Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 22
(2008)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Hoe krijg je een museum in een boek?
| |
[pagina 50]
| |
Links: Maurice Sendak, The Juniper Tree (1973); rechts: Ted van Lieshout, Vrouw schenkt koffie (1979).
pen om een betere tekenaar te worden. Eén van hen was Piet Klaasse, die ook de leraar was van tekenaars als Tom Eyzenbach, Ingrid en Dieter Schubert en zelfs Mance Post. Piet Klaasse zei tegen mij: ‘Jouw tekeningen zijn met streepjes én met stipjes. Je moet kiezen, óf het een óf het ander.’ Dat wou ik eigenlijk niet, want ik vond het leuk om streepjes en stipjes door elkaar te gebruiken. Maar ik wilde wel een hoog cijfer, dus toen heb ik voor streepjes gekozen. Vooral omdat ik de tekeningen van de Amerikaanse tekenaar Maurice Sendak zo mooi vond. De manier waarop hij met ontelbare, fijne streepjes inkt donker en licht in een prent aanbracht, probeerde ik na te doen, maar dan op míjn manier.
Toen ik eenmaal in de gaten kreeg dat mijn toekomst wel eens in de kinderboekillustratiekunst zou kunnen liggen, ben ik links en rechts gaan kijken wat er op dat vlak allemaal gebeurde, en probeerde op die manier te komen tot een eigen stijl. Navolging is gebruikelijk als je je eigen vormtaal probeert te ontwikkelen, maar ook als je het werk van anderen zozeer bewondert, dat je het als het ware namaakt in een poging om het te doorgronden. Andere tekenaars en illustratoren - tijdgenoten - zijn daarbij doorgaans een voorbeeld, maar ook kunstenaars uit het verre en nabije verleden. Zo was ik in mijn late tienerjaren idolaat van de Prerafaëlieten, een groep kunstenaars in het Engeland van het eind van de negentiende eeuw. Mijn tekeningen, hoe onbeholpen ook, werden gekenmerkt door eenzelfde soort melancholie en hang naar verheven schoonheid. | |
[pagina 51]
| |
Papieren Museum 3: De engel met twee neuzenHoe zit dat bij andere tekenaars? Laten zij zich ook inspireren door werken uit de kunstgeschiedenis? Voor Papieren Museum 3Ga naar voetnoot1., het derde deel uit mijn serie boeken over beeldende kunst in de vorm van papieren tentoonstellingen, ben ik op zoek gegaan naar een antwoord op deze vragen. Tom Eyzenbach maakte het me makkelijk. Hij stuurde een heel pak met de post met veel om uit te kiezen; het probleem was eerder dat ik niet álles op kon nemen! Maar er waren ook andere reacties. Soms kreeg ik korte antwoorden. Bijvoorbeeld van Harrie Geelen: ‘MaarGitte Spee, Millie in Italië (z.j.).
Ted! Je weet toch best dat ik heel erg geïnspireerd ben door Griekse vazen? Dag, hoor!’ Een enkele keer kreeg ik een lang antwoord: ‘Zal ik gezellig beginnen bij het begin en helemaal doorvertellen tot het eind? Luister, op een dag ben ik geboren...’ Het gebeurde ook dat tekenaars zeiden: ‘Ik weet het niet.’ Andere illustratoren zeiden: ‘Ik ben heel erg geïnspireerd door mooie kunst, maar door welke precies kan ik niet zeggen.’ En sommigen zeiden: ‘Ik ben geïnspireerd door kunstenaar A,’ terwijl ik duidelijk kon zien dat ze éígenlijk beïnvloed waren door kunstenaar B, maar dat durfde ik dan niet te zeggen. Ik durfde mijn mond ook niet open te doen als ze zeiden: ‘Inspiratie komt voort uit de complexiteit van mijn brein en is daarom polyinterpretabel.’
Dat alles neemt niet weg dat ik van vrijwel iedereen medewerking kreeg. Ik heb mij in eerste instantie gericht tot illustratorenGa naar voetnoot2. die ik kende of van wie ik in ieder geval wist hoe ik ze vinden kon. Bijna allemaal waren ze enthousiast, waardoor het niet nodig was om de kring van te bevragen illustratoren | |
[pagina 52]
| |
te vergroten. Bovendien verwachtte ik niet dat als ik andere illustratoren zou raadplegen, zij met een uitgebreider verhaal zouden komen. Want het moet gezegd worden: tekenaars kunnen prachtig tekenen, maar een potje lekker wegkwekken is lang niet voor alle tekenaars weggelegd. Dat lag vaak aan het feit dat wat tekenaars te vertellen hebben gewoon getékend staat. Papieren Museum 3, De engel met twee neuzen is dan ook een boek geworden waarin het lézen vooral ook uit kíjken bestaat! De ondertitel van het boek heb ik ontleend aan een bijdrage van Wim Hofman. Die titel kan symbool staan voor het samenwerken van schrijver en tekenaar aan één en hetzelfde boek; de schrijver en de tekenaar geven het kinderboek samen één gezicht; de twee neuzen van twee kunstenaars moeten min of meer dezelfde kant op gekregen worden om te komen tot één ondeelbaar geheel. | |
Opmerkelijke zakenIn het algemeen kun je zeggen dat drie dingen opmerkelijk waren toen ik materiaal verzamelde voor Papieren Museum 3:
1. Het eerste wat opviel toen ik tekenaars vroeg naar hun inspiratie was dit: Jonge tekenaars, die nog niet zo beroemd zijn, zeiden vaak: ‘Ik ben door helemaal niemand geïnspireerd.’ Oude tekenaars, die al heel beroemd zijn, zeiden vaak: ‘Ik heb alles gepikt!’ Natuurlijk is geen van beide waar. Waarom zeiden ze het dan? Oudere tekenaars zijn niet zo bang om te laten zien waar ze hun ideeen vandaan gehaald hebben, omdat ze al belangrijk gevonden worden. Daarom durven ze gerust te overdrijven. Jongere illustratoren zijn vaak bezorgd dat hun werk niet origineel gevonden wordt, en daarom zeggen ze liever niet dat ze wel eens afkijken.
