[Nummer 56]
What's in a name
Redactionele inleiding
Voor U ligt een bijzonder nummer van Literatuur zonder leeftijd. Bijzonder om meer dan een reden. Twee redacteuren, jarenlang niet weg te denken uit het redactiecolofon, hebben de redactie verlaten. Joke Linders, vanaf het begin (toen het tijdschrift nog niet de programmatische titel Literatuur zonder leeftijd droeg, maar de saaie Documentatieblad Kinder- en Jeugdliteratuur) betrokken bij aard en opzet van ons blad, achtte de tijd gekomen om het roer aan anderen over te dragen. Wij zijn haar zeer veel dank verschuldigd. Voor haar inzet, haar grote en brede kennis van de kinder- en jeugdliteratuur, zowel primair als secundair, haar ongelooflijk jeugdliteraire netwerk en niet te vergeten, voor haar (ook menselijke) zorg voor de andere leden van de redactie. Bij het vorige nummer, ‘het grote Tonke Dragt-nummer’, was haar naam al niet meer terug te vinden bij de leden van de redactie, zij leek al weg, maar dat was schijn, want als er een aflevering was, die haar stempel droeg, dan was het wel juist dat nummer. Uitgeschreven is zij - gelukkig - niet. Ook in dit nummer is ze weer present met een biografische bijdrage.
Peter van den Hoven, de andere steunpilaar, houdt het redactioneel ook voor gezien. Hij vormde, zoals de rest van de redactie het vaak uitdrukte, ‘ons geweten’, alert als hij was op vernieuwing, (niet toevallig de titel van een periodiek, waarin hij ook schreef), met zijn aandacht voor het overschrijden van (jeugd)literaire grenzen, met zijn dikwijls polemisch getinte beschouwingen (men leze zijn stuk over Harry Potter in dit nummer). Maar we zijn er zeker van dat hij, net als Joke Linders, met een zekere regelmaat zijn bijdrage aan Literatuur zonder leeftijd zal blijven leveren.
De tweede reden waarom dit nummer bijzonder is, heeft te maken met de aard ervan. De ondertitel van LZL luidt niet voor niets ‘tijdschrift voor de studie van kinder- en jeugdliteratuur’. Daar hebben we nu, om zo te zeggen in meer expliciete zin, werk van gemaakt door een overzicht te geven van de stand van zaken op het terrein van het universitaire jeugdliteraire onderzoek. Men hoort wel eens beweren, dat dit soort onderzoek aan de universiteiten marginaal plaatsvindt en ik zal de laatste zijn om dat fors tegen te spreken, maar niet te ontkennen valt dat er toch nog wel het een en ander gebeurt. Daar hebben we een zo volledig mogelijk overzicht van proberen te geven, ook van de gevarieerdheid ervan.
In een inleidend stuk schetsen Gerard de Vriend en Helma van Lierop een beeld van die gevarieerdheid, in Nederland wel te verstaan, waarna een aantal