Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 18
(2004)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| ||||||||||
De opkomst van het voetbalboek
| ||||||||||
‘Krachtig, lenig en pienter’Voor wie tegenwoordig de tv maar aan hoeft te zetten om een groen grasveld te zien, is het haast niet te geloven, maar feitelijk is voetbal nog niet zo lang de lijfsport van elke Hollandse jongen en - steeds vaker - elk meisje. In de tweede | ||||||||||
[pagina 49]
| ||||||||||
helft van de negentiende eeuw kwam voetbal overwaaien vanuit Engeland. In 1879 richtte de toen 14-jarige Pim Mulier de eerste Nederlandse voetbalclub op: de (inmiddels Koninklijke) Haarlemsche Football Club (HFC). Tien jaar later werd - mede dankzij dezelfde Mulier - de Nederlandsche Voetbal en Athletiek Bond opgericht, voorloper van de huidige KNVB en KNAU. Aanvankelijk was voetbal een sport van de elite. Arbeiders hadden domweg de tijd niet om aan sport te doen. Begin twintigste eeuw veranderde dit. Vanaf 1900 stond voetbal op het Olympisch programma. Het Nederlandse elftal deed in Londen 1908 voor het eerst mee. Ze veroverden meteen een bronzen medaille. De eerste interland vond al eerder plaats: op 14 mei 1905 werd de eerste wedstrijd Nederland-België gespeeld. Deze interlandcombinatie blijft nog jarenlang de belangrijkste wedstrijd. Niet voor niets speelt deze strijd van Nederland tegen de Belgen regelmatig een rol in voetbalboeken voor de jeugd. Nederland kreeg in 1902 haar eerste sportjournalist, Johan Coucke bij de Telegraaf. Andere bladen volgden snel. In de eerste twee decennia van de vorige eeuw ontwikkelt voetbal zich razendsnel tot volkssport en sport voor de jeugd. Dat weerspiegelt zich in de opkomst van een nieuw genre binnen de jeugdliteratuur: het voetbalboek. Het oudste voorbeeld dat ik op het spoor ben gekomen, is een titel uit 1904: Okke Tannema. Voetbal vervult in deze klassieker van C. Joh. Kieviet niet de hoofdrol, maar wel een boeiende bijrol. Voetbal blijkt hier inderdaad nog een elitesport en het meespelen in het elftal van volksjongen Okke geldt dan ook als de bekroning van de stijging op de sociale ladder van het gezin Tannema. Vader Tannema is aan de drank. Daardoor woont het gezin nu in een donker achteraf steegje en gaat oudste zoon Okke in lompen gehuld. Maar zijn moraal is niet gebroken. Hij mag dan het nodige kattenkwaad uithalen, hij blijft recht door zee. Hij is zelfs bevriend met Dolf Hofstein, de zoon van zijn vaders patroon. Na een vermaning van deze patroon, die vader Tannema en zijn buurman dronken op het werk aantreft, komt de eerste tot inkeer. Okke helpt zijn vader om weerstand te bieden aan zijn drinkmakkers en de kroeg. Zo weet het gezin Tannema zich te ontworstelen aan zijn armoedig leven. Nu Okke er beter gekleed bijloopt, hoeft Dolf zich niet meer te schamen voor zijn omgang met een ‘schooier’. Het is op dit moment dat Okke lid mag worden van voetbalclub Transvaal: (...) niet als lid natuurlijk, want Okke was niet bij machte om de nogal hoge contributie te betalen, maar als bode en magazijnmeester, zoals hij betiteld werd. Hij moest voor het opbergen van de goalpalen zorgen, en de leden de convocaties thuisbezorgen, als er vergadering gehouden zou worden. Maar daarvoor werd hij dan ook geheel als gewoon lid | ||||||||||
[pagina 50]
| ||||||||||
