Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 23
(2009)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||||
Vakliteratuur en meer
| |||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||
ma's voor de voor- en vroegschoolse leeftijd, basisschool, VMBO, havo/vwo en een programma rond de canon van Nederland en de bètavakken. Elk programma bestond uit drie onderdelen: een theoretische beschouwing, een lezing vanuit de praktijk en een auteur of illustrator. Voordat iedereen zich verspreidde over deze keuzeprogramma's, konden de symposiumgangers de lezing van Herman Pleij beluisteren. Hij had zijn lezing de titel ‘Wat moet het kinderboek met de canon?’ gegeven en beantwoordde de vraag met een rondborstig: ‘Niets!’ Gelukkig bleef het daar niet bij en lichtte Pleij - altijd een enthousiasmerende spreker - zijn stelling toe. Als verklaard voorstander van de invoering van de canon in het onderwijs somde hij eerst de voordelen voor het onderwijs op: de canon is een bindmiddel dat de geschiedenis tot een geheel maakt, biedt houvast en komt tegemoet aan de hang naar wat tegenwoordig genoemd wordt de ‘ikgeschiedenis’: het kijken naar het verleden vanuit de eigen omgeving. De discussie rondom de canon heeft verschillende instellingen gestimuleerd om te komen met een regionale canon. De canoncommissie stimuleert namelijk dat scholen en musea de canon vooral ook een lokale inkleuring geven. Daarna ging Pleij in op de rol die verhalen hierbij kunnen spelen. Boeken, maar ook films of toneel, kunnen emotioneren, en daarmee overtuigen, uitdagen, informeren, en aanzetten tot het stellen van vragen. Zoals Multatuli in Max Havelaar deed met zijn verhaal over Saïdjah en Adinda, waarin hij indringender dan in een verslag van de werkelijkheid zijn aanklacht tegen de Nederlandse regering op papier zette. Verhalen kunnen ook dienen als geheugensteun en kunnen de honger naar kennis bij kinderen stimuleren. Waar Pleij tegen is, is de inzet van verhalen als leermiddel. Géén encyclopedisme; het hoeft allemaal niet waar te zijn: literatuur kan, mag of moet zelfs de waarheid liegen! Laat de literatuur met rust, bepleitte hij, kom niet aan de specifieke betekenis ervan. Wat telt is de kwaliteit, die niet in dienst mag komen te staan van wat dan ook. Geen voor het doel, met een specifieke intentie geschreven kinderboeken dus, niet het boek inzetten als instrument om een ander doel te dienen. Jan Paul Schutten, kinderboekenauteur en spreker bij het keuzeprogramma voor het basisonderwijs, zal zich waarschijnlijk goed in Pleijs woorden hebben kunnen vinden. Ook hij was van mening dat je bij het schrijven van fictie er best wel wat bij mag verzinnen. Gespreksleider Herman Verschuren vulde aan dat bij kinderen dan wel duidelijkheid moet bestaan over het verschil tussen fictie en non-fictie. Schutten toonde zich een warm voorstander van de canon: ‘geschiedenis is als een exact vak: je moet het blijven herhalen, pas dan worden de vensters echte bakens en herkenningspunten in de tijd.’ Schutten was niet de enige auteur op het symposium. Zo hield Robin Raven, | |||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||
die onder meer publiceerde over de politionele acties in Indonesië, een voordracht over de impact van het verleden op de latere levens van slachtoffers en spraken Tjibbe Veldkamp en bibliothecaris Richard de Wal over erfgoededucatie voor jonge kinderen. Het waren de docenten die tijdens de keuzeprogramma's het meest van zich lieten horen. Ter discussie stonden (uiteraard) het verplichte karakter van de canon en de moeilijkheid binnen de school vakoverschrijdend bezig te zijn. Een beetje gelijk had de latere spreker Ted van Lieshout wel: hier en daar werd nogal gezucht over de invoering van de canon. Hubert Slings bekijkt het anders. Voor hem moet de canon niet gezien worden als einddoel, maar als vertrekpunt, een inspirerend fundament voor een ‘leven lang leren’. Leren kan ook in de musea, zoals Ida Schuurman