Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 22
(2008)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Het standbeeldenplein in Attalant
| |
[pagina 43]
| |
omslag in een kastje kan zetten. Ik catalogiseer de hectiek van het leven en breng in kaart wat mij is overkomen. Tot nu toe ben ik daarbij voornamelijk met de jeugdjaren bezig geweest en dus deelt men mij in bij de jeugdboekenschrijvers. | |
Over Juf Stubbe, Brakker en Josja PruisDe lezer kan dus autobiografische boeken van mij verwachten. Maar ik besef wel dat mijn leven niet zo bijster interessant voor anderen is om er kennis van te nemen. Waarom zouden mijn lezers moeten weten hoe ik de knikkertechniek op een modderig schoolplein in praktijk bracht? Waarom wij erom vochten wie de fiets van juf Stubbe in het schuurtje mocht stallen? Waarom ik als puber middagen lang in een portiek stond alleen om Ada B. enkele seconden te zien voorbij fietsen? (Ik nam trouwens wel een boek mee en las staande in het portiek met regelmatig opwippende ogen.) Dat allemaal was misschien van belang voor mij, maar de lezer zal er geen boodschap aan hebben. Gelukkig kan ik dan ook verzekeren dat de teksten niet over mij gaan, maar over mensen die veel meer de moeite waard zijn. Nou ja, ik was wel in hun buurt en dus gaat het ook een beetje over mij, maar het is geen narcistisch geschrijf. Ik vertel van Juf Stubbe, Brakker, Josja Pruis, Ada B., Paulette Desreumaux en andere belangwekkende figuren die ik ooit in het leven tegenkwam en die het waard zijn gekend te worden of het niet verdiend hebben vrijwel naamloos op deze wereld te zijn geweest. De lezer kende ze misschien niet en daarom introduceer ik ze bij hen. Omdat ook het leven van juf Stubbe, Josja en anderen misschien nog niet alle glans heeft, pas ik nog een kunstgreep toe, maar dat is een normale voor schrijvers. Ik poets alles wat op en geef het meer vorm dan het armzalige bouwwerk dat wij mensen meestal van ons leven maken. Dat kan ik doen, want de lezer was er toch niet bij en misschien gebeurt het wel zo overtuigend dat hij mij gelooft. Wat blijft is de zekerheid dat het in wezen allemaal echt gebeurd is. De personen over wie ik schrijf hebben bestaan. Ada B. wordt alleen wat mooier dan ze was. En ze was al zo mooi! Korenbloemblauw waren haar ogen. Goudgeel haar haar en als ik me haar contouren voorstelde, moest ik huilen van ontroering. Alleen al aanbidden vanuit de verte was een voorrecht, was eigenlijk ook aantrekkelijker. Want dromen over iets maakt het begeerlijke zoveel meer plooibaar dan de weerbarstige werkelijkheid. In Josja Pruis weet de hoofdpersoon heel aardig om te gaan met Ada B., terwijl de werkelijkheid natuurlijk was als bij Simon Vestdijks Ina Damman, waar Anton Wachter het opperste geluk vond alleen al in het dragen van Ina's tas. Het werd bij mij ook niets, maar Ada B. schonk me waarschijnlijk wel het schrijverschap. Zij leerde mij te dromen. Die droombeelden komen in de boeken. Maar ze maken ook van je eigen | |
[pagina 44]
| |
leven een draaglijk bestaan. Wat is het verschil tussen iets echt beleven of dromen? De emoties die een beleving echt of gedroomd bij je oproepen zijn toch vrijwel identiek? De lichamelijke reacties soms zelfs ook. In De geur van roestig ijzer komt een grootvader voor die op jonge leeftijd zijn geliefde verloor in Auschwitz, maar toch samen met haar oud wordt, alleen omdat hij de droom kan beleven als werkelijkheid. Ik citeer een fragment uit dat boek. Geur- en visuele indrukken roepen het verleden op bij Bruno Levie. Hij ziet zijn gestorven geliefde als hij een bamboefluitje vasthoudt: Zijn ogen schitterden en bij zijn neus glinsterden zweetdruppels. Was het zo warm in de auto? We wachtten tot hij weer kon praten. ‘Rachels Olijfboom is er nog,’ zei hij, ‘maar Rachel niet meer.’ Hij rommelde in zijn jaszak en haalde er het bamboefluitje uit. Hij stak het tussen de stoelen door en hield het voor het gezicht van Nesrin. ‘Het bamboefluitje heb ik nog. Als ik het vasthoud zie ik Rachel. Heel scherp, alsof ik met haar in de boomgaard zit. Ze is niet weg, hoor! Ze stierf toen ze achttien was en toch is ze al zestig jaar bij me. We zijn nooit getrouwd en toch ben ik al zestig jaar met haar getrouwd. We hebben kinderen die er niet zijn. Ik zie haar elke dag terwijl ze er niet is. Dat kan allemaal met het fluitje van Sjoep.’ Zijn hand trilde toen hij het bamboefluitje tegen zijn lippen drukte. Het piepte in zijn borst alsof het daar roestig was. Hij stak het fluitje weer in zijn jaszak. Nu moesten we vragen hoe het precies zat met Rachel, maar we durfden niet. Ze was achttien jaar geworden, zei Levie. Wat was er toen gebeurd? Ik val mijn lezers dus niet lastig met mijn treurnis, ik laat hen kennis maken met prachtige mensen. Soms zijn het wel treurige figuren, zegt men, maar dat vonden ze zelf zeker niet. Ze waren bijzonder en ik geef ze nog wat extra licht om de lezers te verleiden ze ook te leren kennen en om te zorgen dat zij hen niet vergeten. Want als de lezer opgaat in het boek zijn ze door de identificatie echt en bestaan ze voor hem. Mag ik zo een paar bijzondere mensen voorstellen? Ik noem bijvoorbeeld Brakker uit Tijgers huilen niet en Peer uit Het Peergeheim. Brakker ontmoette ik toen ik een jaar of tien was, zo maar op een middag. We waren aan het knikkeren bij de school, op een modderige ruimte waar in de oorlog bommen waren gevallen en de nieuwbouw nog niet begonnen was. En ineens schommelde daar Brakker door ons blikveld. Hij droeg een petje om daarmee een geheim op zijn schedelveld te verbergen. Later bleek dat hij daar een inkeping had, een scheur die hij benutte om er een potloodje in te | |
[pagina 45]
| |
bergen. Hij liep met slepende voet en blies al
gaand op een piepklein mondorgeltje het lied Adieu mein kleiner Gardeoffizier. Hij bleef kijken naar ons spel en kondigde aan dat hij mee ging doen. Brakker, die raadselachtige figuur die onze wereld binnen hinkte, hij bleef goed een week bij ons. Zijn zakken zaten vol bijzondere voorwerpen die wij nooit eerder gezien hadden. En hij vertelde ons verbijsterende verhalen. Nooit zag ik hem weer na die week, maar hij was een bijzonder mens, hij heeft bestaan. Hij kwam niet in de geschiedenisboeken terecht, laat hij dan wel in de literatuur een plaats vinden. Een fragment uit Tijgers huilen niet. Brakker geeft de verteller een tijgertraan voor ze afscheid nemen: We drukten elkaar de hand zoals volwassenen het deden. Toen kropen we naar buiten en knipperden met onze ogen tegen de zon. We klopten het gras van onze kleren en liepen zwijgend terug. Bij de singel bleven we staan. De lucht was blauw, de gebouwen van het ziekenhuis wit. We moesten elk een andere kant uit. We staken onze hand op, zeiden niets meer. Langzaam schommelde hij weg. Ik keek hem na, met ogen die het beeld voor altijd wilden vastleggen. Brakker: de wijde broek, de lompe schoenen, het slingerbeen, het witte gezicht, het petje. ‘Wij werden vóór ons komen niet gemist, na ons vertrek zal het niet anders zijn.’ Het zijn de woorden van de Nederlandse dichter Leopold in het voetspoor van Omar Khayyam. Misschien is het waar, maar ik kan me er niet bij neerleggen. Het raadsel van het bestaan. Waarom kwam Brakker op de wereld, waarom Peer, waar ik zo meteen nog van zal vertellen? Is er dan niemand die ze mist, ook niet als ik van ze vertel? Neem ook Paulette Desreumaux, een Frans meisje geboren in de citadel van Montmedy, een paar jaar later gestorven in Autun, honderden kilometers verder Frankrijk in. In de zomer zit ik meestal een tijdje op een berg in de Morvan. De vrouw aan mijn zijde zegt dat het goed is als we er even uit zijn. Dus verplaats ik mijn laptop naar het buitenland en werk ik des morgens op die berg aan een boek. 's Middags struinen we dan door bossen of bezichtigen we een kathedraal. En elke zomer bezoek ik even de stad van marmer: de cimetière van Autun. Daar is het graf van Paulette Desreumaux. Dit | |
[pagina 46]
| |
