Reve spreekt over een door hemzelf voor studenten verplichte lijst, H.B.). Zo is de lijst van Goedegebuure c.s. denk ik redelijker dan de lijst die de gemiddelde leraar Nederlands zou voorschrijven en redelijker dan de lijst die de gemiddelde scholier zou maken.’
Maar de media en uitgesproken tegenstanders bleken indertijd weinig oog te hebben voor de modale formuleringen in het advies. Men oordele zelf. Heel voorzichtig leiden wij onze legitimering van ‘de lijst’ in: ‘Hoewel elke keuze uit de canon arbitrair is, meent de commissie goede gronden voor juist deze selectie (!) te kunnen aanvoeren. Het betreft hier werken die (1) een representatief beeld geven van de Nederlandse en Vlaamse literatuur van de afgelopen eeuwen; (2) zeer geschikt zijn als aanknopingspunt voor de behandeling van stromingen en perioden; (3) zeer geschikt zijn ter verduidelijking en toepassing van literaire begrippen; (4) zich goed in verband laten brengen met politieke en sociale veranderingen, en derhalve ook op dat gebied als normdoorbrekend mogen gelden.’ Deze en soortgelijke formuleringen in het advies zijn kennelijk over het hoofd gezien, want het was voor ons een raadsel, hoe het verhaal in de wereld is gekomen, dat wij de leerlingen in hun vrijheid zouden willen beknotten zelf een boekenlijst te kiezen. Het diende (dat wel, natuurlijk) een lijst te zijn, waaraan het een en ander gedemonstreerd of geïllustreerd kon worden. Meer niet. Maar ja, moderne literatuur is kennelijk net zoiets als voetballen: iedereen heeft er verstand van of denkt er verstand van te hebben.
Vergeeft U mij, het moest mij (weer) even van het hart. Ik heb deze kwestie ook in herinnering gebracht om aan te geven, dat ook nu nog steeds de (of een) moderne literaire canon de onderwijskundige en literaire gemoederen bezighoudt. Onlangs besteedde het tijdschrift Tsjip/Letteren (jrg. 13, nr. 1) er een heel nummer aan en het weekblad Vrij Nederland (12 juli 2003) vond het verschijnsel belangrijk genoeg om de kolommen van zijn Republiek der Letteren mee te vullen. Niet zó gek dus dat het jaarlijkse symposium in Tilburg, ‘Dát moet je gelezen hebben!’, eraan gewijd is en dit nummer van Literatuur zonder leeftijd derhalve ook. Maar dit nummer (én het symposium) is ruimer van opzet, vooral ook omdat in de hierboven beschreven discussie de jeugdliteratuur niet in de beschouwing werd betrokken. Gelden bijvoorbeeld in de jeugdliteraire wereld andere wetten en regels?
Ik zei ‘ruimer van opzet’. De keuze voor dit thema is vooral ingegeven door de belangstelling die er de laatste twintig jaar (dus ook al in 1990!) is voor aspecten van canonvorming in de jeugdliteratuur en, in het verlengde daarvan, voor literatuurgeschiedschrijving. Verschillende gebeurtenissen en discussies in deze periode onderstrepen de groeiende aandacht voor dit onderwerp: de wording van De hele Bibelebontse berg in de jaren tachtig, het symposium De ver-