aantoonde. Als educatief medewerkster van het Muiderslot was ze nauw betrokken bij de aanpassing van het kasteel in 2006 en de ontwikkeling van materialen voor kinderen. Ook het Tropenmuseum Junior heeft kinderen veel te bieden. Daarover vertelde Babette van Ogtrop, tentoonstellingsmaker, die samen met Liesbeth Ruben een aantal publicaties voor kinderen bij tentoonstellingen maakte (die alle bekroond zijn). Van Herman Pleij moeten kinderen in musea de ruimte krijgen het flink op een hollen te zetten. Zo ontdekken zij wat hen geboden wordt, om eventueel later nog eens rond te kijken en details te exploreren. Of de musea blij zijn met dit advies valt te betwijfelen. Ida Schuurman had het in ieder geval liever niet. De canon kreeg een eigen website (www.entoen.nu), met uitleg voor volwassenen en kinderen en veel relevante suggesties, waaronder die naar jeugdboeken bij ieder venster. De website entoen.nu trok in de eerste dagen meer bezoekers dan www.canonvannederland.nl in een heel jaar. Hubert Slings demonstreerde wat de site zoal te bieden heeft. Gerard Rooijakkers (Meerteninstituut) vulde op ludieke wijze met zijn studenten de vensters in vanuit de volkscultuur. Bij het venster van de Tweede Wereldoorlog brengt dat je bijvoorbeeld bij de ‘Wo ist der Bahnhof’-scène van Van Kooten en De Bie. Dat resulteerde in een website: de canon met de kleine c (www.kleinec.nl/) en een boekje met dezelfde titel. Ted van Lieshout verzorgde de afsluitende plenaire lezing, hoewel hem minder tijd ter beschikking stond dan gepland, vanwege de lange toespraak van E. du Perronprijswinnaar Adriaan van Dis, die er, getooid met de net gewonnen kamgaren-met-zijden sjaal, eens goed voor ging staan. Van Dis won deze jaarprijs voor Leeftocht: Veertig jaar onderweg, een bundel verhalen die hij de afgelopen decennia publiceerde. Van Dis relativeerde de huidige nadruk op canons: ‘Vergeet niet dat de Chinezen ook een canon hebben en dat het geen kwaad | |||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||
kan eens een Chinees boek op je lijst te zetten.’ En verder benadrukte hij het belang van kinderboeken en van bruggenboeken. Van Lieshout raakte door het inmiddels uitgelopen programma wat in de knel en klungelde met de techniek - wat hij overigens zeer charmant opving. Het is daarom wat moeilijk zijn betoog samen te vatten. Van Lieshout was tégen. Maar tegen wat precies? Hij kondigde tevoren aan de canon van de geschiedenis en de canon van de literatuur door elkaar te gebruiken. Maar de laatste bestaat niet. Of bedoelde hij de optelsom van de leeslijsten van middelbare scholieren die zich er, anders dan Van Lieshout zelf destijds, voor hun literatuurtentamen en masse vanaf lijken te maken met dunne boekjes en vooral veel van hetzelfde. Hij bood een aardig inkijkje in zijn eigen literaire socialisatie, en besloot tegen een literaire canon te zijn, omdat die alleen maar fijn was voor luie leraren, die zelf niet buiten de betreden paden willen lezen. De knipoog daarbij is hopelijk niemand ontgaan. Van Lieshout: ‘de canon ontneemt leerlingen keuzevrijheid en zelfstandigheid. Stuur leerlingen niet de Olympus op, maar laat ze lekker verdwalen in de bibliotheek (...) Als er al een canon voor scholieren zou moeten komen, dan zou dat een canon van jeugdboeken moeten zijn.’ (WvdP) | |||||||||||
Jeugdliteratuur en andere mediaHelaas een jaar te laat (buiten de schuld van de organisatoren) verscheen de bundel met de lezingen van het 2006 jeugdliteratuursymposium van de Faculteit Geesteswetenschappen van de Universiteit van Tilburg. De invloed van andere media op de jeugdliteratuur is de laatste twintig jaar enorm toegenomen. Dit is ook terug te vinden in beleidsstukken, zoals de cultuurnota van 2005: ‘Hoewel het fysieke boek nog altijd dominant is, beperkt leesbevordering zich niet tot de gedrukte media. Het gaat niet alleen om het bevorderen van het lezen van boeken, maar ook om het lezen van andere informatiebronnen.’ Helma van Lierop stelt dan ook in haar inleiding op de bundel dat de culturele socialisatie van kinderen, jongeren en volwassenen tegenwoordig meer omvat dan alleen een kennismaking met het gedrukte woord. ‘In de huidige multimediale samenleving moeten mensen vertrouwd raken met verschillende media. Ze moeten “mediawijs” worden. De verschillende media staan in onze samenleving naast elkaar, beïnvloeden elkaar en staan elkaar soms in de weg.’ De verschillende bijdragen in de bundel geven hiervan mooie voorbeelden. Antal van den Bosch laat in zijn bijdrage zien dat nieuwe technieken uit de taaltechnologie van invloed zijn op het schrijven van verhalen, met daarbij speciaal aandacht voor wiki, een virtuele omgeving waarin meerdere schrijvers kunnen samenwerken aan een enkele digitale tekst of hypertext. Ook gaat hij uitge- | |||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||
breid in op mogelijkheden voor onderzoek nu steeds meer cultureel erfgoed digitaal ontsloten wordt. De media-educatie krijgt ook veel aandacht in de bundel. Ad van Dam laat aan de hand van veel voorbeelden zien hoe media-educatie een brug kan zijn naar kunst en cultuur in het vmbo, terwijl Frank Blaaksmeer in gaat op een tot nu toe vaak ondergeschoven kind in de media-educatie, de film als vorm van kunstonderwijs. In het verlengde hiervan ligt de bijdrage van Peter Nikken naar de kwaliteitseisen die aan goede kinderprogramma's voor televisie gesteld zouden moeten worden. Internet is een bron van informatie, en Wilma van der Pennen laat zien welke websites er allemaal rondom kinderboekfiguren en -series zijn. Zij laat zien dat uitgevers tegenwoordig uit commercieel oogpunt allerlei, vaak interactieve, websites opzetten bij het verschijnen van boeken. Haar bijdrage is gebaseerd op onderzoek eind 2005, dus het is mogelijk dat, zoals zij zelf ook aangeeft, er al weer van alles veranderd is (websites gaan en komen). De belangrijkste websites met informatie over kinder- en jeugdliteratuur (waaronder www.leesplein.nl) blijken echter nog te floreren. Een bijzondere plaats in de bundel neemt de Engelstalige bijdrage van Anthony Pellegrini en Lee Galda in, waarin de relatie tussen symbolisch spel en de ontwikkeling van geletterdheid wordt beschreven. Inge Verouden paste hun uitgangspunten toe in haar doctoraalscriptie, waarbij zij laat zien hoe binnen de verhalen van Jip en Janneke het symbolisch spel gethematiseerd wordt. Dat het thema van het symposium breed opgevat kan worden blijkt onder meer uit de bijdrage van Piet Mooren en Karen Ghonem-Woets. Aan de hand van diverse voorbeelden laten zij zien hoe verschillende genres en conventies in prentenboeken kunnen bijdragen aan bijvoorbeeld de literaire, wiskundige en sociaal-emotionele ontwikkeling van kleuters. Het is onmogelijk alle bijdragen kort de revue te laten passeren. Erg lezenswaardig is nog de bijdrage van Harrie Geelen die op zijn geheel eigen wijze zijn licht laat schijnen ‘Over cultuur en kunst en zo’. De keuze van het media heeft volgens hem altijd invloed op de wijze waarop een verhaal verteld wordt. Maar uitgangspunt blijft altijd dat er een verhaal verteld wordt en dat daarvoor gewoon alle mogelijkheden die media bieden gebruikt moeten worden. De bundels van de jaarlijkse Tilburg symposia bieden altijd een goed overzicht van wat er met betrekking tot een bepaald thema allemaal gaande is. Er is wel enig niveauverschil te zien tussen de bijdragen, maar tegelijkertijd vullen de bijdragen elkaar, vooral omdat ze vanuit verschillende werkvelden en uitgangspunten geschreven zijn, ook erg goed aan. Theorie en praktijk gaan in deze bundel hand in hand. Een goed overzicht van de wijze waarop de jeugdliteratuur | |||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||
verweven is met de andere media en hoe deze van elkaar kunnen profiteren. (TD)
Helma van Lierop (red.), Jeugdliteratuur en andere media. Cultuureducatie in woord en beeld. Leidschendam, Biblion 2008; ISBN 978-90-5483-741-1, 203 blz. | |||||||||||