jaar stonden er andere kunstbloemen dan het vorig jaar. Is er dan toch nog iemand die weet wie zij was? Zij stierf in een duister oorlogsjaar goed vier jaar oud. De willekeur van het bestaan zal ik nooit begrijpen. We kwamen nagenoeg op hetzelfde ogenblik op de wereld, Paulette en ik. Waarom ben ik hier nog steeds en stierf zij al meer dan een halve eeuw geleden? Niemand kent haar, waarschijnlijk. Ben ik dan blijven leven om van haar te vertellen? Ik heb uitgezocht wie haar ouders waren en waar ze geboren is, ik ben in het huis geweest waar zij speelde en stierf en ik hoop ooit over haar te schrijven. Zo gauw ik een uitgever ontmoet die niet zoals een van mijn laatste zegt: ‘Ga nou toch eens over dolfijntjes schrijven. Dat is ín op het ogenblik en verkoopt beter dan waar jij doorgaans mee komt aanzetten.’ Brakker, Josja, Peer, Paulette, het mag niet zo zijn dat ze voor niets geleefd hebben. Ze verdienen het gekend te zijn, een spoor achter te laten. Ik wil ze gedenken. Ik wil zoveel mogelijk mensen, groot en klein van ze vertellen. Daarom duld ik de openbaarheid, waar wat ik liefheb herkend en ook wel eens gewaardeerd wordt, maar soms ook een prooi is van onverschilligheid of zelfs kwaadaardigheid. Ik geloof in het verhaal, in het boek. Behalve dat ik anderen wil vertellen van de bijzondere mensen die ik kende, hoop ik ze er ook van te overtuigen dat iedereen zijn eigen bijzondere mensen kan vinden. En als ze er niet helemaal lijken te zijn dan droom je ze. En ik ben dan wel zoveel jeugdboekenschrijver dat ik in het bijzonder jonge mensen wil leren hun leven glans te geven door te leren dromen. Meedromen door identificatie met mijn figuren en dromen over de toppers uit hun eigen leven. Met fantasie krijgt het leven de glans die het soms mist in de kale werkelijkheid. Dat wordt tegenwoordig niet altijd meer herkend, merkte ik. Voor het Gouden Uil-feest in Antwerpen maakten ze bijvoorbeeld een filmpje rond Josja Pruis. Josja is een jongen met fantasie: hij beweert dat hij een Siamese tweeling, een mens met twee stel hersens is. Uiterlijk is dat dubbele niet waarneembaar. Josja draagt zijn broer onzichtbaar mee in zijn hoofd. Het boek gaat over het overwinnen van de eenzaamheid door je een broer te dromen. Over de raadselachtige volheid van je hoofd, de glans en hunker naar kennis, de eindeloze perspectieven van de verbeelding. Maar in het filmpje sleepten ze een jonge lezer mee | |
[pagina 47]
| |
naar een museum, waar een deskundige uitlegde wat schizofrenie was. Het is aandoenlijk om te zien, het was ook goed bedoeld van die lieve Vlamingen, maar het is ook zo treurig. De vlucht van de fantasie wordt niet meer herkend. Is het dan al zo ver gekomen dat fantasie wordt gezien als een afschrikwekkende ziekte waar je niet van kunt genezen? Een citaat uit Josja Pruis; de psychiater, die hij Vet Varken noemt, informeert naar de ‘innerlijke dialoog’ van Josja met zijn tweelingbroer: Vet Varken wist zich het zweet van het voorhoofd. | |
OntlezingWe moeten er niet dramatisch over doen, maar goed beschouwd heb ik dus wel een missie met mijn boeken. Maar het wordt er niet gemakkelijker op die boodschap kwijt te raken nu de belangstelling om te lezen in Nederland zo afgekalfd | |
[pagina 48]
| |
is. Dat is niet de schuld van kinderen. Die zijn niet veranderd. Het is wel de schuld van het onderwijs en de politiek. En nu moet ik me inhouden opdat ik niet een te lange jammerklacht houd over de onbenullen die de kwaliteit van het onderwijs in ons land hebben verkwanseld. Maar ik moet er iets van zeggen omdat het verband houdt met de ontlezing. We spreken al jaren over de afnemende belangstelling voor lezen en proberen het tij te keren met organisaties als Stichting Lezen. Meestal zag men de achteruitgang als een gevolg van het snelle leven, de verleiding van audio-visuele middelen, enz. Dat de ontlezing eerder veroorzaakt is door de aftakeling van ons onderwijs hoor je minder vaak. De meesten van ons kennen de situatie. Je kunt tegenwoordig een diploma middelbaar onderwijs halen en toch