aangemerkt, en had hij dezelfde rechten als de overige leden. Okke vond het wat prettig, dat hij lid van ‘Transvaal’ geworden was, want hij was een aartsliefhebber van voetballen. Elke woensdag-, zaterdag- en zondagmiddag kon men hem bij de andere leden op het voetbalveld buiten de stad vinden, en hij was al gauw een van de beste leden geworden, want hij was krachtig, lenig en pienter. (blz. 156/157) Okke hoort er helemaal bij en als Transvaal een uitnodiging van T.O.P. (Tot Ons Plezier) krijgt voor een vriendschappelijke wedstrijd, mag hij zelfs doelverdediger zijn. Okke weet de ballen met verve uit het net te houden. Als Transvaal twee keer gescoord heeft, wordt Dolfs neef Bram, speler bij T.O.P. zo boos dat hij ruw gaat spelen: Het was echter jammer, dat hij nu door woestheid wilde vergoeden, wat zijn club aan vaardigheid te kort kwam. Hij schopte de bal zo ruw her en der, zodra deze onder zijn bereik kwam, dat de Blauw-roden, die zich steeds voor ruw spel wachtten, hem enigszins begonnen te vrezen. En meermalen lieten zij de bal aan hem over om te voorkomen, dat zij op onzachte wijze in aanraking kwamen met de punten van zijn schoenen. Zijn manier van spelen vond algemeen afkeuring, en de Blauw-roden begonnen hem verbazend onhebbelijk te vinden. (blz. 195) Dat kan niet goed aflopen: Bram schopt Dolf zo hard in zijn buik dat deze bewusteloos raakt. Gelukkig is het eind goed, al goed en heeft Bram zijn lesje geleerd. Dit boek heeft al diverse elementen in zich die het genre voetbalverhalen kenmerken: de hoofdrolspeler is niet alleen dol op voetbal, maar ook goed in de sport, er komt minstens één wedstrijd voor in het boek en ruw spel is uit den boze. Een ander opvallend gegeven: anders dan in onze tijd schrikken gerenommeerde auteurs er niet voor terug een voetbalverhaal te schrijven. Behalve Kieviet hebben Chr. van Abkoude, Leonard Roggeveen, Dick Laan, A. de Vletter en J.B. Schuil een voetbalboek geschreven. | ||||||||||
‘Vrolijke voetbalverhalen’Zoals gezegd is Okke Tannema het oudste voorbeeld dat ik heb gevonden in het genre voetbalboeken. Helemaal waterdicht is deze bewering niet, want betrouwbare gegevens over de productie van kinderboeken zijn er domweg niet, althans niet voor deze periode. Zelfs wie het geduld heeft om de Brinkman door te bladeren, komt er niet. Niet alleen is de nationale bibliografie niet altijd vol- | ||||||||||
[pagina 51]
| ||||||||||
ledig, ook kun je in het geval van voetbalverhalen niet blindvaren op titels, getuige Okke Tannema. Het komt dus aan op veel boeken lezen en vlooien door uitgeverscatalogi, catalogi van antiquariaten, surfen op internet en zoeken in het Centraal Bestand Kinderboeken (CBK). Voordeel van het CBK is dat je hier als zoekterm bij genre ‘voetbalverhalen’ kunt intikken. Het levert 387 treffers op, waarvan zo'n 300 titels van na 1945. Zuiver je de herdrukken uit de vooroorlogse lijst, dan resteren 55 titels. Het leeuwendeel daarvan, 34 boeken, verscheen in de jaren dertig. De CBK-lijst leek redelijk uitputtend: alle titels die ik via andere routes al gevonden had, stonden erin. Via de website Oude jeugdboekenGa naar voetnoot2. kwam ik op het spoor van een website voor ‘klassieke voetballiteratuur’: www.spitsbroeders.nl. Deze bevat een goudmijn aan titels en omslagen van (voornamelijk oude) voetbaljeugdboeken. Helaas ontbreekt in de titelbeschrijvingen vaak het jaar van uitgave, maar afgaand op de stijl en ouderdom van omslagen zouden er toch zo'n twaalf nieuwe titels bij kunnen komen. Dat brengt de voorlopige eindstand op 67 vooroorlogse voetbalboeken. Vermeldenswaard is de opmerking van de Spitsbroeders-webmaster bij het boek Dat lieve, goeie Steendam van Jac. van der Klei: ‘Het verhaal gaat in het geheel niet over voetbal. Kennelijk verwachtte de uitgever dat een omslagprent van voetballende jongens de verkoopcijfers gunstig zou beïnvloeden.’ Dit zou erop kunnen wijzen dat het voetbalboek destijds inderdaad populair was. Een andere aanwijzing hiervoor is dat er onder de titels enkele reclame-uitgaven zijn. De Erven Weduwe J. Van Nelle publiceerden in 1935 twee titels, Reinders' elf: een vrolijk voetbal-verhaal van Guus Betlem Jr., en 't Komt in orde, kampioen van Piet van Ingen. Eveneens in de jaren dertig verscheen van sportverslaggever Han Hollander Het bruine monster: voetbalverhalen, uitgegeven door de Rotterdamse biskwie-, koek- en beschuitfabrieken van Paul C. Kaiser. Kennelijk is in de jaren dertig voetbal een onderwerp waar je als fabrikant mee kunt scoren. Voor harde bewijzen is nader onderzoek, onder meer in de contemporaine kritiek en uitgeverscatalogi, vereist. | ||||||||||
‘Een frissche, forsche sport’In 1908 verscheen een brochure die goed inzicht geeft in het klimaat waarin de eerste voetbalboeken geschreven zijn. De bekende journalist Doe HansGa naar voetnoot3., onder | ||||||||||
[pagina 52]
| ||||||||||
meer hoofdredacteur van De Sport, schreef in opdracht van de Pers- en Propaganda- commissie van de Nederlandsche Voetbalbond Een sport voor Hollands jeugd. De publicatie laat mooi zien dat sport, in het bijzonder voetbal, nog allerminst gemeengoed is en dat er nog de nodige reserves bestonden. Hans spant zich in deze in een gloedvol betoog onderuit te halen. Sport, zo schrijft hij: (...) is genot, geluk, emotie. Sport is 't feest van je spieren, de verkloeking van lichaam en geest. (...) juist om die plichten te kunnen vervullen, om in den struggle for life te staan als een held, om te kunnen trotseeren met mannenmoed wat 't leven ons aan tegenspoed brengt, om sterk te blijven, ook al vallen er donkere schaduwen langs onzen weg, daartoe helpt juist de sport mee. Daarom is de sport zoiets groots en iets goeds. Daarom is haar sociale positie zoo gewichtig. (blz. 4/5) Van alle sporten staat het voetbalspel bovenaan. Eerst doet Hans de elementaire regels uit de doeken om vervolgens, wederom gloedvol, te betogen hoe goed en gezond voetbal is. Ouders mogen hun zonen deze sport, waarbij ze sterke longen kweken, niet onthouden. Wat belangrijker is, het traint jongens in die eigenschappen die ze als man nodig hebben: Het kweekt behendigheid, zelfvertrouwen, tegenwoordigheid van geest. Het doet de tanden-op-elkaar zetten om moeilijkheden te overwinnen. Een goed voetballer heeft z'n hersens noodig, hij ziet z'n tegenstander komen, hij moet diens voornemens doorzien, hij moet zelf berekenen en handelen en van een gunstige positie gebruik maken en dat alles schier op hetzelfde oogenblik. (blz. 17) Ouders hoeven niet bang te zijn dat door het voetbal het leren in de knel komt, want voetbal prikkelt juist de lust tot studie. Mogelijke godsdienstige bezwaren wuift Hans weg met een verwijzing naar Engelse predikanten die vanaf de kansel oproepen tot het voetbalspel. Ten slotte is voetbal ook niet zo gevaarlijk als menigeen denkt. Er zijn natuurlijk wel eens blessures, maar die zijn onschuldig. ‘Wat drommel... zou er één Hollandsche vader of moeder zijn, die zoo'n Jan Salie van hun zonen wil maken, dat ze voor 'n buil of schram bang worden?’ Hans schrijft dat voetbal in ons land aanvankelijk met argwaan werd bekeken, maar dat het inmiddels ook van hogerhand bijval krijgt. Ministers prijzen het, de Koningin looft prijzen uit, het leger laat soldaten voetballen en ook steeds meer scholen nemen het op in hun leerplan. Hans besluit: | ||||||||||
[pagina 53]
| ||||||||||
