[Nummer 61]
Over de literatuuropvattingen van auteurs: een aanzet tot poëtica-onderzoek
Redactionele inleiding
Nietsvermoedend zit je een recensie te lezen naar aanleiding van Alexandre Dumas' De drie musketiers (de Volkskrant, 25-4-2003), er niet op verdacht dat de recensent interessante opmerkingen zal maken over jeugdliteraire kwesties. Hoewel, hoewel. Heb ik als jongen van dertien, veertien niet genoten van dit boek? (Of zou het een bewerking geweest zijn?) En was het niet het lievelingsboek van de jonge, avontuurlijke Eddy du Perron, die zich ook later nog graag en vaak vergeleek met de vierde musketier d'Artagnan? De recensent, ene Martin de Haan, geeft het boek eerst de kwalificatie ‘moeder aller jongensboeken’ mee en na gewezen te hebben op de twee belangrijkste elementen van het boek, te weten spanning (‘van cliffhanger tot cliffhanger’) en het historische tableau (‘mooi beeld van het vroeg-17de-eeuwse Europa’) komt hij tot deze conclusie: ‘Toch maar jeugdliteratuur dan. Daar is nog alle ruimte voor spanning en couleur locale. En het is tegenwoordig tenslotte een volwassen genre.’
Het gaat me uiteraard om die laatste zin, en niet om het (voor)oordeel met betrekking tot wat in jeugdliteratuur allemaal kan en niet kan. Blijkbaar is niet alleen in onze redactionele kringen het besef van volwassenheid van het genre doorgedrongen, maar ook daarbuiten. Maar de uitspraak in juist deze recensie bracht me ook nog op een andere gedachte. Inderdaad, jeugdliteratuur is een volwassen genre geworden wellicht, maar geldt die volwassenheid ook voor het jeugdliteraire onderzoek? Natuurlijk, in diverse nummers van Literatuur zonder leeftijd - en ook daarbuiten - wordt literatuurgeschiedenis bedreven, belangwekkende interpretatieve beschouwingen over contemporain jeugdliterair proza en jeugdliteraire poëzie vinden we daar ook met een zekere regelmaat terug, maar één vorm van onderzoek toch echt mondjesmaat, namelijk het zogenoemde poëtica-onderzoek.
Dergelijk onderzoek - een onderzoek naar de literatuuropvattingen van auteurs (in welke traditie plaatsen zij zichzelf; op welke auteurs inspireren zij zich; kiezen zij voor de ‘vorm’ of voor de ‘vent’) - ontbreekt vrijwel geheel in het huidige jeugdliteraire onderzoek. Gerard de Vriend laat dat goed zien in zijn openingsartikel, een rondgang door een aantal jeugdliteraire studies. Werpt men een blik op de frequentie van dit soort onderzoek in de literaire wereld der volwassenen, dan is het daar - bij wijze van spreken - aan de orde van de dag (Nijhoff, Vestdijk, Leopold, Mulisch). Misschien is het goed te wijzen op één van