Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 22
(2008)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| ||||||||||||||||
Ismene Krishnadath: de enige bekroonde Surinaamse schrijfster van jeugdboeken
| ||||||||||||||||
[pagina 84]
| ||||||||||||||||
voor jeugdliteratuur weer niet toegekend. Pas voor de periode 1989-1991 volgde op de bekendmaking van de prijs voor volwassenenliteratuur - die naar de dichter Shrinivási ging - ook de proclamatie van de prijs voor jeugdliteratuur. Die ging naar Ismene Krishnadath voor haar boeken De flaporen van Amar en Nieuwe streken van koniman Anansi, beide verschenen in 1989.Ga naar voetnoot1. Sindsdien zijn de Surinaamse staatsprijzen voor literatuur niet meer toegekend. Naspeuringen in de krochten van de Paramaribose ministeriële afdelingen naar de reden van het uitblijven van nieuwe proclamaties leidden tot geen enkel antwoord; om een beleidsmatige kwestie schijnt het niet te gaan en misschien komt de verklaring ‘gewoon vergeten’ nog wel het dichtst bij de waarheid. Die toch enigszins onthutsende reactie, opgetekend uit de mond van een ambtenaar die uiteraard niet graag zijn naam daarbij vermeld zou zien, verbergt overigens een werkelijkheid die complexer is dan uit de simpele uitdrukking ‘gewoon vergeten’ blijkt, en die complexere werkelijkheid staat in het teken van tal van karakteristiek postkoloniale kwesties. Niet helemaal duidelijk is in hoeverre de politiek instabiele situatie in het Suriname van na de ‘telefooncoup’ van 24 december 1990 en de daarmee gepaard gaande wisseling van ministersposten het cultuurbeleid hebben beïnvloed. Evenmin zal de overweging - zo die er al geweest is - dat in tijden van economische recessie het toekennen van literatuurprijzen niet opportuun is, ooit hardop zijn uitgesproken. Een andere factor die mogelijk gespeeld heeft, is dat er voor de periode 1992-1994 in wezen maar één serieuze kandidaat was voor de prijs voor volwassenenliteratuur: de arts-dichter Jit Narain. Maar juist hij, pas in 1989 na zestien jaar verblijf in Nederland naar Suriname gerepatrieerd, lag politiek erg moeilijk: hij nam nooit een blad voor de mond als het om de Surinaamse politici ging en had bij de opening van zijn nieuwe polikliniek in het district Saramacca de minister van Gezondheidszorg in zijn hemd gezet.Ga naar voetnoot2. | ||||||||||||||||
Vriesvorst > passaatwindDat de jury van de Surinaamse staatsprijzen voor literatuur bij de eerste drie toekenningsperiodes de auteurs van jeugdliteratuur oversloeg, verraadt dat het belangrijkste criterium voor toekenning de kwaliteit van het werk geweest moet | ||||||||||||||||
[pagina 85]
| ||||||||||||||||
zijn. De prijs werd klaarblijkelijk niet allereerst gezien als een stimuleringsprijs of als een bekroning van een oeuvre, want anders waren schrijvers als Gerrit Barron, Mechtelly of Rappa die verschillende kinderboeken gepubliceerd hadden in de jaren '80 wel bekroond. Was dat primaat van het kwaliteitscriterium nu wel of niet voor-de-hand-liggend? In een land als Nederland, waar de traditie van het schrijven van kinder- en jeugdliteratuur al in de achttiende eeuw stevig wortel schoot, lijkt er niet veel discussie meer over de vraag of literatuur voor de jeugd méér moet bieden dan moraal en goede toegankelijkheid voor kinderen. Al in 1905 betoogde Theo Thijssen, de schrijver van het in 2007 in enorme oplage verspreide De gelukkige klasGa naar voetnoot3.: ‘Een kinderschrijver moet schrijver zijn. Hem moet de taal iets méér zijn dan het ons gewone menschen is.’ Maar in een land als Suriname, waar de lezers zich sinds het ontstaan van een eerste, rudimentaire literaire infrastructuur aan het eind van de achttiende eeuw, nog tot ver in de twintigste eeuw moesten spiegelen in literaire teksten die van buiten kwamen, is de eerste bekommernis misschien niet het niveau van de jeugdboeken, maar de inhoud. Er bestonden wel jeugdboeken over Suriname, maar die waren van de hand van Nederlandse auteurs.Ga naar voetnoot4. Tot aan 1960 was er simpelweg geen autochtoon Surinaamse kinder- en jeugdliteratuur. De verwachting dat die opeens wel zou oprijzen en dan bovendien ook nog van een goed niveau, leek niet erg realistisch. Afgezien van een door Albert Helman en Jnan Adhin bewerkt Indiaas verhaal, Baccha, het ezeljong (1961), enkele collecties Anansi-vertellingen en een aantal toneelstukken, heeft Suriname vóór de onafhankelijkheid geen eigen kinder- en jeugdliteratuur gekend. Pas in het onafhankelijkheidsjaar 1975 verscheen het eerste oorspronkelijke jeugdboek: Sis en Sas de ruziestrooiers van Thea Doelwijt.Ga naar voetnoot5. De auteurs die na haar kwamen zagen zich voor de taak gesteld de vriesvorst te vervangen door de passaatwind, de kolenkachel door de airconditioning, de blanke leefwereld door een multi-etnische en multiculturele samenleving, het hinkelen door djoel en elle, de Kameleon door de korjaal en de vakantie in Zwitserland door het familie-uitstapje naar Nickerie. Er werd met ijver gewerkt na de onafhankelijkheid: in bijvoorbeeld 1978 verschenen er tien jeugd- | ||||||||||||||||
[pagina 86]
| ||||||||||||||||
boeken, wat voor een land met een bevolking van amper een half miljoen zielen een behoorlijk aantal is. Het ging de jeugdboekenschrijvers erom boeken te produceren waarin de Surinaamse lezers de eigen werkelijkheid konden herkennen. In de zeer schaarse teksten waarin hardop werd nagedacht over de nieuwe Surinaamse jeugdliteratuur werd er altijd op die herkenning gehamerd. Opmerkelijk genoeg werd er van lees- en kijkplezier - behalve door de schrijver Rappa - nauwelijks of nooit gereptGa naar voetnoot6.; plezier zou wel automatisch uit de herkenning volgen, werd geredeneerd. De schrijvers die zo begonnen vorm te geven aan het Surinaamse kinderboek waren dan ook bepaald niet ingenomen met het lang uitblijven van de staatsprijs voor jeugdliteratuur. Zij zagen er een miskenning in van hun eigen inzet en meenden dat de jurering gebeurde vanuit een Nederlands concept van kwaliteit en waarden. Was dit laatste zo? En kan men in alle redelijkheid spreken van een ‘Nederlandse’ kwaliteitsbeoordeling toen Ismene Krishnadath de jeugdliteratuurprijs kreeg? Of anders geformuleerd: wat maakte het werk van Ismene Krishnadath zo bijzonder dat zij de eerste Surinaamse Staatsprijs voor Jeugdliteratuur in ontvangst mocht nemen? | ||||||||||||||||
DebuutBegin 1989 kwam Ismene Krishnadath met haar debuutboek De flaporen van Amar uit het niets opgedoken. Krishnadath, geboren op 25 januari 1956 in Paramaribo, studeerde onderwijskunde in Utrecht, repatrieerde en werkte als pedagogiekdocent aan verschillende opleidingen in Paramaribo. Tekenaar Gerold Slijngard had tot dat moment gewerkt aan uitgaven van het overheidsproject Vernieuwing Curriculum Basisonderwijs. De flaporen van Amar, verschenen onder Krishnadaths eigen imprint Gowtu Stari Publishing, bevat drie korte verhalen, waarvan het titelverhaal zonder meer het meest interessante is. Een echtpaar krijgt een kindje met erg grote oren. Als de ooievaar het kind komt brengen, doet zich een ongelukje voor en de rollen worden omgekeerd: de baby komt aangevlogen met de ooievaar. Binnen die grof geschetste verhaallijn draagt het verhaal onnadrukkelijk de boodschap uit dat uiterlijk ondergeschikt is aan de echte waarde van de mens. Het opmerkelijkste is nog wel dat het vasthouden aan de traditionele ooievaar gecombineerd wordt met het realistische, eigentijdse decor van het Surinaamse binnenland waar oorlog gevoerd wordt. Krishna- | ||||||||||||||||
