Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 23
(2009)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Ontwikkel de lezer. Dan wordt de wereld ook ontwikkeld’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingIn haar essay Van schuitje varen tot Van Schendel maakt Annie M.G. Schmidt (1954) onderscheid tussen leef- en leeskinderen. Ik behoorde als kind zeker tot die laatste categorie. Het plezier in lezen dat ik toen had, heb ik tot op de dag van vandaag behouden. Opgegroeid in Rotterdam ontdekte ik als vijfentwintigjarige het bestaan van Lemniscaat. Van een zwager die in het onderwijs zat, hoorde ik over een mevrouw van een uitgeverij die in haar kelder fantastische kinder- en prentenboeken verkocht voor minder dan de helft van de winkelprijs. Die mevrouw was Marijke Boele van Hensbroek van uitgeverij Lemniscaat die vanuit huis boeken verkocht aan vrienden en bekenden en aan vrienden en bekenden van die vrienden en bekenden. Uit die tijd stamt mijn belangstelling voor uitgeverij Lemniscaat. Waarom ondernam zij deze activiteiten? Uit enthousiasme en liefde voor het kinderboek en zijn potentiële lezer? Of was er een commercieel belang waarop ik toen niet onmiddellijk de vinger kon leggen? Deze vraag naar de wisselwerking tussen levensvisie, (kinder)literatuuropvatting en marktwerking, staat centraal in dit artikel. Na een korte schets van de belangrijkste onderzoeken naar (jeugd) literaire uitgeverijen en een beschrijving van de levensvisie en literatuuropvatting van de oprichters van uitgeverij Lemniscaat, het echtpaar Boele van Hensbroek, wordt in de vorm van een viertal casussen ingegaan op de (dis)balans tussen idealen en commercie in de ruim veertigjarige geschiedenis van deze uitgeverij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van tekst naar context: uitgeverijonderzoekIn de literatuurwetenschap heeft men naast aandacht voor de tekst in toenemende mate ook oog gekregen voor de context van het literaire werk. In Nederland is de aanzet tot deze ontwikkeling gegeven door de Tilburgse literatuurwetenschappers Hugo Verdaasdonk en Kees van Rees. De richting die zij vanaf de jaren tachtig insloegen, is die van de institutionele literatuursociologie. Deze interdisciplinaire benadering verkent de grenzen tussen de literatuurwetenschap en de sociale wetenschappen (Verdaasdonk,2008). Door middel van empirisch onderzoek naar onder meer literatuuronderwijs, literatuurkritiek en studies naar uitgeverijen en auteursreputaties is binnen deze richting het literaire veld in Nederland in beeld gebracht (Goedegebuure en Heynders, 1996). De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 1800-2000 (Dorleijn en Van Rees, 2006) is één van de resultaten van de institutionele benadering van literatuur die men in het Tilburgse voorstond. Hoewel ieder van de hoofdstukken verslag doet van onderzoek naar één specifieke organisatie in het literaire veld in een bepaalde tijdsperiode, waaronder de uitgeverij, beoogt de studie een samenhangende visie met betrekking tot dat literaire veld te ontwikkelen. De aandacht voor een belangrijke speler in het literaire veld, de uitgeverij, is de laatste decennia sterk toegenomen. De studie van Frank de Glas uit 1989 naar de uitgeverijen De Wereldbibliotheek en De Arbeiderspers wordt algemeen als baanbrekend beschouwd. De Glas onderzocht op welke wijze uitgeverijen culturele en economische continuïteit nastreven en tracht een antwoord te geven op vragen zoals ondermeer: In hoeverre trachten uitgeverijen deze doelstelling te bereiken door een actief fondsbeleid? Hoe lukt het uitgeverijen om grote, prestigieuze en exclusieve auteurs te verwerven? Het onderzoek van De Glas is vooral baanbrekend geweest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omdat hij zijn onderzoek baseert op een stevig theoretisch