eikenboom,
een eikenboom in Laren
Ik wist heel zeker dat er in Nederland geen mensen waren die in bomen woonden en dat die Annie M.G. Schmidt gewoon naar een woord had gezocht dat rijmde op oom, zoals schoentje op Pippeloentje en trap op Dikkertje Dap, namen waar ik me evenmin iets bij voor kon stellen als bij Janneman Robinson. Trou- | |
[pagina 118]
| |
wens: als ik mijn in taalkundig opzicht puristische vader vroeg wat een eikenboom was, antwoordde hij streng dat zo'n ding een eik heet en dat geen normaal mens het over eikenbomen heeft.
Omdat ik er tot voor kort van overtuigd was dat mijn irritatie over kinderachtige kinderboeken verklaard moet worden uit nijd, omdat ikzelf nooit gezellig ben voorgelezen, ben ik ter voorbereiding van deze lezing maar eens te rade gegaan bij een kind dat iedere dag wordt voorgelezen. ‘Wat is jouw lievelingsboek?’, vroeg ik. Felix van bijna zes gaf geen antwoord. Ik begon titels te noemen. Na een poosje viel de naam Winnie-de-Poeh. De vader van Felix, die erbij zat, begon al helemaal te stralen, want aan Winnie-de-Poeh waren ze een tijdje geleden tot tevredenheid van pappa begonnen. Maar het kind trok een pruillip bij Winnie-de-Poeh en mompelde iets van mmwah... Hij vond er duidelijk geen bal aan. Abeltje, Puk van de Petteflet: ook allemaal mmwah. Wat hij dan wél mooi vond? Na veel gepieker kwam Felix uit bij Sjakie en de chocoladefabriek van Roald Dahl. Helaas ken ik Sjakie en de chocoladefabriek niet, maar ik weet wel dat ik als puber Roald Dahls boeken voor volwassenen heb verslonden, vooral Georgy Porgy uit Kiss Kiss. Dat verhaal is de ultieme wraak op opvoeders die denken kinderen op het leven voor te bereiden met sprookjes en fake verhalen over gezellige aangeklede dieren. Georgy Porgy wordt door zijn moeder in het kader van zijn seksuele voorlichting meegetroond naar de bevalling van een konijn. Het joch moet er van leren hoe lief en fijn dierengezinnetjes tot stand komen, en dat die even fijn, lief en gezellig zijn als de gezinnetjes van mensen. Ongetwijfeld kent u het einde van deze gruwel-story, waarin moeder konijn direct na de bloederige bevalling al haar baby's opvreet. Dat Georgy Porgy er na deze onthutsende ervaring niet meer voor te porren is zelf zo'n gezinnetje te gaan stichten moge duidelijk zijn.
Lezen, zélf lezen, je verliezen in verhalen, wordt in mijn herinnering pas leuk als je een jaar of acht, negen bent. In de categorie van acht tot twaalf jaar zijn er ook altijd spannende boeken voorhanden geweest. Toen ik klein was, waren dat wél altijd boeken met stoere jongens en mannen in de hoofdrol. Stoere meisjesboeken bestonden niet, ze waren althans in mijn ouderlijk huis en in de Openbare Bibliotheek waar ik lid van was niet te vinden. Nadat ik Afkes tiental van Nienke van Hichtum (waarin een moeder met tien kinderen als heldin wordt voorgesteld) uit had, heb ik nooit meer een meisjesboek willen lezen. Daardoor heb ik Pippi Langkous gemist toen ik haar het hardst nodig had. | |
[pagina 119]
| |