[pagina 87]
| ||||||||||||||||
daths boek geeft geen leeftijdsindicatie; op grond van het eenvoudige verhaalgegeven kan die op ongeveer negen tot twaalf jaar ingeschat worden. Haar taal is verzorgd, soepel en geeft veel variatie in de woorden. Zij tuimelde niet in de valkuil waarin sommige van haar collega's lagen te spartelen: te denken dat boeken geschreven voor jongere kinderen vereisen dat je ze toespreekt alsof je je tot halvegaren richt. Een citaat: Langaneki was de snelste vlieger van de familie. Vader Ooievaar had hem speciaal aangewezen omdat de reis naar de kust over gevaarlijk gebied ging. In de binnenlanden van Suriname was er een oorlog aan de gang, waarbij mensen elkaar zomaar doodschoten. Wanneer ze aan het schieten waren letten ze helemaal niet op wie of wat er in de buurt was. Het kon dan ook gebeuren dat je een kogel door je kop kreeg zonder dat je er iets mee te maken had. (Krishnadath, 1989a, blz. 4-5)Chauvinistisch ingestelde recensenten spreken in Suriname bij een boek dat ook maar een centimeter boven de korenmaat uitsteekt, al gauw van ‘exportkwaliteit’, daarmee toch vooral zicht gevend op het totale gebrek aan eigen internationale oriëntatie. Wie gewend is aan de Amerikaanse, Nederlandse of Franse jeugdboekenkwaliteit - men denke aan de prachtreeksen van Milan Jeunesse, Actes Sud Junior of Les albums Duculot - zal de eerste uitgave van De flaporen van Amar maar van een miserabele kwaliteit vinden. Het niveau van de zwartwittekeningen is dat van de betere amateur, het drukwerk is vaag en de typografie is afgrijselijk om aan te zien, het papier is van de goedkoopste kwaliteit, het omslagkarton dun, en het boek heeft nog het meeste weg van een verzameling fotokopieën. Maar het is natuurlijk unfair om een vergelijking te trekken met het drukwerk uit westerse landen. De flaporen van Amar werd op de goedkoopst mogelijke wijze geproduceerd om de verkoopprijs acceptabel te houden voor een niet-kapitaalkrachtig publiek onder beroerde economische omstandigheden, waarbij de gierende inflatie elke uitgeefactiviteit op voorhand tot kamikaze | ||||||||||||||||
[pagina 88]
| ||||||||||||||||
bestempelde. Goed drukkersmateriaal was simpelweg niet voorhanden in Suriname, en stevig karton en papier laten invliegen was bij het gebrek aan harde valuta totaal ondenkbaar. Het hele bedrijfsleven worstelde om het hoofd boven water te houden en boekhandels en uitgeverijen gingen in de malaise kopjeonder. Die omstandigheden in aanmerking genomen is het verbazingwekkend dat Ismene Krishnadath, tegen de stroom oproeiend, toch nog een uitgave aandurfde.Ga naar voetnoot7. | ||||||||||||||||
Verdere boekenDezelfde opmerkingen kunnen gemaakt worden bij het tweede boek dat Ismene Krishnadath in 1989 uitbracht: Nieuwe streken van koniman Anansi. Deze collectie van vier nieuwe vertellingen rond de uit de Afro-Surinaamse traditie bekende koniman (slimmerik) Anansi, verschafte aan de Spinfiguur een eigentijdse gedaante, compleet met breakdance. De spinnenfamilie verhuist naar de stad, wordt onderweg van haar pick-uptruck beroofd - een verwijzing naar de actualiteit van 1989 toen verschillende bendes het binnenland onveilig maakten - en vindt onthaal bij Bigi Boss Anansi waar een van de grote slemppartijen plaatsvindt die in de Anansi-traditie thuishoren als de kip bij het ei. Krishnadath combineerde opnieuw een rijke fantasie met een vlot, toegankelijk maar niet-simplificerend taalgebruik: Feerfi Anu tilde Ukkepuk op en liet hem voor deze keer maar rustig op zijn duim zuigen. Fientjolis en de andere zes broers en zusters gingen moedeloos op de rand van het bed van Makoeba en Anansi zitten. Toen Anansi het stelletje zo zielig zag zitten begon hij tussen de in alle haast neergegooide meubels te zoeken. (Krishnadath, 1989b, blz. 12) Tekenaar Gerold Slijngard leek zich in het Anansi-genre beter op zijn gemak te voelen, al deden de wazige afdrukkwaliteit van het kleurenomslag en de vlekkerige grijstinten van de tekeningen zijn werk geen goed. Wat de jury van de Staatsprijs voor Jeugdliteratuur 1989-1991 heeft doen besluiten Ismene Krishnadath te lauweren, is ongetwijfeld de kwaliteit van haar | ||||||||||||||||