Wilt gij een frissche, forsche sport voor de spes patriae, wilt gij een gezonde, heerlijke ontspanning voor Jong-Holland, wilt ge iets, dat mee helpen zal om ‘de Dietsche stand’ in kracht en blijde gezondheid te doen opbloeien, trekt de jongens van het ganzenbord, werpt hun detective-verhalen in het vuur en stuurt hen naar het voetbalveld (...) Want voetbal is de sport voor Hollandsche jeugd. (blz. 31) Zo ongeveer alle elementen die Hans noemt, komen terug in de diverse voetbalboeken. Het uitleggen van de regels, wat in een modern voetbalboek potsierlijk zou zijn, komt menigmaal terug. Hieronder een voorbeeld uit De voetbalclub van de vierde klas (1928) van Leonard Roggeveen: ‘Kijk, er moeten natuurlijk twee partijen zijn. En elke partij moet probeeren den bal door het doel van de tegenpartij te trappen.’ Prominenter komen de weerstanden van de ouders (voetbal is gevaarlijk, ruw en houdt kinderen van huiswerk af) aan bod. Dat is verhaaltechnischer natuurlijk ook een stuk spannender: de kinderen willen iets, maar de volwassenen dreigen een sta-in-de-weg te zijn. Hieronder zal ik de karakteristieken van het voetbalboek uitgebreider bespreken. | ||||||||||
‘Dat vervloekte voetballen!’Het belangrijkste kenmerk van het voetbalboek is - uiteraard - dat voetbal een prominente rol in het verhaal speelt. Het is meer dan zo nu en dan eens tegen een balletje aantrappen, het voetbal speelt echt een verbindende rol. Letterlijk en figuurlijk. Het is niet alleen de rode draad door het verhaal, maar het schept ook een gevoel van saamhorigheid onder de jongens. Opvallend is dat in veel | ||||||||||
[pagina 54]
| ||||||||||
boeken de kinderen zelf een voetbalclub oprichten. Het huidige fijnmazige KNVB-netwerk waarin elk dorp minstens een voetbalclub telt, was er nog niet. Juist doordat de kinderen zelf de club oprichten en ook beheren, ontstaat die saamhorigheid. De club is helemaal van hen zelf. Ze krijgen van een welwillende volwassene een weiland, een landgoed of een omgeploegd lapje hei om op te trainen. Overigens is het doorgaans wel een volwassene die de aanzet tot de club geeft. Meestal is dat een onderwijzer. In genoemd boek van Roggeveen zitten in de vierda klas negen meisjes en elf jongens. ‘Jullie konden met z'n elven wel een mooi voetbalelftal vormen’, zegt hun meester. Zoiets hadden de jongens zelf ook al eens bedacht, maar het was er nog nooit van gekomen. Maar nu beleggen ze een vergadering, thuis bij Henk Nieuwenhuizen en richten ze een voetbalclub op onder de naam V.W.: Vlugheid Wint! Ook in De voetbalclub van Chr. van Abkoude is het de meester die het startschot geeft tot de oprichting van voetbalclub Sparta: ‘Weet je, wat hij laatst tegen me zei? Dirk, zei hij, ik begrijp niet, dat jullie niet net als andere jongens een club hebben, een sportclub, een voetbalclub, fiets-, tennis- of wandelclub!’ Dat is nu juist waar Pauls moeder bang voor is: ‘He moe, vindt u dat nou niet fijn, zoo'n club?’ Gelukkig is er altijd een betrouwbare onderwijzer die ouders verzekert dat het voetbal de schoolresultaten niet schaden zal en dat werk altijd voor het spel gaat. Wederom een voorbeeld uit Van Abkoude: ‘Heusch, mijnheer. U doet den jongens onrecht met te zeggen, dat hun werk door het voetbalspel te lijden heeft.’ Zoo sprak meester Hilgers op zekeren avond tot den heer Hartink, wien hij met dit doel een bezoek bracht. ‘En ook Paul - dit weet ik zeker - heeft gewerkt wat hij kon, om zijn rapport zoo goed mogelijk te doen worden.’ (blz. 92) | ||||||||||
[pagina 55]
| ||||||||||
Juist die weerstand van volwassenen tegen het