Achteraf is mijn kritiek op kinderboeken niet alleen de kinderachtigheid ervan maar ook hun rolbevestigende karakter. Maar misschien is het vastpinnen van meisjes op een traditionele vrouwenrol wel hetzelfde als kinderachtigheid. Kijk maar naar de Bijbel en de Koran en vrijwel alle andere mythes en sprookjes. Ik weet het, het klinkt allemaal ouderwets feministisch, maar daarmee is het nog niet minder waar. In sprookjes willen meisjes maar één ding: trouwen (desnoods met een vette pad) en vervolgens zonder seks, zoals de maagd Maria in de Bijbel, kinderen krijgen. Trouwen wordt voorgesteld als de enige manier om je te bevrijden van je verschrikkelijke moeder, die in sprookjes altijd stiefmoeder heet. Alweer zo'n doortrapte leugen: alsof echte moeders niet even akelig zijn als stiefmoeders en er net zo hard op uit om je te laten sloven, je naar bed te sturen, vieze dingen voor te schotelen en rare kleren aan te trekken. Nog veel dommer dan sprookjes vond ik als kind zogenaamd realistische kinderboeken als Jip en Janneke of Saskia en Jeroen van Jaap ter Haar. In die verhalen woonden kinderen altijd in gezinnen met leuke vaders en moeders en was er niemand te vinden die de pest had aan zijn eigen gezin. Maar ik vond het als kind stomvervelend om in een gezin te leven, afhankelijk te zijn, te moeten gehoorzamen aan anderen, op een door hun bepaalde tijd naar bed te gaan, kortom alles te doen zoals zij het wilden. Het laatste wat ik me van de toekomst voorstelde, was dat ik zélf de baas zou gaan spelen over kinderen, of - zoals Renate Rubinstein ooit opmerkte over haar weerzin tegen het ouderschap - me te gaan gedragen als degenen tegen wie ik me uit alle macht verzette. Als kind fantaseerde ik het liefst dat ik wees was. Het was mijn grote geheim, dat ik aan niemand durfde te vertellen. In de enige verhalen over aangeklede dieren die ik snapte en leuk vond, de Donald Duck, kwamen geen vaders en moeders voor, alleen maar gekke ooms die dommer waren dan Kwik, Kwek en Kwak of Wolfje. In de Donald Duck moesten de volwassenen de kinderen gehoorzamen en niet omgekeerd. In de Donald Duck zijn de kleintjes serieus te nemen wezens die heel goed zonder ouderlijke bemoeienissen kunnen functioneren. Er zijn kinderen zijn die al op hun vierde of vijfde weten wat ze later willen worden; ik ken zelfs mensen die achteraf hebben vastgesteld dat ze op hun vierde al wisten dat ze homoseksueel waren, al kenden ze dat woord toen nog niet. Ik weet dat ik van jongs af aan het leven in gezinsverband verafschuwd heb, niet alleen bij míj thuis maar bij iedereen die ik kende. Overal waar ik kwam, kinderpartijtjes had of logeerde, was het nog veel erger dan bij ons. Bij sommigen vriendinnetjes werd er gebeden voor en na het eten en als je dan in de lach schoot of alleen maar vroeg waarom ze zo vreemd deden, dan mocht je er niet meer terugkomen. Blij toe trouwens, want wat de | |
[pagina 120]
| |
Christen Unie er tegenwoordig ook over beweert, de doorgekookte spruitjes van die christenen waren écht niet te eten. Hoe dan ook; ik vond Rémy uit Alleen op de wereld niet zielig, ik was jaloers op hem. In mijn ogen kon je alleen maar avonturen beleven als je geen vader en moeder had. Als mijn ouders wel eens laat thuis kwamen, hoopte ik dat ze een auto-ongeluk hadden gekregen en dood waren, maar ik snapte wel dat ik dat beter niet kon uitspreken. Ik vermoedde dat ze mij dan voor gek zouden verklaren. Ik vónd mezelf ook gek, omdat er niemand anders was, in geen enkel verhaaltje, sprookje, boek, kleurplaat of hoorspel die zijn ouders dood of op zijn minst ver weg wenste Had ik toen Pippi Langkous maar gekend.