[pagina 89]
| ||||||||||||||||
verhaalkunst geweest.Ga naar voetnoot8. Die kwaliteit bestaat uit een combinatie van verbeeldingskracht, taalcreativiteit (een gemakkelijk toegankelijke, maar tegelijkertijd ook goed beheerste variant van het Surinaams-Nederlands), haar nieuwe verwerking van uit de Surinaamse tradities bekende cultuurelementen en de eigentijdse context van haar verhalen die de herkenning voor het jeugdig leespubliek vergemakkelijkt. Het zijn deze kwaliteiten die zij sindsdien ook optimaal heeft uitgebuit voor nieuwe kinder- en jeugdboeken. Voor kleine kinderen verschenen van 1989 tot 1991 vier delen van de reeks Lees Mee, verder Het Zoosyndroom (1992), Bruine Bonen met zoutvlees (1993), Reken mee (1993), Seriba in de schelp (1996) en De groene fles (1997). Voor de jeugd van ongeveer 9 tot 15 jaar verschenen De vangst van Pake Djasidin (1992), De opdracht van Fodewroko (2001), Veren voor de piai (1992), B'Anansi keert terug naar de eenentachtigste afslag (1997) en De Legende van Çakuntela van het Groene Continent (2004). Los van enkele pedagogische publicaties verschenen verder van Krishnadaths hand de romans voor een volwassen publiek Lijnen van liefde (1990) en Satyem (1995), het kook- en verhalenboek Kook Mee (2007) en de bundel columns De lippen van Renate (2007). | ||||||||||||||||
VerbeteringKrishnadath heeft in bijna twee decennia schrijfactiviteit zeker gestreefd naar een verbetering van de kwaliteit van haar werk, zowel de grafische als de inhoudelijke kant. Illustratief - ook voor de worsteling van de postkoloniale auteur - is wat zij schreef in het exemplaar van de herdruk van De flaporen van Amar dat ze me op 21 januari 1993 toestuurde: ‘Hi Michiel, je staat op de lijst van presentexemplaar-mensen. Verder had ik je BB met Z [Bruine Bonen met zoutvlees] niet toegestuurd, omdat ik me schaam over het aantal typefouten. Over ± 3 maanden wordt hij herdrukt, zonder foute [sic]! P.s. Veren voor de piai heb ik ook in de herdruk. Ik heb er ± 22 fouten uitgehaald, maar toch nog enige laten zitten omdat ik nu pas door had dat je woorden als zingen afbreekt als zin-gen en niet zing-en. Dutch is horrible! Lijnen van liefde kon ik (zeker tot jouw genoegenGa naar voetnoot9.) voorlopig niet herdrukken i.v.m. financiën.’ Wie de boekuitgaven van de verschillende imprints van Ismene Krishnadath op een rij zet, ziet in alle opzichten een gestage lijn in de verbetering van de grafische kwaliteit. | ||||||||||||||||
[pagina 90]
| ||||||||||||||||
Publiek debatIsmene Krishnadath is niet het type dat zich terugtrekt in de studeerkamer en van daaruit haar boeken in rustige afwachting de wereld in stuurt. Met regelmaat zoekt ze de publiciteit, om geëngageerd haar uitgesproken meningen ten beste te geven. De Nederlandse pers kreeg daar iets van mee, toen ze in 1994 samen met de schrijver Frits Wols en twee Surinaamse uitgevers Suriname vertegenwoordigde op de Frankfurter Buchmesse, waar het Nederlandse taalgebied Schwerpunkt was. Voor de Surinaamse delegatie werd uitgezonden, was er nogal wat gekrakeel of de Surinamers zich gezamenlijk zouden presenteren met de Surinaamse migrantschrijvers uit Nederland. Op de beurs zelf liet Krishnadath zich niet onbetuigd. Toen