‘Heb ik het niet voorspeld? Daar heb je nou de gevolgen van dat vervloekte voetballen! Dat doet tegenwoordig maar niks anders dan achter zo'n stomme bal aanlopen, maar werken?... ho maar! 't Moet nou maar eens uit wezen met dat idiote getrap tegen zo'n stukje leer!’ (blz. 5) In Schuils andere boek zijn het de strenge gastouders van de tweeling Tom en Thijs Reedijk die telkens roet in het eten dreigen te gooien. De ‘Kachelpijpen’ moeten niks van voetbal hebben en hun favoriete straf is dan ook om Tom het voetbal te verbieden. Zo zijn er telkens bedreigingen waardoor de sterspelers uit het boek beslissende wedstrijden dreigen mis te lopen. Als het de (gast)ouders niet zijn, zijn het wel de onderwijzers. Want al mag de onderwijzer zelf nog zo'n fervente fan van voetbal zijn, in de klas wordt gezwegen over voetbal. In het reclameboek Reinders' elf kent Mr. Clafford, leider van het naar de directeur van de kostschool genoemde schoolelftal, onder de les geen pardon: ‘En nu,’ Mr. Clafford wendde zich tot de gehele klas, ‘wil ik nog maar één ding zeggen: ik hoor hier tijdens de les het woordje voetbal niet meer, begrepen, anders - en dat is het enige, dat ik hierover heb mede te delen, - gaat er vanavond een briefje naar Amersfoort, waarin de wedstrijd wordt afgeschreven! Goed verstaan? (...) Die verdere ochtend waren de jongens als muizen zo stil, en hoe moeilijk het hun ook viel, bepaalden ze hun volle aandacht bij de les, zodat dan ook geen klachten meer voorkwamen.’ (blz. 17) | ||||||||||
[pagina 56]
| ||||||||||
Als puntje bij paaltje komt, zijn de onderwijzers echter de slechtsten niet. Als meester Hilgers, uit De voetbalclub, hoort dat het elftal zonder Anton, die voor straf nablijft, niet kan winnen, besluit hij de jongen zelf met de auto te brengen: ‘Toe, haast je wat. Ik zelf zal je brengen. Jij moet de eer van je club redden.’ (blz. 100) | ||||||||||
‘Armen- en beenenbreekerij’Hans noemde het al als tegenargument van ouders: voetbal houdt kinderen niet alleen af van leren, het is ook nog eens een gevaarlijke en ruwe sport. Wie de
Illustratie Nans van Leeuwen in: Reinder's elf (1935).
scène uit Okke Tannema in herinnering roept, waarin Dolf bewusteloos wordt geschopt, zou de ouders gelijk moeten geven. Maar Kieviets boek is een uitzondering. Alle andere voetbalboeken weerleggen juist de bezwaren van ouders. In De voetbalclub heeft Pauls moeder weinig op met ‘die armenen beenenbreekerij’, maar vader (‘een eerste sportliefhebber’) weet haar te overtuigen dat het zo'n vaart niet zal lopen. Pommy, uit Lotgevallen van een oude voetbalschoen (1924) treft het minder met zijn vader, een ‘verwoed hater van Het Bruine Monster’. Hij krijgt meteen op pagina 1 al een flink pak voor zijn broek, omdat hij voor de derde keer met afgetrapte schoenen thuis komt: ‘Nu is de maat vol. Je speelt voorloopig niet buiten en ik verbied je ten strengste te voetballen. Wat is dat voor een spel? 't Lijkt wel of jullie waanzinnig worden, zoodra je zoo'n bal ziet.’ (blz. 9) De auteur van het boek, George van Aalst, denkt er het zijne van: (...) alwie zich oefent in het edel voetbalspel, moet dit doen met souvereine minachting voor blauwe schenen, bloedneuzen, opstoppers en andere niet te verhoeden blessures van het voetbalveld. En wat is een pak slaag vergeleken bij de vele opstoppers en trappen, die men op kan loopen op het veld van eer. (blz. 11) | ||||||||||
[pagina 57]
| ||||||||||
Net zoals Doe Hans al schreef: een gezonde Hollandse jongen deinst niet terug voor een kleine kwetsuur, maar echt gevaarlijk wordt het nooit.