Astrid Lingren schreef Pippi Langkous voor haar tienjarige dochtertje en moet dus geweten hebben dat het verlangen naar bandeloosheid een gangbare kinderfantasie is. Pippi is een steenrijk en dus onafhankelijk meisje, dat zonder vader en moeder in een grote villa woont met een paard en een aap. Haar vader is een zeeroverhoofdman die nooit thuis is, haar moeder is dood. Pippi trekt zich niets aan van wat grote mensen vinden. Ze gaat volstrekt haar eigen gang en eet liever snoep dan spruitjes. Kijk, daar heb je wat aan.. Tegenwoordig is er Harry Potter, daar zou ik misschien ook iets aan gehad hebben, al was het maar omdat het verhaal zich niet in een gezin, maar op een kostschool afspeelt en er geen leugens in worden verteld. Er gebeuren weliswaar wonderen, door de onzichtbaarheidsmantel, maar een wonder is iets anders dan een leugen. Wonderen kun je ook zelf verzinnen. Astrid Lindgren schreef: ‘Ik wil schrijven voor een publiek dat wonderen schept. Kinderen scheppen wonderen als ze lezen.’ En zo is het precies. Kinderen kunnen zélf wonderen scheppen wat iets anders is dan geloof hechten aan verzinsels waar ze zich niets bij kunnen voorstellen en waar hun fantasie alleen maar hopeloos op stuk loopt. Daarmee ben ik terug bij mijn stelling dat verhalen over niet bestaande wezens, zoals dieren zonder ballen die je vermoorden zonder dat je echt dood gaat, alleen maar leuk zijn voor volwassenen die metaforisch lezen en de kinderachtigheid als het ware kunnen overstijgen. Volgens mij kunnen kleine kinderen dat níet. Kleine kinderen zijn als orthodoxe gelovigen die alles wat in hun heilige boeken staat hoogst ernstig nemen Jaha, hoor ik alle mensen die heel erg van kinderachtige kinderboeken of van de bijbel houden nu denken, maar je kunt kinderen toch vertéllen dat die verhalen niet waar zijn, je kunt hun toch uitleggen dat dieren niet kunnen praten en | |
[pagina 121]
| |
dat Jezus niet echt uit de dood is opgestaan? Inderdaad, dat kan, maar, nogmaals, er zijn talloze kinderen die nooit worden voorgelezen, en die nooit iets krijgen uitgelegd, omdat hun ouders daar geen tijd voor hebben of omdat ze bijvoorbeeld analfabeet zijn. En dan heb ik het nog niet eens over ouders die wél voorlezen, maar die zelf in sprookjes geloven, waarvoor ze - als hun kinderen daar allang geen behoefte meer aan hebben - alsnog hun excuses aanbieden. Kleine kinderen zijn orthodoxe gelovigen, neem dat nu maar van mij aan. Mijn atheïstische ouders dachten mij zonder geloof groot te brengen, desondanks heb ik de eerste zeven jaar van mijn leven vrijwel álles geloofd. Ik was even erg als Andries Knevel. Het was Multatuli die mij daar de ogen voor heeft geopend. Niet via Woutertje Pieterse, naar wie deze onvolprezen kinderboekenprijs is genoemd, nee het was Droogstoppel die mij de Andries Knevel in mijzelf openbaarde. Met Batavus Droogstoppel, de nuchtere makelaar in koffie, heb ik mij zeer verbonden gevoeld. Hij was de enige met wie ik mijn afschuw van de door iedereen bewierookte Annie M.G. Schmidt kon delen. Ik lees u een korte passage voor uit het eerste hoofdstuk van Max Havelaar waarin Droogstoppel zichzelf voorstelt en u begrijpt wat ik bedoel. Ik heb niets tegen verzen op-zichzelf. Wil men de woorden in 't gelid zetten, goed! Maar zeg niets wat niet waar is. ‘De lucht is guur, en 't is vier uur.’ Dit laat ik gelden, als het werkelyk guur en vier uur is. Maar als 't een kwartier voor drieën is, kan ik, die myn woorden níet in 't gelid zet, zeggen: ‘de lucht is guur, en 't is kwartier voor drieën.’ De verzenmaker is door de guurheid van den eersten regel aan een vol uur gebonden. Het moet voor hem precies een, twee uur, enz. wezen, óf de lucht mag niet guur zyn. Zeven en negen is verboden door de maat. Daar gaat hy dan aan 't knoeien! Óf het weêr moet veranderd, óf de tyd. Eén van beiden is dan gelogen. Enzovoorts en zo verder. Tja, te kijk gezet worden door Multatuli als een Droogstoppel - dat viel natuurlijk niet mee. Sindsdien heb ik godzijdank veel bijgeleerd en ben ik een liefhebber geworden van sprookjes en zélfs van de versjes van Annie M.G. | |
[pagina 122]
| |
Schmidt. Niettemin heb ik nog altijd een zwak voor de goede Droogstoppel, want net als Marcel Möring had de makelaar in koffie een punt. Ik denk dan ook dat Droogstoppel, evenals Woutertje Pieterse en Max Havelaar, een volwaardige afsplitsing is van Multatuli. Lees Multatuli's kritiek op de godsdienst er maar eens op na en u hoort de stem van Droogstoppel. Lees Multatuli's epigonen er op na als zij het geloof op de hak nemen - denk aan Karel van het Reve, Rudi Kousbroek, Maarten 't Hart - en u hoort nog steeds de stem van Droogstoppel.