Jef Geeraerts een erotische scène voorlas uit zijn Gangreen I over een blanke koloniaal in de Congo en een dertienjarig zwart meisje, onderbrak Krishnadath hem en protesteerde luidkeels tegen wat zij zag als een belediging voor de gekleurde vrouw en een uitnodiging tot westers sekstoerisme.Ga naar voetnoot10. Krishnadath reageert niet alleen met ingezonden stukken op actuele kwesties of met columns (van november 1998 tot juli 2000 verscheen haar internetcolumn ‘Fayaston’ op de website www.parbo.com website), maar ook op literatuurrecensies die haar niet bevallen. Sinds zij in mei 2003 voorzitter werd van de Schrijversgroep '77, de enige schrijversvereniging van langere adem die Suriname kent, zijn haar interventies in publieke debatten nog toegenomen, onder meer ook via het SRS-radioprogramma Skrifimantaki, waarvoor Krishnadath schrijvers interviewt. Ze zei daarover: ‘Ik moet zeggen dat ik het niet eens ben met de strategie die Wols [Frits Wols, die haar voorging als voorzitter van de schrijversgroep - MvK] voorstond dat schrijvers niet moeten reageren op recensies en stukken die over hen worden geschreven. Ik reageer zoveel mogelijk op alles waar ik het niet mee eens ben als ik mezelf deskundig genoeg vind om er een uitspraak over te doen.’Ga naar voetnoot11. | ||||||||||||||||
GemengdbloedigKrishnadath mag dan een hindostaanse familienaam dragen, zij positioneert zichzelf nadrukkelijk als representante van de ca. 19,1% van de Surinaamse bevolking die als gemengdbloedig kan worden aangemerkt - een percentage dat nog met elke volkstelling groter wordt.Ga naar voetnoot12. In een recent artikel plaatst zij zichzelf | ||||||||||||||||
[pagina 91]
| ||||||||||||||||
in de traditie van schrijvers als Dobru, Shrinivási en de schrijvers van Schrijversgroep '77 die de Diversity is power-gedachte aanhangen.Ga naar voetnoot13. Zij omschrijft haar positie aldus: Ik ben een schrijfster van gemengd bloed. Als men naar mijn etniciteit vraagt, deel ik mezelf in bij de gemengden. Ik ben opgegroeid in de periode waarin etnische blokvorming belangrijk was in de Surinaamse samenleving. Ik heb meegemaakt dat met name de Hindostaanse groep emancipeerde van een plattelandsgroep in de lagere sociaaleconomische regionen met een ondergewaardeerde cultuur tot een groep die vertegenwoordigd is in alle inkomenslagen van de bevolking en duidelijk zijn stempel drukt op het culturele leven in Suriname. Ik zie dezelfde ontwikkeling, hoewel later op gang gekomen bij de Javanen en recentelijk ook de Marrons. | ||||||||||||||||
[pagina 92]
| ||||||||||||||||
dentenperiode in Nederland doorbracht. Mijn culturele achtergrond is dus Hindostaans en Creools met een westerse oriëntatie. (Krishnadath, 2008, blz. 13-14) En na een passage waarin zij aangeeft dat binnen bepaalde culturen misstanden voorkomen, voegt zij aan het bovenstaande nog toe: Mijn persoonlijke ervaringen kunnen het bovenstaande niet ontkennen, maar wat ik ook heb meegemaakt is de hechte band tussen familieleden, humor, kleurrijke feesten en tradities, de vanzelfsprekendheid van de eigen cultuur, en de moeite die mijn vader deed om zijn kinderen toch wat mee te geven uit die cultuur, al was de cultuur van mijn moeder hoger gewaardeerd in de samenleving en bood die meer sociale stijgingsmogelijkheden, zeker voor vrouwen. Ik heb gezien dat mijn moeder een andere cultuur accepteerde naast die van de hare en er respect voor had. Dit heeft gemaakt dat ik me geconcentreerd heb op de positieve kanten van de verschillende culturen waarmee ik in aanraking ben gekomen. Het heeft mijn identiteit verrijkt met verschillende levensvisies en levensstijlen, waar ik naar gelang ik het passend vind uit weet te putten. (Krishnadath, 2008, blz. 15) Met deze positionering plaatst Krishnadath zich in de (stadse) voorhoede van schrijvers, voor wie niet de eigen etnische groep alfa en omega van de literaire activiteit is. Zij neemt Suriname als collectie van culturen waarvan het unieke eerder nog bestaat in de onderlinge kruisbestuiving dan als optelsom van afzonderlijke etnisch-culturele entiteiten.Ga naar voetnoot14. Vastgesteld kan worden dat zij dat uitgangspunt consequent heeft gehanteerd in haar literaire werk. | ||||||||||||||||