Zwart. Sambo, Tien kleine negertjes, Pijpje Drop, Pompernikkel en anderenIn veel kinderboeken heeft de zwarte mens altijd al een rol gespeeld door de jaren heen. Namen als Sambo of Moortje en de aanduiding nikker waren heel gewoon. In deze studie over de zwarte mens in de Nederlandse jeugdliteratuur (met nadruk op de illustraties) wordt beschreven hoe er een ontwikkeling heeft plaatsgevonden van karikaturen en stereotiepe figuren tot een meer genuanceerde visie op de zwarte mens. Het algemeen inleidend hoofdstuk (‘Ween niet, goede Sam’) begint met een afbeelding uit een boek van de bekende P. Louwerse, waarvan de titel al veelzeggend is ‘Zwarte Sam, of Een neger is ook een mensch’, verschenen in 1895. De ‘anders gekleurde mens’ kende men in die tijd vooral uit de koloniën. Voor de Tweede Wereldoorlog waren in de Nederlandse samenleving nog weinig gekleurde mensen te vinden of het moest zijn als curiosa bij tentoonstellingen of etnografische musea. ‘Donker Afrika’ werd vaak opgevoerd als een terra incognita, met veel aandacht voor wilde dieren en primitieve stammen, waaronder uiteraard kannibalen. In hoofdstuk 2 wordt uitvoerig beschreven hoe een waarschijnlijk nooit bestaand personage, Jan Compagnie, in de kinderboeken rondom Michiel de Ruyter een plaats kreeg. Aan de hand van veel illustratiemateriaal wordt Jan Compagnie gevolgd, waarbij hij in de loop der jaren wel van beeld veranderd is. De vraag of deze persoon ook daadwerkelijk bestaan heeft, zal wel nooit beantwoord kunnen worden. In een volgend hoofdstuk komen de stereotypen uit Amerika en Engeland (Golliwog, een zwarte lappenpop gekleed in een felrode broek, een blauwe jas en een wild omhoog staand kapsel, en het beroemde ‘Tien kleine Negertjes’) aan de orde. Die kleine Negertjes is trouwens gebaseerd op een liedje waarin indianen een hoofdrol hadden, maar die indianen werden dus al snel vervangen door nikkertjes. Uit Duitsland kwam het prentenboek Struwwelpeter, in Nederland bekend als Piet de Smeerpoets. Eén van de verhalen die Heinrich Hoffmann opnam was ‘De geschiedenis van de zwarte jongens’, met de heel bekend geworden regels ‘Een Moriaan, zoo zwart als roet, ging eenmaal wand'len zonder hoed’. Moriaantje wordt gepest door andere, blanke jongens die daarvoor | |||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||
gestraft worden, maar uit alles blijkt toch wel dat het zwart zijn op zich ook een straf is. Ook het karikaturale standaardbeeld in de Nederlandstalige jeugdliteratuur ontbreekt niet. Sambo is een bekend personage in enkele boeken van Leonard Roggeveen, maar misschien nog wel bekender vanwege het door Annie M.G. Schmidt vertaalde Gouden Boekje ‘Sambo, het kleine zwarte jongetje’. In ‘Het ABC voor Hollands's kleintjes’ is bij de ‘n’ een illustratie van Daan Hoeksema te vinden die een Afrikaans jongetje heeft afgebeeld. Willy Schermelé schreef en illustreerde in 1932 ‘Het groote negerboek’. En Piet Broos maakte een hele serie rondom ‘pikzwarte nikkertjes’. De belevenissen van Oki en Doki van H. Arnoldus zijn nog heel lang herdrukt (waarbij ‘Oki en Doki bij de nikkers’ wel herdrukt werd als ‘Oki en Doki bij de negers’). Toch kunnen de auteurs en illustratoren niet allemaal aangeduid worden als racisten, maar schreven zij in de traditie van een bepaald tijdsbeeld. Het kinderboek werd ook ingezet als volksopvoeding (bij de missieboeken met een duidelijk moralistische ondertoon), zoals blijkt uit hoofdstuk 5. Elize Knuttel-Fabius dacht in 1916 ‘betere mensen te kunnen creëren door kinderen boeken over verre landen voor te schotelen’. De doelstelling van de Jenny Smelik IBBY-prijs heeft bijna een eeuw later nog steeds die doelstelling, ook al wordt deze natuurlijk wel iets anders geformuleerd. Dit mooi uitgeven en rijkelijk geïllustreerd boek is geen diepgaande wetenschappelijke studie, wat niet wil zeggen dat er geen boeiende informatie wordt aangeboden. De relatie tussen de verschillende hoofdstukken is niet altijd even duidelijk verantwoord in het inleidend hoofdstuk. Er is eerder sprake van een breed publieksboek, met veel aandacht voor de goedgekozen illustraties (grotendeels in kleur, maar, en misschien wel passend bij het thema van het boek, soms in zwart-wit) die naadloos aansluiten op de tekst. Een boek om je te verbazen over een beeld van de zwarte mens dat men vroeger heel gewoon vond. Met eindnoten, literatuurlijst en lijst van besproken boeken. (TD)