fundament. Dit proefschrift heeft een voorbeeldfunctie gehad voor veel andere onderzoekers. De Vries publiceert in 1994 een studie naar uitgeverij Van Oorschot. Net als De Glas onderzocht De Vries de wisselwerking tussen de literatuuropvatting, het marktmechanisme en het fondsprofiel van de uitgeverij met daarbij specifieke aandacht voor het poëziefonds van uitgeverij Van Oorschot in de periode van 1945 tot eind jaren tachtig. Drie jaar later, in 1997, promoveert Sandra van Voorst op onderzoek naar de uitgeverijen Het Spectrum, J.M. Meulenhoff, Contact en L.J. Veen. Haar studie richt zich vooral op de internationale informatiestromen, dat wil zeggen het aandeel van de buitenlandse (vertaalde) literatuur in het fonds van de vier uitgeverijen. Hierbij gaat Van Voorst vooral in op de Angelsaksische cultuur en de zich uitbreidende invloedssfeer van de Verenigde Staten na 1945. Naast de drie bovengenoemde dissertaties verschijnt er ook nog een aantal (populair-) wetenschappelijke studies. Een voorbeeld is A.L. Sötemann die in 1990 het levensverhaal van uitgeverij Querido beschrijft die dan haar 75-jarig bestaan viert. Naast de geschiedenis van de uitgeverij gaat hij vooral in op de invloed die Emmanuel Querido zelf op de uitgeverij en haar fonds gehad heeft. De auteur zegt met dit boek geen wetenschappelijke studie beoogd te hebben, maar eerder uit sympathie voor de uitgeverij het boek geschreven te hebben. Ook over uitgeversmaatschappij Brusse verscheen een studie (Van Faassen, Oldewarris, Thomassen, 1993) waarin een achttal literatuurwetenschappers, uitgevers en kunsthistorici een beeld schetst van deze uitgever die tussen 1903 en 1965 iets meer dan duizend fictie en non-fictie titels uitgaf, waaronder schoolboeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderzoek naar uitgeverijen van jeugdliteratuurOok binnen het jeugdliterair onderzoek bestaat een groeiende belangstelling voor de betekenis die uitgeverijen hebben binnen het literaire veld. In het standaardwerk De hele Bibelebontse berg dat in 1989 (Heimeriks, Van Toorn, 1989) verscheen, was de aandacht voor uitgeverijen nog minimaal. Tien jaar later is er echter duidelijk meer aandacht voor uitgeversonderzoek. Tijdens het symposium Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de jeugdliteratuur (Dongetmans e.a., 2000) wordt in twee van de vier thema's, ‘leescultuur’ en ‘uitgevers en boekverkopers’ expliciet aandacht gegeven aan de rol van instituties in de jeugdliteratuur. In 2005 promoveerde Karen Ghonem-Woets aan de Universiteit van Tilburg op een onderzoek naar de literair-educatieve uitgeverijen Zwijsen en Malmberg waarbij zij bij de fondsreconstructie aansluit op de onderzoeksmethode van De | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Glas. Daarnaast volgt zij hem in de aandacht voor de uitgever als ‘gate-keeper of ideas’, daarbij wel rekening houdend met het literair-educatieve profiel van de door haar onderzochte uitgeverijen. Vanwege dat verschil tussen het op de lezer en leesontwikkeling gerichte fonds van Zwijsen en Malmberg en de op de auteur en zijn oeuvre gerichte fondsen van de uitgeverijen die De Glas onderzocht, volgt Ghonem-Woets op een aantal punten een heel andere koers dan De Glas. In mijn onderzoek naar het fondsprofiel van uitgeverij Lemniscaat, eveneens deels geënt op de studie van De Glas, staan vier onderzoeksvragen centraal:
