Bestaat het probleemboek nog?
Redactionele inleiding
Astrid Lindgren schreef in 1978 deze vaak geciteerde woorden: ‘Je neemt een gescheiden moeder, het liefst loodgieter van beroep, of eventueel atoomfysica, het voornaamste is dat ze niet “naait” en niet “lief” is. Dan meng je haar met wat water- en luchtvervuiling, wat derde wereld-honger, oudertirannie en schooltucht en je roert er nog een klont rassenproblemen door en natuurlijk wat vrouwendiscriminatie. Ten slotte strooi je daar nog een handje drugs overheen en wat geslachtsdaden, tot je een pittige saus krijgt, waar de befaamde sprookjesschrijver Zacharias Topelius van tegen het plafond zou springen, als hij er iets van kon proeven.’ (uit: Het land dat verdween). Op deze niet mis te verstane manier hekelt zij een schrijfwijze, gebaseerd als die is op de receptuur van een kookboek, waarbij alle ingrediënten op een voorgeschreven wijze dienen te worden ‘toegepast’.
Ook Peter van den Hoven haalt deze zin aan in ‘Waar de hoofdstroom begint. Van probleemboek naar initiatieroman’ (in: Grensverkeer, 1994). Hij geeft in dit essay het zogenoemde ‘probleemboek’ - want daar hebben we het over - literair-historisch zijn plaats. Hij gaat in op de pedagogische en literaire achtergronden van het genre en de verschillende opvattingen die erover bestaan. In een poging dit genre (is het wel een genre?) te omschrijven, noemt hij een aantal kenmerken, dat hij typerend acht voor het probleemboek zoals dat vooral in jaren zeventig van de twintigste eeuw verscheen.
Om de herinnering op te frissen, een paar woorden daarover. Van den Hoven plaatst dit soort boeken - het zal geen verbazing wekken - binnen het realistische genre, ook omdat ze uitgaan van een zogenoemde mimetische literatuuropvatting. De werkelijkheid buiten het boek wordt binnen de grenzen van het verhaal zo realistisch mogelijk verbeeld, waarbij de nadruk ligt op de problemen en conflicten, waarmee de (altijd jonge) hoofdpersoon (-personen) te maken krijgt (krijgen). Daarbij is vrijwel steeds sprake van - het kan ook bijna niet anders - een reductie van diezelfde werkelijkheid. Reductie of niet, toch lezen we bij Van den Hoven: ‘De hoeveelheid conflicten doet sommigen ook wel spreken van hyper- of felrealistische boeken, waardoor het sensationele element, dat aan deze terminologie kleeft, en dat voor de nodige spanning moet zorgen, wordt benadrukt.’
Het spreekt vanzelf - zeggen we nu, achteraf - dat de in dit soort boeken opgevoerde problemen alles te maken hadden met de maatschappij, zoals die