Ik ga afronden met een heel andere stem, namelijk die van een jezuïet prof. dr. Eduard Kimman, die deze week in de Volkskrant uitlegde hoe de door Andries Knevel veroorzaakte crisis onder EO-christenen kan worden bezworen. Zijn oplossing is dat protestanten na 500 jaar eindelijk eens moeten ophouden protestants te zijn. Ze moeten leren de bijbel niet letterlijk te nemen, omdat de schrift slechts een verzameling losse teksten is, een poreus geheel en zeker geen gesloten boek. De voormalige secretaris van de Bisschoppenconferentie antwoordt op de vraag of hij zich kan voorstellen dat een kwart van de Nederlanders en zestig procent van de EO-leden het Bijbelse scheppingsverhaal letterlijk nemen dat hij dit ‘een verschrikkelijke stap terug’ vindt. ‘Die mensen’, aldus professor Kimman, ‘zien de poëzie van het eerste hoofdstuk van Genesis niet in’. Katholieken zien die poëzie volgens hem wel, omdat zij geleerd hebben de schrift metaforisch op te vatten. ‘Als je dat niet doet,’ zegt hij, ‘en zoals de protestanten Sola Scriptura roept, dan moet je ook je best doen om die tekst te begrijpen.’ En dat is nu precies waar kinderen die zonder toelichting sprookjes over pratende dieren en opgestane lijken lezen zichzelf mee opzadelen: ze proberen teksten te begrijpen die niet bedoeld zijn om te begrijpen en die domweg niet te begrijpen zíjn. Mijn ideaal - ik zeg het er voor de zekerheid maar even bij - is niet om zulke boeken van kinderen weg te houden, of ze te verbieden zoals Geert Wilders met de Koran wil, maar om kinderen van hun kinderachtige neiging om alles te geloven af te helpen alvorens hen te confronteren met welke metafoor, fabel of parabel dan ook. Mijn ondeskundige, maar wel op eigen ervaring gestoelde advies aan Andries Knevel en andere opvoeders is dan ook: begín met je excuses aan te bieden voor al het bedrog dat je in de toekomst nog gaat plegen. Vertel kinderen vóórdat ze ervoor kiezen in Sinterklaas, God, de Paashaas of Roodkapje te gaan geloven, dat Sinterklaas, God, de Paashaas en Roodkapje niet bestaan. Verklap ze gewoon dat volwassenen die figuren gecreëerd hebben om het leven een beetje dragelijk te maken. Leg ze geduldig uit dat sprookjes | |
[pagina 123]
| |
en sprookjesfiguren niet verzonnen zijn om ernstig te nemen, maar juist om te lachen en grapjes over te maken. En vertel ze dan alsjeblieft in één moeite door dat vette padden in het echt nooit mooie prinsen worden en dat meisjes alle reden hebben om bang te zijn voor grote boze wolven. Beesten met ballen, al dan niet verstopt in kleertjes verslinden meisjes met huid en haar als ze niet uitkijken. En wat ze je ook wijsmaken, er is niemand die daar zoals Roodkapje weer heelhuids uit te voorschijn is gekomen. |
|