ongeletterd zijn. Een derde van alle docenten is onbevoegd om les te geven. Dat kan ook best, want een docent hoeft nauwelijks meer te doceren. Ik heb gewerkt op een Lerarenopleiding en het meegemaakt hoe de vakdocent daar opleidingsdocent werd, dat wil zeggen dat ik als neerlandicus studenten moest leren hoe je een muziekles of een rekenles gaf. In mijn beginjaren lazen de studenten een twintigtal literaire werken per jaar. Bij mijn afscheid een jaar of acht geleden geen enkel boek meer, want literatuur hoort niet bij de beroepsvorming, zeiden ze. Pedagogen kwamen met nieuwe strategieën als zelfontdekkend leren en probleemgestuurd onderwijs en de docent gaf geen les meer, maar observeerde als tutor het proces. Het gevolg kent u: Pabostudenten halen voor lezen (en ook rekenen) het niveau van groep 8 basisschool niet meer. Hoe kunnen kinderen leren lezen en van lezen gaan houden als de leerkracht niet leest? Daar zijn we bij de bron van de ontlezing.Ga naar voetnoot1. Ik hoop dat het iets typisch Nederlands is. Ik ken de buitenlandse onderwijssystemen niet zo goed. Franse kinderen lezen op school nog boeken en leren belangrijke teksten uit het hoofd, zegt men. In Duitsland word je alleen leerkracht met een universitaire opleiding, meen ik. (En als je niet aan de eisen voldoet, ga je in Nederland studeren: er is een onverwacht grote instroom van Duitse studenten op de Nederlandse Pabo's.) Als dat klopt is het toch geen toeval dat, als ik het niet steeds over mezelf heb, Martha Heesen in België en Duitsland populair is en prachtboeken als Toen Faas niet thuiskwam in Nederland binnen de kortste keren bij De Slegte liggen? Dat men in Duitsland de glans van Slaaf kindje slaaf met belangrijke bekroningen eert en in Nederland Dolf Verroens parel nauwelijks opgemerkt wordt. | |
[pagina 49]
| |
Een standbeeld voor PeerIn ieder geval: de Nederlandse kinderen worden opgevoed in een grauwe wereld van snelle consumptie, van gemakkelijkheid. Aardrijkskunde en geschiedenis: je hoeft niks meer te weten, als je het maarkunt opzoeken. Of we maken een canon van een stuk of vijftig belangrijke feiten en als je die weet is het goed. Dan leren de kinderen onze geschiedenis in 50 hoofdgebeurtenissen. Terwijl de kennis van kleine feiten zo prachtig is, zoveel kleur geeft aan je leven later. Het is toch heerlijk te weten dat de axolotl zijn leven lang in larfstadium blijft, dat de Titanic met drie miljoen klinknagels in elkaar is gezet, dat Kenau Hasselaar bij de belegering van Haarlem de Spanjaarden met pekkransen en gesmolten lood bestookte. Vroeger heeft mijn familie zich een ongeluk gegeten aan Blue Band-margarine, want ik spaarde de (250) plaatjes voor de encyclopedie Ik weet het. Een boek dat zorgde dat ik als tienjarige kennis maakte met Pestalozzi met zijn raadselachtige, grote ogen, met Cleopatra en las dat Hannibal met vijftig olifanten over de Alpen naar Rome trok en Oedipus met zijn eigen moeder trouwde. Feitenkennis die me toen verbijsterde, maar die ik nog altijd koester. Natuurlijk zijn er genoeg kinderen die ondanks het onderwijs hunkeren naar kennis, die boeken lezen tot ze er bleek van worden. Ik kom ze tegen bij schoolbezoeken. Ik herinner me Charlotte in Almere, Jildau in Holwerd, Esmee in Hoofddorp. Soms hebben ze al mijn boeken gelezen, soms blijven ze jaren per mail contact houden. Dat zijn de sterken die tegen de stroom in hun eigen weg ontdekken. Want vaker krijg ik bij een schoolbezoek een klas voor me waarvan niemand een boek heeft gelezen. Hebben ze nog een vraag? Ja, die hebben ze: Of ik rijk ben, vragen ze. Hoe oud ik ben, vragen ze. Iets over de boeken, jongens, piept een wanhopige lerares. Dan zijn twee prachtige jongens op de voorste rij niet de beroerdste. Ze informeren of er in mijn boeken ook gevoetbald wordt. En dan vertel ik hoe Peer uit Het Peergeheim voetbalde en van het machtige schot dat Peer in zijn rechterbeen had. Peer, mijn vriend op de middelbare school, met wie ik de natuur in trok, met wie ik boeken maakte. Peer, die zo prachtig op zijn saxofoon kon spelen, die een verbijsterend verstand had. Peer die de droom van Attalant schiep, het land na de dood. Waarom kon hij ook maar zo kort op deze wereld zijn? Weer zie ik die morgen voor me toen de | |