InheemsenDat was bijvoorbeeld het geval in haar misschien wel hoogst gewaardeerde, en in ieder geval vaakst herdrukte jeugdboek Veren voor de piai uit 1992 (merkwaardig dat niet dit boek, maar De opdracht van Fodewroko werd uitverkoren voor een heruitgave in Nederland in het kader van De Leespiramide, een leesbevorderings- | ||||||||||||||||
[pagina 93]
| ||||||||||||||||
project van onder meer KIT, Novib en Stichting Lezen). Veren voor de piai is een van de zeer zeldzame Surinaamse jeugdromans waarin de geschiedenis van de inheemsen (zoals de ‘Indianen’ zichzelf tegenwoordig aanduiden) verbeeld wordt. In de beginfase van het boek vervult de piai, de sjamaan, een belangrijke rol. In een dorp van de Trio, een bovenstrooms levend Indianenvolk, wordt een tweeling geboren, wat door de Trio's niet bepaald gezien wordt als een gunstig teken. Maar de piai Peyayo weerhoudt de dorpsbewoners ervan een van de twee te verdrinkenGa naar voetnoot15., hij heeft in twee sterren aan de hemel een bijzonder teken gezien. Als de tweeling, de jongen Jasir en het meisje Sijone, opgroeit, neemt de piai hen onder zijn hoede. Zij worden zijn beoogde opvolgers. Aan hen wil hij zijn kennis van gezangen, gebeden, rituelen, kruiden en geneeskrachtige planten overdragen. Met de introductie van dit gegeven geeft Ismene Krishnadath impliciet de boodschap mee van het belang van het niet verloren laten gaan van culturele erfenissen. Op een kwaaie dag wordt Sijone door de rivier meegesleurd. Ze komt terecht in een onderwaterrijk waar ze slavenarbeid moet verrichten (een fraaie, echt inheemse overgang van de realistische naar de mythische wereld!). Als ze eenmaal aan die wereld weet te ontsnappen, wordt ze opgevangen door marrons. Jasir, de andere helft van de tweeling, gaat haar zoeken. De piai heeft hem ingeprent om drie veren van de rode ibis mee terug te brengen, pas dan zal hij tot piai kunnen worden ingewijd. De jongen komt terecht bij de Karaïben die een oorlog voorbereiden tegen de blanke overheersers. Sijone wordt door een soldatenpatrouille opgepikt, tot slavin gemaakt en komt uiteindelijk in Paramaribo terecht. Daar zal zij uiteindelijk haar tweelingbroer terugvinden. Die heeft bij de Arowakken zijn toekomstige vrouw gevonden, het mooie meisje Tokorho, dat op haar hoofd drie rode ibisveren draagt. Op verschillende plaatsen laat de schrijfster in deze roman zien dat zij een bijzonder goed gevoel voor de dramatiek van een situatie heeft. Een mooi voorbeeld hiervan is de genezing van de plantersdochter Meriam door het Trio meisje Sijone: terwijl Meriam dankzij Sijones kruiden weer bijkomt uit een zware moeraskoorts, wordt Sijone voor haar heidense genezingspraktijken door de planter met de zweep afgeranseld. Boodschapperigheid - dat euvel waaraan nogal wat Surinaamse jeugdboeken altijd hebben geleden - is Veren voor de piai overigens geheel vreemd. In interviews heeft de schrijfster ook betoogd dat boodschapperigheid alleen maar omgekeerd kan werken.Ga naar voetnoot16. Primair staat dat lezers een goed, plezierig, boeiend | ||||||||||||||||
[pagina 94]
| ||||||||||||||||
verhaal willen lezen. Als dan en passant
Fragment omslag Veren voor de piai. Publishing Services Suriname, 1994; derde herz. druk.