In dit artikel beperk ik me tot een viertal casussen die inzicht geven in hoe uitgeverij Lemniscaat in haar ruim veertigjarige geschiedenis is omgegaan met de wisselwerking tussen idealisme en commercie, een wisselwerking waarmee iedere uitgeverij onvermijdelijk te maken krijgt. Wat waren de ideële uitgangspunten die het echtpaar Boele van Hensbroek, de oprichters van uitgeverij Lemniscaat, ertoe brachten om aan het uitgeversavontuur te beginnen en hoe zijn die vertaald naar het fondsprofiel? Op welke wijze lost Lemniscaat sinds haar oprichting in 1963 mogelijke conflicten tussen levensvisie en marktmechanisme op? Bewandelt de uitgeverij unieke en creatieve wegen om de aandacht op haar boeken te vestigen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Levensvisie en literatuuropvatting van het echtpaar Boele van HensbroekIn het begin van de jaren zestig komt het echtpaar Boele van Hensbroek tot het besef dat het niet tevreden is met het gesettelde bestaan dat ze hebben, jean Louis Boele van Hensbroek is 53 jaar, vader van een gezin van negen kinderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in de leeftijd van 0 tot 13 jaar, en heeft een uitstekende baan bij Unilever. Ondernemend als het echtpaar is, besluit het om het roer radicaal om te gooien: zij willen een uitgeverij starten die goede boeken uitgeeft omdat er in hun ogen nog nauwelijks een baanbrekende uitgeverij te vinden is die dat doet. Zij vinden het belangrijk dat er kwaliteitsboeken voor kinderen komen en hebben daarbij een duidelijke voorkeur voor prentenboeken
met veel platen en weinig tekst waarbij de tekst in dienst staat van de prenten. Het moeten prentenboeken zijn waarin het ontwikkelingsidee essentieel is en waarin een boodschap wordt uitgedragen. ‘Niets is goed genoeg voor een prentenboek’, stelt mevrouw Boele van Hensbroek in 1970 (Catalani, 1970) In ‘Een kleurig boeket’ (Boele van Hensbroek, 1983) geeft het echtpaar Boele van Hensbroek aan dat nog steeds aan minstens vier eisen moet worden voldaan alvorens een prentenboek de moeite waard is om door Lemniscaat uitgegeven te worden. De eerste eis is dat een kind plezier moet kunnen beleven aan het prentenboek. Ten tweede moet het kind een ontwikkeling (hoe klein ook) ondergaan als het dat prentenboek leest: het prentenboek moet het kind iets doen zodat het kind ‘er anders uit komt dan het er in gegaan is’. Ten derde moeten de illustraties in een prentenboek van een artistiek, kunstzinnig niveau zijn. De vierde eis heeft eveneens betrekking op de illustraties: het jonge kind moet geen karikaturale tekeningen aangeboden krijgen. Niet alleen de ontwikkeling van het kind is voor de uitgeverij essentieel: ook volwassenen moeten zich een leven lang blijven vormen, of zoals Jean Louis Boele van Hensbroek het formuleert in een interview: ‘De mens is op de wereld om zichzelf voortdurend te ontwikkelen.’ Naast boeken voor kinderen wil het echtpaar dan ook werk voor volwassenen uitgeven, waarbij verschillende disciplines aan de orde komen waardoor volwassen lezers zich ook hun leven lang kunnen blijven vormen. De visie van de uitgeverij op het leven en de daarbij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behorende literatuuropvatting wordt uitgedrukt in de naam van de uitgeverij en het daarbij horende symbool dat er uitziet als een liggende 8. ‘Lemniscaat’ is Grieks voor bloemenguirlande. De overwinnaar van een gevecht kreeg dit als teken van de overwinning om zijn hoofd. Jacob Bernoulli, een wiskundige uit de zeventiende eeuw, noemde dit symbool ‘de lemniscus’, het Latijnse woord voor onderscheiding. Het symbool verbeeldt de oneindigheid, maar ook het evenwicht en de samenhang tussen het geestelijke en het stoffelijke (Otte, 1986). Tegen deze achtergrond is het te begrijpen dat Lemniscaat zich vanaf het begin van haar bestaan geprofileerd heeft als een uitgeverij met een als humanistisch te omschrijven levensvisie. In de boeken moeten de personages als méns centraal staan. De hoofdpersoon moet een ontwikkeling doormaken en aan het eind van het verhaal wezenlijk veranderd zijn door wat er met hem is gebeurd. En ook bij de lezer moet door het lezen van boeken een veranderingsproces op gang gebracht zijn. Boeken moeten mensen op een andere manier naar de werkelijkheid leren kijken. De uitgeversvisie van Lemniscaat vertoont veel overeenkomsten met het idee van boeken lezen als ‘literair laboratorium’. Onder meer Schreurs (2006) laat zien hoe literatuur een bijdrage kan leveren aan het leren omgaan met complexe kwesties in het leven. Literatuur is volgens hem bij uitstek de cultuurdrager die uitnodigt tot reflectie en dialoog. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Globale schets van het fonds van LemniscaatIn interviews met mevrouw en meneer Boele van Hensbroek in de zeventiger jaren, gaan zij een aantal keren in op hun wensen met betrekking tot de fondsopbouw. Zo geven zij aan uit welke segmenten het fonds moet bestaan: ‘De ortho-serie is één van de vier poten onder de tafel, die afwisselend de last van Lemniscaat dragen. De andere “poten” zijn uitgaven op het gebied van de psychologie, jeugdboeken en prentenboeken’ (Rotterdams Nieuwsblad, 1981). Het fonds heeft vier kernsegmenten die gericht zijn op verschillende doelgroepen en die inhoudelijk aansluiten bij de humanistische literatuuropvatting van het echtpaar Boele. Het fonds van Lemniscaat wordt ook nu nog gedragen door deze vier ‘poten’: prentenboeken, jeugdboeken, geesteswetenschappen (psychologie) en orthopedagogiek. Het segment boeken voor volwassenen is een non-fictie fonds waar, vanuit de eerder beschreven opvatting over de vorming van volwassenen, heel bewust voor is gekozen. Reeds vóór de oprichting van de uitgeverij heeft Jean Louis Boele van Hensbroek affiniteit met de ideeën van Carl Gustav Jung. De eerste vertaling van een boek van Jung wordt dan ook in 1966 uitgegeven en in 1999 heeft Lemniscaat alle boeken van Jung in haar fonds (Boekblad, 1999). In totaal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
telt de reeks ‘Van en over Jung’ in 2003 zesenzestig boekenGa naar voetnoot1.. Dit zorgt samen met het segment ‘filosofie’, dat achtenvijftig boeken telt, voor een stabiele factor van wat Lemniscaat de ‘poot’ psychologie noemt. Het segment orthopedagogie bevat grotendeels studieboeken voor het HBO en WO. Dit segment, het kleinst van de vier ‘poten’, telt in 2003 eenenveertig boeken. Het echtpaar wil ‘op een nuchtere manier de spirituele kant van het leven belichten. Het leven met een open oog voor het bestaan; er zijn immers zoveel geestelijke waarden in het leven die ook in boeken de aandacht verdienen’. En, zegt Boele verder: ‘Ontwikkel de lezer, dan wordt de wereld ook ontwikkeld’ (Otte, 1986). Deze visie ligt ten grondslag aan alle fondssegmenten. Om inzicht te krijgen in hoe het fonds zich met betrekking tot de vier segmenten heeft ontwikkeld, is op vijf meetmomenten nagegaan welk percentage aan nieuwe boeken binnen een bepaald segment werden aangeboden in dat jaar.
In het eerste uitgeefjaar (1964) van Lemniscaat verschijnen negen boeken. De uitgeverij brengt vier psychologieboeken uit, drie prentenboeken en twee jeugdboeken. Het segment orthopedagogiek zal pas later in het fonds opgenomen worden. De nieuwe uitgeverij wil prentenboeken uitgeven die in Nederland nog niet te koop zijn en zoekt op de Frankfurter Buchmesse naar bij hun mens- en literatuurvisie passende prentenboeken. Dit resulteert in De leeuw en de muis van Brian Wildsmith, Chi Ming en het maanfeest van Josephine Marquand en Ukkepuk van Max Bolliger. Het zijn boeken met mooie tekeningen waarbij de tekst de lezers iets leert. De leeuw en de muis bijvoorbeeld is naar een fabel van Lafontaine en geeft een wijze les aan de lezers. Het moralisme van de fabel past binnen de eis dat de kinderen wijzer worden van een boek; een eis die de uitgeverij ook stelt. In 1973 verschijnen bij uitgeverij Lemniscaat achttien nieuwe titels. De prentenboeken vormen nu het grootste segment. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tien jaar later, in 1983, zorgt de Jung-reeks ervoor dat het segment ‘psychologie’ het belangrijkste onderdeel van de vijfentwintig nieuwe titels van dat jaar uitmaakt. Neemt men echter prentenboeken en jeugdboeken samen, dan kan men stellen dat jeugdliteratuur in het fonds van Lemniscaat net als op de voorgaande twee meetmomenten in de meerderheid is. In 1993 is het aandeel jeugdliteratuur in de jaaraanbieding nog verder gestegen: meer dan zestig procent van de achtendertig nieuwe uitgaven valt binnen het segment jeugdliteratuur. Voorhet eerst is het aantal jeugdboeken groter (12%) dan het aantal prentenboeken. In 2003 ten slotte verschijnen achtenvijftig nieuwe boeken. De goedlopende reeksen ‘Filosofie’ met haar populairwetenschappelijke, ruim dertig delen tellende reeks ‘kopstukken van de filosofie’ en ‘De kritische reeks’, boeken met prikkelende tegendraadse visie op mens en maatschappij, zorgen er met respectievelijk tien en twaalf nieuwe uitgaven voor dat het segment psychologie het grootst is. Jeugdliteratuur (jeugdboeken en prentenboeken samen) vormt meer dan de helft van de jaaraanbieding. Op alle meetmomenten is het aandeel jeugdliteratuur meer dan 50%. De vorming van de jonge lezer lijkt daarmee een hogere prioriteit te hebben dan de ontwikkeling van de volwassen lezer, ook al vormt het fondssegment dat zich dáárop richt ook een substantieel deel van de jaaraanbiedingen van Lemniscaat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Casus een - een ideële startDe start van de uitgeverij heeft, zo blijkt uit interviews, een ideële en emotionele basis. Het echtpaar Boele van Hensbroek wil in 1963 zoals gezegd ‘mooie prentenboeken en moeilijk filosofisch werk’ uitgeven die passen bij zijn levensvisie. Het echtpaar wil met de uitgeverij een zinvolle invulling geven aan zijn werkzame leven. Kennis van de uitgeversbranche hebben Boele van Hensbroek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en zijn vrouw niet, maar ze zijn optimistisch gestemd: ‘Het uitgeefvak is te leren!’ (Rotterdams Nieuwsblad, 1981). Wanneer Jean Louis Boele van Hensbroek jaren later in 1986 geïnterviewd wordt over de beginjaren van de uitgeverij, zegt hij: ‘Als we geweten hadden dat het uitgeversvak zó moeilijk was, hadden we indertijd misschien een andere keuze gemaakt.’ (Linders-Nouwens, 1986) De Vries (1994) noemt een aantal voorwaarden waaraan een beginnende uitgeverij moet voldoen: de uitgever moet beschikken over kennis en vaardigheden op het gebied van boekhouden, organisatie van het uitgeven, genrebewustzijn en drukken. Daarnaast is er nog een aantal externe voorwaarden. Er dient een startkapitaal te zijn, personeel - hoe weinig ook - zal aangetrokken moeten worden om de administratieve zaken af te handelen, er is een goede drukker c.q. binder nodig, er moeten geschikte auteurs worden aangetrokken en er moet bepaald worden op welke wijze de boeken op de markt gebracht gaan worden. Veel van bovenstaande voorwaarden zijn bij de start van uitgeverij Lemniscaat nauwelijks gerealiseerd. De organisatie van de uitgeverij laat bij de start veel te wensen over. Gedreven door idealen en met vallen en opstaan heeft Lemniscaat zich ontwikkeld. Vanuit commercieel perspectief typeert Boele van Hensbroek de begintijd als ‘de eerste zeven magere jaren’. Verschillende uitgaven vinden maar moeizaam een lezerspubliek en belanden voortijdig bij De Slegte. Vooral op het gebied van kunstboeken zijn er missers: Rembrandt in Amsterdam en Rembrandts etsen en tekeningen bij de bijbel eindeigen bij De Slegte: ‘prachtige boeken maar niet in kleur. En dat pikte het publiek niet’, aldus Jean Louis Boele van Hensbroek. (Linders-Nouwens, 1986) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Casus twee - varen op successenEen grote kracht van Lemniscaat is het aantal herdrukken van boeken die goed lopen. Een herdruk van een boek geeft