toen vijftien en werd aan dit debuut niet graag herinnerd.
De latere biegeliaanse kabouter kondigt zich alleen aan in de brommerige aard van de hoofdpersoon, maar verder betreft het hier een vertegenwoordiger van het vage kleine volk dat in menig sprookjesachtig verhaal in de bossen rondritselt. Hij luistert naar de totaal verkeerde naam van Wipneus en komt aan het eind van de korte wegloopgeschiedenis verschrikkelijk tot inkeer, met de woorden: ‘Ik zal nooit meer ontevreden zijn.’
Bij Biegel is een kabouter veel meer dan een kneuterig mannetje met een witte baard en een rode puntmuts. Lees ‘De laatste roos’ uit zijn bundel Laatste verhalen van de eeuw. Daar waakt een kabouter over het wel en wee van de rozen in de tuin. Hij alleen weet hoe je ze teder moet omhelzen en diep zoenen om ze te laten ontluiken. Wanneer een meisje in de tuin komt zoeken naar een roos voor haar stervende vader, probeert de kabouter met al zijn minnekunst de laatst overgebleven knop uit de zomer tot bloeien te bewegen, waarbij hij zelf haast bevriest in de kille herfstnacht en beseft dat hij sterven moet. Deze kabouter heeft weet van het leven, van tederheid en erotiek, van gemis en verdriet. Hij voelt zich ‘melancholiekerig’ omdat de zomer voorbij is, hij denkt na over de dood en over de vreemdheid van menselijke wezens. Het is vooral zijn onbaatzuchtige toewijding die je de tranen in de ogen brengt en herinneringen oproept aan Oscar Wildes kleine nachtegaal, die met zijn hemelse gezang en zijn eigen hartenbloed een rode roos tot bloei brengt midden in de winter.
De rozenkabouter is voorafgegaan door een stoet van kleine mannen, onder wie de Boze dwerg Poppel, de Eekhoornmannetjes, de honderd dwergjes van Tuil en niet te vergeten de in een steen betoverde Amol, Hamol en Cies. Elk jaar krijgen ze één uur de tijd om te proberen hun liedje precies tegelijk te spelen. Altijd ontaardt dat via onzekerheid en spanning in ruzie en nieuwe verstening, tot het drietal met een hoop witte wijn achter de kiezen op een feest ongemerkt tegelijk én de sterren van de hemel speelt.
En natuurlijk is daar de gebochelde dwergveerman, die je in een bijna zinkend bootje overvaart naar de versteende stad Dorr. Samen met zijn vermolmde adem spuwt hij zijn vloek ‘git spitte’ in je gezicht en als betaling eist hij een zoen op zijn griezelige prikwang. Als veel van Biegels kabouters is hij een narrig en nogal onaangenaam type, voornamelijk bezig met het uitvoeren van wat hem is opgedragen.
Toppunt van plichtsgetrouwheid is de kabouter uit Nachtverhaal. Hij woont in een poppenhuis op zolder van een oude villa. Als een brave huiskabouter doet hij dagelijks zijn ronde en zorgt dat het gas uit is, dat de kaarsen zijn uit-