nog een fraaie moraal kan worden meegegeven, is dat meegenomen, maar wie bij die moraal begint, komt verkeerd uit. Veren voor de piai is een op en top Surinaams boek, naar het historische gegeven van de inheemse opstanden tegen de plantocratie; in het soepel gebruik van Surinaams-Nederlandse uitdrukkingen aansluitend bij het Surinaamse taaleigen. Maar het allerbelangrijkste blijft toch dat het een boek is dat inmiddels al met vier drukken veel leesplezier verschaft (en voor heel wat meer dan alleen jeugdige lezers!), dat het een goed uitgewerkt plot heeft en dat de karaktertekening méér om het lijf heeft dan wat dom quasi-idealistisch gezeur. | ||||||||||||||||
FantasyMet twee andere, grote jeugdromans, De opdracht van Fodewroko uit 2001 en De Legende van Çakuntela van het Groene Continent uit 2004, boorde Krishnadath nieuwe lagen van haar rijke fantasie aan. Het eerste boek is een eigentijds sprookje, waarin verhaald wordt over zeven jongeren die door de oude wijze man Fodewroko gevraagd worden om in het binnenland het monster Gowtu Didibri (Goudduivel) te verslaan. Magische krachten staan het zevental bij in hun lange weg vol beproevingen. Het verhaal is een moderne parabel, waarin Gowtu Didibri, die nu eens beschreven wordt als het angstwekkende Kraken-monster uit Pirates of the Caribbean dan weer als een reusachtige graafmachine, staat voor de verderfelijke invloed die de gouddorst en het gebruik van kwik heeft op het ecosysteem van het oerbos. De Legende van Çakuntela van het Groene Continent is geheel opgezet als een fantasy-boek - het eerste in de Surinaamse letteren (en de auteur liet er in 2006 ook een Engelse vertaling van maken). Het verhaal wordt bevolkt door wezens die zich grotendeels gedragen volgens kleinmenselijke gedragspatronen, met liefde, jaloezie, concurrentiedrift, expansiedrift, bedrijfsspionage enz., en dat allemaal gelardeerd met stevige potjes condoomvrije seks. De verhaallijnen echter zijn geprojecteerd in een groot planetenstelsel waartussen de personen zich in steeds nieuwere ruimtevaartuigen bewegen. Zo zijn er meestermonniken die | ||||||||||||||||
[pagina 95]
| ||||||||||||||||
het liefdespaar Dhanil en Mehana mondvoorraad meegeven voor een lange tocht (...) naar het puntje van de zuidelijke landengte van het Noordelijke Continent. Daar zouden Dhanil en Mehana oversteken naar Vogelnest, het eiland met de enige interplanetaire ruimtehaven van Planeet Zeven. Dhanil had er zijn kliever geparkeerd, het voertuig dat hem naar huis terug moest brengen, naar het Verzonken Continent op Planeet Drie. Sinds zijn vertrek naar de kloosterorde in de onherbergzame Prasitstreek had Dhanil geen contact gehad met zijn familie. (Krishnadath, 2004, blz. 77) De geografische coördinaten verwijzen losjes naar de ons bekende aardse landen en regio's: de Warmwaterarchipel lijkt geïnspireerd op het Caraïbisch gebied, Varentwel op Nederland, het Groene Continent natuurlijk op Suriname. Tussen al dat gewemel door zijn er ook nog naijverige nimfen op een vlot die met hun krachten de mannen via orgasmes tot dodelijke uitputting brengen. De vraag lijkt dan ook gewettigd