Jeroen Kapelle en Dirk J. Tang, Zwart. Sambo, Tien kleine negertjes, Pijpje Drop, Pompernikkel en anderen. Het beeld van de zwarte mens in de Nederlandse illustratiekunst 1880-1980. Harderwijk, d'jonge hond 2008 / Den Haag, Koninklijke Bibliotheek 2008. | |||||||||||
Bekend en OnbekendIn 2007 verscheen het eerste deel van ‘Bekend en Onbekend’, waarin Marjan Schuddeboom in korte hoofdstukken een biografie geeft van veel auteurs van kinder- en jeugdboeken van vóór 1950. Het boekje, min of meer in eigen beheer | |||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||
uitgegeven, begint met een historisch overzicht van de kinder- en jeugdliteratuur gebaseerd op enkele standaardwerken. In grote stappen wordt door de geschiedenis gestapt, waarbij weinig structuur herkenbaar is en de bronvermelding niet duidelijk is. Daarna volgen dan de biografieën van auteurs die vaak in de titel van het hoofdstuk een typering meekrijgen: ‘Ine van Etten, een moeder die schreef’, ‘Tjeerd Adema, journalist en schrijver’, of ‘Marie Boddaert, de schrijvende freule’. Volgens de auteur is er weinig bekend over auteurs van vóór 1950. ‘De kennis hierover kan beschouwd worden als een witte kaart met een paar ingekleurde vlekken.’ De auteur is op zoek gegaan naar oude kinderboeken en naar familieleden van de auteurs. Daarnaast heeft zij egodocumenten en recensies bekeken. De biografieën die worden gepresenteerd zijn zeer ongelijk van niveau. Soms worden aardige details uit het leven van de auteurs verteld, maar van gedegen en goed gestructureerde biografieën is geen sprake. Belangrijke bronnen zijn niet gebruikt en de bronnen die wel zijn geraadpleegd worden zeer onvolledig weergegeven. Het eerste deel wordt afgesloten met een weinig diepgaande bijdrage over de Eerste Wereldoorlog in het jeugdboek, een hoofdstuk over belevenissen op diverse boekenmarkten en een persoonlijk relaas over hoe iemand tot het verzamelen van jeugdboeken komt. Enkele bijdragen zijn gebaseerd (bewerkt?) op artikelen die gepubliceerd zijn in het tijdschrift ‘Berichten van Moeder de Gans’, een uitgave van het kinderboekenmuseum in Winsum. Het boek is echter een gemiste kans, want het is duidelijk dat de auteur erg haar best heeft gedaan om allerlei informatie naar boven te halen. Een goede redacteur zou veel taalfouten eruit gehaald hebben en meer structuur aan de biografieën gegeven hebben. Daarnaast zou er veel meer aandacht geschonken moeten worden aan de juiste en volledige vermelding van de gebruikte bronnen. In het tweede deel van ‘Bekend en Onbekend’ (2008) vervalt Marjan Schuddeboom helaas wederom in dezelfde valkuilen van deel 1. In dit deel komen ook auteurs van na de Tweede Wereldoorlog aan de orde, zoals onder meer Miep Diekmann (‘een vrouw die weet wat ze wil’) en Thea Beckman (‘en de Kruistocht’). Ook nu weer die soms ergerlijke typeringen van de auteurs in de titel van de biografieën: ‘Thérèse Hoven, een vrouw die er wezen mocht’, ‘Evert Molt, een natuur liefhebbende historieschrijver’ of ‘Cornélie Noordwal, eens populair, nu vergeten.’ In het inleidend hoofdstuk over ‘De twintigste eeuw en het jeugdboek’ wordt nogal fragmentarisch door de geschiedenis gewandeld (met nogal wat overlap | |||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||