stabiliteit. Een boek wordt immers niet zomaar herdrukt: succes is een voorwaarde voor een herdruk. Al in een interview in 1986 met Joke Linders (1986) geeft Jean Louis Boele aan wat in zijn ogen de economische sleutel is van Lemniscaat: behalve vijfentwintig nieuwe boeken die jaarlijks uitkomen, zijn er vijftig herdrukken. In het veertigjarig bestaan van de uitgeverij zijn in het totaal 1287 itemsGa naar voetnoot2. verschenen. Daarvan kennen 442 uitgaven een herdruk: 292 uit de jeugdboekensegmenten en 150 uit het aanbod voor volwassenen. Veel van de jeugdboeken beleven tien of meer herdrukken, het aantal herdrukken van de boeken voor volwassenen komt zelden boven de tien uit. Twee ‘gouwe ouwe’ auteurs van jeugdboeken, Thea Beckman en Jan Terlouw | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zorgen al vele jaren voor continuïteit en stabiliteit binnen het fonds. Zij zijn in termen van De Glas (1989) ‘huisauteurs’ van Lemniscaat, dat wil zeggen dat meer dan 50% van hun werk bij uitgeverij Lemniscaat verschijnt. Voor wat betreft het aantal herdrukken spant Thea Beckman de kroon met Kruistocht in spijkerbroek. Dit boek verschijnt in 1973 en beleeft in 2003 de 64ste druk. In 2006 wordt dit boek verfilmd en verschijnt internationaal onder de titel ‘Crusade in jeans’. Hoewel de tekst hetzelfde blijft, is er naar aanleiding van de film ook een boek van de filmeditie verschenen met uiteraard een aantal foto's van de film erin. In 2008 verschijnt het boek met foto's van de musicalversie. Ook met de boeken van Jan Terlouw is Lemniscaat succesvol. Het belangrijkste boek is Oorlogswinter dat in 1972 verschijnt. In 2003 is de roman aan de 54ste druk toe. In najaar 2008 isOorlogswinter verfilmd. De boeken van Beckman en Terlouw sluiten aan bij de levensvisie en literatuuropvatting van uitgeverij Lemniscaat, onder meer omdat de hoofdpersonages in bijvoorbeeld Kruistocht in spijkerbroek en Oorlogswinter zich ontwikkelen tot kritische, zelfstandige jongeren voor wie waarden als trouw, vriendschap en doorzettingsvermogen essentieel zijn. De vele herdrukken doen niets af aan de ideële overwegingen waarmee deze klassiekers ooit op de markt zijn gebracht. Maar het feit dat ze keer op keer worden herdrukt, is een aanwijzing dat de uitgeverij ook oog heeft voor het grote commerciële belang van deze boeken. De uitgeverij had er immers ook voor kunnen kiezen haar idealen door middel van steeds nieuwe titels uit te dragen. Huisauteurs als Beckman en Terlouw hebben er mede voor gezorgd dat Lemniscaat een ‘sterk, verkoopbaar fonds’ (Linders-Nouwens, 1986) is geworden. Door de huisauteurs heeft uitgeverij Lemniscaat het kapitaal om debuten uit te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geven waaraan meer risico zit. Minder gangbare boeken die juist de visie van de uitgeverij weergeven, kunnen hierdoor op de markt gezet worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Casus drie - grensdoorbrekendLemniscaat is creatief in het vergroten van het lezerspubliek. Van een aantal jeugdboeken van Nederlandse auteurs (Thea Beckman, Jan Terlouw, Evert Hartman, Anke de Vries, Gijs Wanders) is bekend dat ze ook gelezen worden door volwassenen. Hier speelt de uitgeverij op in door deze boeken speciaal in een versie voor volwassenen uit te geven. Zo is Kruistocht in spijkerbroek sinds 1991 ook verkrijgbaar in een versie voor volwassenen. De jeugdversie telt in 2003 vierenzestig herdrukken en de versie voor volwassenen zevenenvijftig. Kruistocht in spijkerbroek kent zelfs vijf verschillende versies: de jeugdversie, de versie voor volwassenen, de paperback, en zoals hiervoor gezegd, de filmversie en de musicalversie. Oorlogswinter van Jan Terlouw, dat in 1972 verschijnt, heeft in 2003 vierenvijftig herdrukken voor de jeugd en negenenveertig voor volwassenen. Bij de trilogie van Thea