[pagina 50]
| |
juf Engels, de iron lady een proefwerk gaf. Ze was een sadistische juf, die het liefst om half negen des morgens met een overhoring kwam. En Peer had niks geleerd. We waren veertien jaar. Het was vijf minuten voor half negen 's morgens. Ik vroeg Peer of hij zijn huiswerk gedaan had. ‘Wat voor huiswerk?’ vroeg Peer. Hij was het vergeten en vroeg mijn boek, want zijn boeken was hij ook vergeten. Peer bladerde de veertig bladzijden door en wierp een blik op elke bladzijde. En toen was het half negen. De Iron Lady riep: ‘Pak een blaadje.’ Het klonk als een zweepslag. En Peer begon te schrijven. Ik schreef niet, ik keek naar Peer. Hoe kon hij.....? Later bleek dat Peer een tien op zijn schriftelijke overhoring had. Het was mijn eerste kennismaking met Peers fotografisch geheugen. En de twee jongens op de voorste rij bij mijn schoolbezoek? Ja, Peer kon dus ook voetballen. Peer, de Klaas Jan Huntelaar van mijn jonge jaren. Ik vertel ze dat Peer zo hard schoot dat de keeper de eerste keer kreunend op de grond lag en de volgende keren uit het doel vluchtte om toekomstig nageslacht veilig te stellen. Maar dat hij zo verstrooid was dat hij ook wel eens op weg ging naar het eigen doel. Dat ik niet kon voetballen maar wel hard rennen. En dus rende ik mee met Peer en loodste hem naar het goede doel. ‘Peer, slome, die kant op!’ En dan: ‘Peer, schiet hem erin!’ En ik zie de ogen van die twee jongens op de voorste bank glinsteren. Het ligt niet aan het verhaal. Het ligt niet aan de leerlingen. De leerlingen hunkeren naar het verhaal van die ene uitzonderlijke jongen. Ze willen graag luisteren. Maar ik ben maar even bij ze. Daarom hebben we het boek uitgevonden, vertel ik ze dan. Dan kun je alles lezen van Peer. En er zijn boeken van andere schrijvers over andere bijzondere mensen. Lees ze zelf. Maar dat moet je wel alleen doen. En lezen moet je leren op school. En de leerkracht moet je leren hoe je dat leert. De geweldige Peer dus, die het verdient dat iedereen hem kent. Ik citeer een klein stukje uit Het Peergeheim. Aan het eind van zijn leven verdwijnt Peer. Hij roeit in een bootje het Blauwmeer (vgl. Lauwersmeer) op. Hij speelt op zijn saxofoon en verdwijnt in de mist en de verteller vraagt zich af wat er gebeurd kan zijn: Hij had het warm. Hij heeft zijn pruik weggegooid. Hij roeit niet, stuurt soms even bij, de stroom drijft hem vanzelf verder. De ondergaande zon kleurt de lucht en de zee bloedrood. Peer blaast op zijn sax, de dolfijnen flitsen als torpedo's door het water. De walvissen dobberen lui op de golven en spuiten water uit hun koppen. De zeedieren brengen Peer naar het eiland. De Attalantvrouwen zingen en strooien bloemen als hij binnenkomt. Peer krijgt een blauwe sleepmantel voor zijn Attalantlichaam. En het lichaam met het manke been gebruiken ze als | |
[pagina 51]
| |
model voor een nieuw standbeeld. Misschien herkent Peer de jongen met de pet en de muskusrat aan zijn voeten. Hij leest de woorden op de pet: Guns n'roses. Hij herinnert zich hun oude hit: Knockin'on Heaven's Door. Het standbeeld komt naast dat van president Clinton. In Attalant, de droomwereld van Peer, staan op het standbeeldenplein de afbeeldingen van grote mensen. Zo staat het in het boek. Jezus Christus is er, Nelson Mandela, Clinton saxofoonspelend, Gorbatsjof en tussen hen in staat Peer, hand in hand met juf Stubbe. Ook Peer heeft bestaan. Hij was een uitzonderlijk mens, die te kort heeft geleefd. Met het boek Het Peergeheim heb ik geprobeerd een standbeeld voor hem op te richten. Eigenlijk had ik het bij het begin moeten vragen. Het is mijn verzuim: ik had ieder die dit leest willen laten beloven dat hij minstens aan één persoon doorvertelt wie Peer was. Kunt u mij dat niet alsnog toezeggen? |
|