Dat voetbal een ruwe, onbehouwen sport zou zijn, wordt ook met kracht weerlegd in de voetbalboeken. Natuurlijk, er is wel eens sprake van ruw spel, maar dat zijn dan altijd de tegenstanders, de antagonisten van de hoofdpersonen. In de wat bravere boeken zoals die van Roggeveen en Van AbkoudeGa naar voetnoot5. wordt alleen maar gewaarschuwd tegen ruw spel: ‘Dien voetbal krijgen jullie van mij cadeau. Maar... op één voorwaarde! Jullie moeten mij beloven, dat je alleen trappen zult uitdeelen aan...dien voetbal. Niet aan elkaar!’ In andere boeken wordt ruw spel afgestraft met een nederlaag of diskwalificatie. Zo druipen de felle Trappers in de AFC-ers af. In Lotgevallen van een voetbalschoen figureert een buurtvoetbalclubje met de veelzeggende naam Trap Alles Kapot. Het is, zo vertelt de auteur, een clubje uit mindere kringen. Verderop in het boek doet de S(lagers V(oetbal) V(ereniging) haar naam eer aan, terwijl Forsch Maar Eerlijk vooral het eerste deel van de naam huldigt: Daarop begon F.M.E. speciaal den nadruk te leggen op de eerste letter van haar naam en forceerde het spel met 't gevolg, dat de wedstrijd ontaardde in een ongeregelde trap-maar-raak partij (...). (blz. 56) | ||||||||||
[pagina 58]
| ||||||||||
Excelsior, de club van hoofdpersoon Pommy wint echter glansrijk. In de volgende partij probeert F.M.E. het nog eens, maar wederom tevergeefs: Toen gingen de ‘Kikkers’ (bijnaam voor de spelers van F.M.E., BR) een andere tactiek volgen (dat is zoo nogal eens usance in de sportwereld) en trapten twee Excelsioren onbruikbaar lens (...). Het bleef echter een ongelijke strijd, die eindigde in een welverdiende 7-1 overwinning. (blz. 58) | ||||||||||
‘Vijand van het vol-Roomsch familieleven’Voetbal mag steeds populairder worden in de jaren twintig en dertig, het valt niet in alle kringen goed. Dat blijkt uit de twee bijdragen die de rooms-katholieke onderwijskundige J.J. Doodkorte schreef voor de Opvoedkundige Brochuren Reeks: Moderne sport en lichaamscultuur en Ouders, houdt uw kinderen af van den voetbalmatch! In het eerste deel laakt hij de moderne lichaamscultuur, die volgens hem ten koste van het geestelijk leven gaat. Het mens sana in corpore sano wordt overdreven en eenzijdig geïnterpreteerd, vindt Doodkorte: Voor de vorming van 'n gezonde geest in 'n gezond lichaam is de huidige sport meer schadelijk dan voordeelig (...) En vooral 't tegenwoordige match-systeem is mede met allerlei perverse uitingen van wulpschheid de groote vloek van wat men thans propageert als ‘physical culture’. (blz. 16) Doodkorte citeert de Utrechtse hoogleraar Hubert van Blijenburgh die erop wijst dat het allerminst bewezen is dat sportbeoefening het tuchtgevoel, de eerlijkheid en ridderlijkheid bevordert: Integendeel, sportbeoefening zonder meer werkt niet karaktervormend, doch levert gevaar op voor de karakter-zwakken (...) Het winnen van een wedstrijd wordt bevorderd door verbetering van lichamelijke prestatie en door het met de eerlijkheid en sportiviteit wat minder nauw te nemen m.a.w. door verslechtering van de moreele prestatie. (blz. 19/20). Dit staat haaks op de voetbalverhalen voor de jeugd waarin een wedstrijd juist wel door eerlijkheid en fair play gewonnen wordt en ruw spel uit den boze is. Niet alleen worden de verdiensten van sport overschat, aldus Doodkorte, de gevaren, zowel fysiek als moreel, worden onderschat: ‘Doelpuntenhartstocht en | ||||||||||