of dit boek wel bestemd is voor een jeugdig publiek. De auteur gaf daarop een uitvoerig antwoord: Een vriendin van mijn zus had het boek gekocht tijdens de presentatie voor haar zoon, die toen op de Mulo zat, maar nadat ze het eerste hoofdstuk (met de orgiescène) had gelezen, vroeg ze zich af of het wel geschikt was voor zijn leeftijd. Lang heeft ze het niet bij hem weg kunnen houden. De zoon van een andere vriendin, een middelbare scholier, wilde het boek op zijn lijst plaatsen, maar dit mocht niet van de lerares, omdat het boek te moeilijk voor hem zou zijn. (Waarschijnlijk was het te moeilijk voor haar) | ||||||||||||||||
[pagina 96]
| ||||||||||||||||
Aan dit credo wil ik helemaal niets af doen, maar ik moet eerlijk bekennen dat ik halverwege De Legende van Çakuntela van het Groene Continent meer dan mijn bekomst had van al de groteske en volstrekt artificiële nonsens, en meende mijn uren aan betere activiteiten te kunnen wijden. Dat neemt overigens niet weg dat ik ook in de stijl van dit boek de hand zie van een begenadigd schrijfster. Overigens schijnt dit verhaal, dat zich wel heel ver heeft verwijderd van de Surinaamse werkelijkheid, ook niet echt in een bijzondere populariteit van het Surinaamse publiek te mogen verheugen. Over de afzet schreef de auteur me: De Legende van Çakuntela is gemaakt via de print-on-demand-methode en wordt dus op verzoek bijgedrukt. Nu is dit reeds twee maal gebeurd. In totaal heb ik van de Nederlandse druk zo een 200 gemaakt en van de Engelse druk 150. [...] In vergelijking met mijn andere boeken wordt dit boek minder gekocht. Mijn best verkochte boeken zijn de Lees Mee-serie en Bruine Bonen met zoutvlees. Dat kan aan het genre liggen, ook aan de prijs, de dikte, de leeftijd van de doelgroep of weet ik wat al meer. | ||||||||||||||||
[pagina 97]
| ||||||||||||||||
kon het boek via de print-on-demand-methode snel weer verschijnen met een geheel nieuwe kaft.’Ga naar voetnoot18. Met haar brede, gevarieerde oeuvre, geproduceerd onder condities waarvan de gemiddelde westerse lezer zich nauwelijks een voorstelling kan maken, is Ismene Krishnadath een exemplarisch voorbeeld van de moderne jeugdboekenschrijver in een dekoloniserend land. Het doorzettingsvermogen waarmee zij haar boeken in de markt zet, dwingt respect af, maar is natuurlijk op zich geen argument om enthousiast te zijn over een boek. Uiteindelijk gaat het bij elk kinderof jeugdboek waar ter wereld toch in wezen om dezelfde kwaliteiten, hoe anders ingevuld dan ook in verschillende tijden en regio's: verbeeldingskracht en schrijftalent. Met beide is Ismene Krishnadath meer dan rijk begiftigd. Misschien zelfs in die mate dat de jury voor de Surinaamse Staatsprijs voor Literatuur in de jaren na 1991 wel inzag dat er nauwelijks één serieuze mededinger voor de prijs was, en wie weet daarom maar ‘vergat’ de prijs opnieuw toe te kennen... | ||||||||||||||||
Primaire literatuurVoor kinderen
| ||||||||||||||||
[pagina 98]
| ||||||||||||||||
| ||||||||||||||||
Voor volwassenen
| ||||||||||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||||||||||
[pagina 99]
| ||||||||||||||||
|
|