met de inleiding van het eerste deel). Ook nu ontbreekt een duidelijke structuur en is er eerder sprake van nogal opsommerige, onsamenhangende alinea's. De biografieën leveren aardige vondsten op die de auteur via familieleden en schriftelijke bronnen heeft verkregen, maar de structuur en schrijfstijl is onvoldoende om te kunnen spreken van boeiende beschrijvingen. In het slotwoord stelt Marjan Schuddeboom dat sommige bronnen onvolledig waren, ‘zodat bij de jaartallen moest worden volstaan met puntjes.’ De bronvermeldingen zijn echter in het algemeen ook nu weer vaak onvolledig, en aanvullende informatie was tamelijk eenvoudig te traceren geweest. Het is duidelijk dat Marjan Schuddeboom erg geïnteresseerd is in oude kinder- en jeugdboeken en hun schrijvers. Ze leest veel oude kinderboeken en gaat enthousiast op zoek naar familieleden (belt gewoon iedereen met een bepaalde achternaam uit het telefoonboek). Deze interviews leveren vaak aardige gegevens over auteurs op. Het is echter jammer dat zij dit niet gestructureerd doet, belangrijke bronnen niet raadpleegt en de biografieën niet voldoende plaatst in de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. (TD)
Marjan Schuddeboom, Bekend en Onbekend. Een aantal biografieën van bekende en onbekende auteurs van jeugdboeken. Woerden, Free Musketiers. Deel 1 (2007) 240 blz.; deel 2 (2008) 124 blz. | |||||||||||
The art of Wouter TulpWouter Tulp is voor het lezerspubliek van Literatuur zonder leeftijd vooral bekend van zijn illustraties in kinderboeken. In 2007 verscheen het door hem geïllustreerde Door en Door winter van Benny Lindelauf, het verhaal waarin de dametjes Dikke Door en Dunne Door, die in een huisje aan een meer wonen, zich tijdens de winter enorm vervelen en hopen op bezoek. In paginagrote afbeeldingen worden de capriolen van de dametjes in treffende ‘ijstinten’ of hartverwarmende kleurschakeringen door Tulp neergezet. Erg opvallend waren ook zijn illustraties in Opscheppers van Tjibbe Veldkamp. Daarnaast zal iedereen bij zijn naam ook direct denken aan het schitterende omslag dat hij maakte voor het terecht bekroonde boek Josja Pruis (van Harm de Jonge) of de omslag van Charlie Wallace van Stan van Elderen. Minder bekend zijn de enigszins cartooneske zwart-wit illustraties bij Het Wilhelmus (ingeleid door Willem Wilmink). In The art of Wouter Tulp geen diepgaande analyse van zijn werk, maar een uitermate korte inleiding van de illustrator zelf; slechts één pagina tekst in heel het boek, en daarna tachtig pagina's in kleur met een caleidoscoop van vele kunstwerken. In zijn inleiding geeft hij aan hoe hij aankijkt tegen illustreren: ‘When you draw you can create anything, and make it real. The only limit is | |||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||
your imagination. This imagination can be fed by looking at the world. Seeing the beauty of things, trying to understand how light works, perspective, contrasts, color. Looking at the world gives a vocabulary for your pencil.’ Naast deze inleiding staat een mooi zelfportret van de illustrator. De catalogus begint met karikaturen van onder meer De Beatles, maar ook van de nieuwe president van de VS. Maxima en Balkenende en meer (inter)nationale bekendheden passeren de revue. Persoonlijk vond ik het deel met illustraties uit jeugdliterair werk veel boeiender. Direct wordt duidelijk dat Wouter Tulp niet voor één techniek of invalshoek kiest, maar bij elk boek kijkt welke stijl van illustreren bij de sfeer van de tekst past. In het gedeelte dat als kopje ‘editorial’ heeft gekregen, zien we een heel andere Wouter Tulp zoals dat tot uitdrukking komt in cartoons. Meer vrij werk van hem is ondergebracht in het laatste deel (‘art’). Het geheel geeft een erg mooi beeld van de grote diversiteit van het werk van deze kunstenaar. Behalve de één paginatellende inleiding, dus vooral een boek om door te bladeren en je te verbazen over de veel kunstvormen. ‘I want to let the art do the talking’. (TD)
Het boek is online te bestellen bij blurb.com. Men kan kiezen uit diverse uitvoeringen. | |||||||||||
Kort nieuws
| |||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||
| |||||||||||
In memoriam
| |||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||
|
|