[pagina 59]
| ||||||||||
zucht naar steeds feller sport-emoties vermoorden 't beste, wat de jeugd, wat 't volk aan idealisme bezit.’ (blz. 41). Roomse jongens mogen best voetballen, maar met competitie moet korte metten worden gemaakt en de jeugd moet beseffen dat ‘Vespers en Lof, Congregatie en Conferentie (...) van veel meer belang [zijn] dan de match’. (blz. 47) In de tweede brochure herhaalt Doodkorte met nog meer nadruk hoe belangrijk het is dat ‘de jeugd van jongsaf gewend wordt niet te talen naar den match’. Waar het spel zelfbeheersing en gevoel van saamhorigheid kan bewerkstelligen, kweken de match en competitie egoïsten. Bovendien verstoren ze de noodzakelijke rustdag in kerk en huiselijke kring. En: Feit is evenzeer, dat de competitie met haar reizen naar en matchen in den vreemde, ja zelfs bij haar thuiswedstrijden, ook den Roomschen jongen op onverantwoordelijk gevaarlijke wijze aan 't ouderlijk toezicht onttrekt. (blz. 13) Preventie is het beste middel, betoogt Doodkorte. Hij roept ouders op de voetbal buiten de opvoeding te houden: ‘Algemeen moet de leus klinken: het huisgezin mag niet wijken voor den match!’ (blz. 21). Voetbal is de vijand van het ‘vol-Roomsche familieleven’. Het eerste katholieke voetbalboek is bij mijn weten van de Amerikaanse jezuïet Francis Finn en dateert, in vertaling, uit 1912: De voetbalwedstrijd en wat er het gevolg van was. Dit boek, dat overigens niet over voetbal, maar football gaat, waarschuwt voor een te hevige overgave aan de sport. Hoofdpersoon Harry Archer dreigt door een rampzalig verlopen footballwedstrijd niet mee te kunnen doen aan een wiskundematch. Maar gelukkig wijkt de sport uiteindelijk voor de carrière: Harry wordt wiskundige en geneesheer. De boeken van de katholieke Bosschenaar Kees Spierings zijn daarentegen regelrechte pleidooien voor de sport en in het bijzonder de voetbalsport. De auteur schreef in 1929 in het katholieke onderwijstijdschrift Ons Eigen Blad dat sportieve boeken in het katholieke lectuuraanbod nagenoeg ontbraken: ‘Zoo missen wij nog zoo goed als geheel het oorspronkelijke sportboek, 't padvindersverhaal en de Indianen- of rooversromans.’ Spierings zelf wierp zich op de eerste twee genres. Van zijn hand verschenen vier voetbalboeken: De ster van Blauw-Wit (1929), De Uruguees (1930), De beroepsvoetballer (1932) en Ruud de sportheld (1952). De match ontbreekt bij Spierings allerminst. Maar hij hamert wel op de juiste instelling: sportief, eerlijk en teamspirit. In De ster van Blauw-Wit plaatst Spierings twee jongens tegenover elkaar: de sportieve Rien Klopper en de branie- | ||||||||||
[pagina 60]
| ||||||||||