2. Er waren géén tekenaars die zeiden dat ze inspiratie gevonden hebben bij vrouwelijke kunstenaars. Dat is misschien ook niet zo raar, want in de kunstgeschiedenis zijn bijna geen vrouwen te vinden. Niet omdat er geen meisjes waren met talent om kunstenaar te worden, maar omdat ze daar de kans niet toe kregen. Zo mochten meisjes niet naar de juiste scholen. Alleen meisjes van rijke families, zoals de zusjes Anna en Maria Tesselschade Visscher, kregen les, bijvoorbeeld in schrijven en zingen. En als ze per se wilden schilderen en het mócht, dan kregen ze daar les in van iemand in de familie. Maar niet op school!
3. Veel tekenaars vroegen aan mij: ‘Iedereen noemt zeker Picasso?’ Misschien verwachtten ze dat de meeste illustratoren beïnvloed zijn door Picasso. En dat ze daarom bij zichzelf dachten: dan neem ík iemand anders. Want | |
[pagina 53]
| |
Boven: Henri Matisse, De parkiet en de sirene (1952); linksonder: Sieb Posthuma, Van Ansjovis tot Zwijntje (2006), rechtsonder: Annemarie van Haeringen, De prinses met de lange haren (1999).
hoewel de naam Picasso wel regelmatig viel, was hij niet de kunstenaar die het meest werd genoemd. Dat was Henri Matisse (1869-1954) uit Frankrijk, een tijdgenoot van Pablo Picasso. Waarom Matisse? Het moeten wel de illustratieve en ornamenterende kwaliteiten van zijn werk zijn. Het komt vrolijk en speels over en het blijft heel dicht in de buurt van wat illustratoren toch vaak het liefst doen: gewoon tékenen.
Er is nog wel een vierde conclusie die ik kan trekken, maar die is niet in het boek terechtgekomen: ik had gedacht dat het boek vol zou komen te staan met vrolijke verhalen van illustratoren, maar zoals ik eerder al meldde kwamen die er niet. Illustratoren tékenen en hebben daar in de meeste gevallen niet echt een verhaal bij. Als ik er expliciet naar vroeg, vielen de meeste tekenaars stil of begonnen aan een betoog dat uiteindelijk niet meer terug te voeren viel op de | |
[pagina 54]
| |
tekening waar het om ging. Maar toen ik me daar eenmaal bij had neergelegd, bleek gaandeweg dat ik het vertellen in belangrijke mate over moest laten aan de tekeningen zelf; het moet er in dit boek niet om gaan kinderen en volwassenen te laten lézen over kunst, maar om ze er vooral naar te laten kíjken, net als bij een echte tentoonstelling. Ik neem kijkers als het ware aan de hand mee en huppel langs kunstwerken. Niet chronologisch, zoals in een regulier museum, van de ene stijlperiode naar de andere, maar kriskras alles door elkaar en van de hak op de tak door de geschiedenis van de beeldende kunst. Geen moment krijg je het idee - hoop ik - dat je iets moet léren van, maar hopelijk heb je, als je uitgehuppeld bent, wel het idee: ik dacht dat ik niet van beeldende kunst hield, maar ik blijk er wél van te houden! Papieren Museum 3 sluit wat de aanpak betreft daarmee aan bij Papieren Museum 1: Heer Beeld, ik wil u niet ontrieven dat in 2002 verscheen en Papieren Museum 2: Ik schrijf men komt binnen dat in 2004 uitkwam. In PM1 ging het om een tentoonstelling over de combinatie van poëzie en beelden, in PM2 ging het om poëzie en in PM3 om beeld. Met deel 3 wil ik de geschiedenis van de beeldende kunst op een speelse manier aan kinderen introduceren aan de hand van werk dat kinderen al kennen uit de boeken die ze lezen op school en thuis: het werk van illustratoren. Op die manier zou je kinderen op vroege leeftijd vertrouwd kunnen maken met beeldende kunst. |
|