Beckman over de honderdjarige oorlog in Frankrijk (Geef me de ruimte, Triomf van de verschroeide aarde, Rad van Fortuin) overtreft het aantal herdrukken voor de volwassen zelfs dat van de jeugd (Van Werkhoven, 2006). De talrijke advertenties, folders, posters en de Lemniscaatkrant (zie casus vier) presenteren nieuwe edities van bestaande boeken ook daadwerkelijk steeds ‘als nieuw’, daarmee suggererend dat het ook voor lezers die al in het bezit zijn van eerdere uitgaven, interessant is om de nieuwe editie aan te schaffen (Hogeveen, 1990). Dit herdrukken van klassiekers in verschillende edities lijkt daarmee in elk geval ook ingegeven door commerciële motieven. Het is lucratief en biedt continuïteit en zekerheid. In het licht bezien van recente ontwikkelingen in de jeugdliteratuur is het heel goed denkbaar dat tegelijkertijd ook ideële overwegingen een rol spelen. De laatste vijftien jaar is in de jeugdliteratuur namelijk sprake van een discussie over de grenzen tussen jeugdliteratuur en volwassenenliteratuur (zie onder meer Van den Hoven, 1994). Het is mogelijk dat Lemniscaat met edities voor kinderen en volwassenen van een en hetzelfde boek hierop heeft willen inspelen. Interviews met de uitgever geven hier geen uitsluitsel over. Dat de kwestie wel speelt binnen de uitgeverij blijkt uit de uitgave van de zogenoemde ‘In between’-reeks. In 2005 verschijnen de eerste delen in dit fonds. Hierin zitten boeken die oorspronkelijk zijn uitgegeven voor volwassenen, maar die naar het oordeel van de uitgever ook aantrekkelijk zijn voor jongeren, dus grensverkeer in twee richtingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Casus vier - merchandising en profileringEen kracht van Lemniscaat is dat de uitgeverij veel creatieve ideeën heeft die terug te voeren zijn op de humanistische literatuuropvatting van de uitgeverij, maar tegelijkertijd ook commercieel rendement opleveren. Zo verschijnt sinds 1987 de Lemniscaatkrant. Een krant voor jongeren en door tien jongeren gemaakt onder leiding van een van de medewerkers van de uitgeverij. Het is een project waar veelenergie in gestopt wordt. De krant verschijnt vier keer per jaar en wil lezers enthousiasmeren voor boeken en lezen. Om de krant te kunnen ontvangen, moet men lid worden van de Lemniscaatclub. Aanvankelijk is de krant vooral een afspiegeling van de boeken die bij Lemniscaat verschijnen. Na enkele jaren krijgen ook boeken van andere uitgeverijen een plaats in de krant en worden auteurs geïnterviewd die hun werk niet bij Lemniscaat uitgeven. Bij ieder nummer worden vier kortingsbonnen gegeven van actuele Lemniscaatboeken. Ook krijgen leden op gezette tijden cadeautjes, zoals een kwartetspel of boeken (Van Eeden, 1999). Nu (januari 2009) telt de krant meer dan vijfduizend abonnees. Dat de Lemniscaatkrant, die bedoeld is voor jongeren in de leeftijd van tien tot achttien jaar, een zo groot aantal leden heeft, geeft aan dat deze krant in een behoefte voorzietGa naar voetnoot3.. Uiteraard heeft Lemniscaat een website. Hierop zijn alle fondssegmenten vertegenwoordigd. Dat de website aanslaat, blijkt wel uit het aantal bezoekers: dagelijks bezoeken 400 tot 500 belangstellenden de site van Lemniscaat. Er is een mogelijkheid om gratis een boek in huis te halen: Door je e-mailadres te sturen, ontvang je elke dag enkele hoofdstukken van een boek in je mailbox. Het idee lijkt ingegeven door de behoefte aan leesbevordering. Toch legt deze actie de uitgever geen windeieren: in 2001 verschijnt Arthur, de zienersteen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kevin Crossley-Holland. Na een week zijn er al meer dan 2500 e-mailadressen waar de hoofdstukken naartoe gemaild worden. In twee maanden zijn er 7500 mailklanten en in hetzelfde jaar is de eerste echte (papieren) boekoplage van 10.000 exemplaren uitverkocht. Het