schopper Tony van Gool. De laatste is jaloers op het voetbaltalent van de eerste. Tony's eerste en enige gedachte is ‘winnen, winnen, daar ging het om. En dan liefst winnen door zijn toedoen, door de goaltjes die hij maakte.’ Tony wordt vanwege zijn gedrag uit het schoolelftal gegooid. Als hij als speler bij een andere club tegenover Blauw-Wit komt te staan, trapt hij Rien met opzet een blessure. Dat zorgt tevens voor de ommekeer: Tony krijgt spijt en verzoent zich met Rien. In De Uruguees verkondigt Spierings bovendien een specifiek katholieke sportmentaliteit: sport mag nooit doel op zich worden, maar moet altijd in dienst staan van iets hogers. Want: ‘Hoeveel sportlui, puike sportlui zijn er niet
| ||||||||||
‘Opwekkende voetbalspel’Voor dit artikel heb ik slechts enkele voetbalboeken kunnen lezen. Er blijft nog het nodige te doen. Bijvoorbeeld onderzoek naar de veelschrijvers Daan Vos (tien titels) en A. Delachaux (vier titels). Of naar de vele verbanden met bestaande clubs, spelers en wedstrijden. Nieuwsgierig maken ook de titels Atie van Hoeven (1942), over een groepje kostschoolmeisjes dat een voetbalclub oprichten: MDV ‘Meisjes Die Voetballen’, en De Stormvogels van Vondelgem, een titel die in combinatie met het jaar van uitgave, 1943 dus midden in de oorlog, boeiend kan zijn. Een ding is echter al wel duidelijk: het voetbalboek is een klassiek kinderboekengenre, waarin de goeden winnen van de slechten. Waar spanning, kameraadschap en eerlijkheid de boventoon voeren. In vooroorlogse voetbalboeken | ||||||||||
[pagina 61]
| ||||||||||
valt daarbij op dat jongens goed (kunnen) zijn zonder noemenswaardige training. Ze zijn eenvoudigweg natuurtalenten. Klimmen ging in een tijd waarin voetbal nog in opmars is en strenge leeftijdsgrenzen van de KNVB nog niet gelden, een heel stuk sneller en simpeler. Voor de literatuur is dat wel zo prettig. Zo verandert in De voetbalclub het nuffige Haagse heertje Anton in een mum van tijd in een sportieve en bovenstebeste voetballer: Nauwelijks eenige maanden geleden hadden de jongens nooit kunnen gelooven dat het welgekleede jongeheertje uit de hofstad nog eens hun aanvoerder in het voetbalspel zou zijn! Anton wist het wel, wat hem zoo had doen veranderen. Dat was enkel en alleen het gevolg geweest van de heerlijke buitenlucht, een vroolijken vriendenkring en het opwekkende voetbalspel. Aangevoerd door zijn voorbeeld is ‘Sparta’ later een der beste clubs van de provincie geworden, en prijken thans eenige medailles aan het vaandel, dat zij er tegenwoordig op nahoudt. Leve de voetbalsport! (blz. 102/103) En zo mogen Eddy Lomans en Tom Reedijk als vijftienjarigen meespelen met de negentien- en twintigjarige bonken uit het tweede van AFC. En spelen ze op het eind van Hoe de Katjangs op de kostschool van Buikie kwamen als duo een glansrol in de interland Nederland-België. Voetbal zegeviert uiteindelijk. Zelfs de vader van Eddy Loomans moet toegeven dat voetbal een wereldsport is: Mijnheer Loomans was plots zo enthousiast geworden, dat hij zijn vrouw in de arm kneep en al maar, zwaaiend met zijn hand, riep: ‘Hup! Hup! Hup!’ (...) Eddy's vader nam zich op hetzelfde moment voor om nooit meer een match over te slaan, als zijn zoon meespeelde. (blz. 254-255) | ||||||||||
Literatuur:
| ||||||||||
[pagina 62]
| ||||||||||
| ||||||||||
Websites
| ||||||||||
Gebruikte voetbalboeken:
|
|