heeft er alle schijn van dat het idee dat aan deze actie ten grondslag lijkt te liggen, succes heeft. De vervolgdelen verkopen goed en dat is voor een deel te danken aan de mailactie waarbij de lezers enthousiast gemaakt zijn. Sinds kort biedt Lemniscaat de boekwinkels de creatieve gelegenheid om een auteur te adopteren. Uitgeverij Lemniscaat vindt het jammer dat in korte tijd veel boeken geproduceerd worden die snel weer uit het zicht verdwijnen. Om de omloopsnelheid van boeken te vertragen, heeft Lemniscaat het adoptieptan bedacht (Geurts, 2005). Kinderboekwinkels krijgen de gelegenheid om een persoonlijke band tussen auteur en koper tot stand te brengen want de auteur komt ook op bezoek in die boekwinkel. Zo heeft de Arnhemse kinderboekwinkel Hanna Kraan en Lieneke Dijkzeul geadopteerd. In totaal hebben negenendertig boekhandels zich opgeworpen als adoptiefouder van schrijvers. De boekhandels werken graag mee, de verkoopcijfers van de betreffende schrijvers zijn hoger dan verwacht en ook de uitgeverij heeft hier dus een commercieel punt. Deze selectie uit de vele activiteiten laten zien dat Lemniscaat een uitgeverij is voor wie leesbevordering een hoge prioriteit heeft. Dat deze ideeën ook economisch rendement opleveren, is uiteraard heel belangrijk. Soms echter gaat voor de uitgeverij het ideële boven het commerciële belang. Zo haalt Jean Christophe Boele van Hensbroek - de zoon van het echtpaar - zich eind jaren negentig de boosheid op de hals van de NBB (Nederlandse Boekverkopersbond) omdat Lemniscaat samen met de uitgeverijen Elzenga, Leopold en Zwijsen en chipsfabrikant Smiths een gezamenlijke actie heeft opgezet zonder de boekhandel erbij te betrekken. Leerlingen van basisscholen kunnen de zegels van de zakken chips sparen voor gratis boeken en cd-roms voor de schoolbibliotheek. De actie duurt drie maanden en na het beëindigen hiervan leveren de betrokken uitgeverijen de boeken rechtstreeks aan de scholen (Boekblad, 2001). De NBB vindt dat de boekhandel bij deze actie betrokken had moeten zijn. De betrokken uitgevers stellen echter dat Smiths een snelle levering aan de scholen wil. Bovendien moet een zo groot mogelijk deel van het budget dat Smiths ter beschikking heeft gesteld, aan boeken besteed worden. Daardoor kunnen de uitgevers niet anders dan kiezen voor rechtstreekse levering aan scholen. Een andere vorm van leesbevordering vindt plaats in diverse huisartsenpraktijken. Lemniscaat heeft in meerdere wachtkamers een aantal prentenboeken neergelegd zodat de jongere kinderen iets te kijken en te lezen hebben als ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op het spreekuur komen. Uiteraard zijn dit boeken die door Lemniscaat zijn uitgegeven. Het is aannemelijk dat de uitgever hoopt ouders hiermee nieuwsgierig te maken en zo de verkoop te bevorderen. Er lijkt hier sprake van een combinatie van ideële en commerciële motieven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotteDe vier casussen zijn voorbeelden van hoe uitgeverij Lemniscaat omgaat met de wisselwerking tussen idealisme en commercie. Het idealisme uit de beginperiode is er nog steeds zoals met name blijkt uit de initiatieven op het gebied van leesbevordering. Geen enkel bedrijf heeft echter een reële bestaansmogelijkheid wanneer het louter drijft op zijn idealen. De uitgeverij die in de jaren zestig werd begonnen door Jean Louis en Marijke Boele van Hensbroek is inmiddels overgenomen door zoon Jean Christophe, die de idealen die hij deelt met zijn ouders op een creatieve en zakelijke manier weet te verkopen. De commerciële ervaring die de uitgeverij in de loop van de veertig jaren heeft opgedaan, heeft van Lemniscaat een bedrijf gemaakt dat aan de zakelijke eisen voldoet die vandaag de dag aan uitgeverijen worden gesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|