[Nummer 54]
De kritiek en het kinderboek
Redactioneel
‘Omzien in verwondering’ is sinds Annie Romein-Verschoor een staande uitdrukking voor het omzien naar wie je was, wat je deed en vooral hoe je het deed. Foto's en documenten bieden daar een uitermate goede geheugensteun voor, schrijvers gebruiken daar graag het geschreven woord voor. In veel kinderboeken geschiedt dat terugblikken op de eigen kinderjaren op een heimelijke manier. Herinneringen worden vertaald, aangedikt, opgeluisterd en geprojecteerd in nieuwe, verzonnen figuren en aangepaste situaties. Openlijk autobiografisch is alleen Henri van Daele in wat een meesterlijke reeks begint te worden, al gaven ook Imme Dros, Joke van Leeuwen, Ted van Lieshout, Sjoerd Kuyper en Toon Tellegen toe bij het schrijven op onderdelen af te gaan op eigen ervaringen.
Hoe zit dat eigenlijk met critici die zich laten inspireren door wat schrijvers hen inblazen? Worden die in hun oordeelsvorming vooral geleid door de boeken die ze lezen en bespreken? Door wat ze als kind mooi vonden? Door wat ze leerden over kinderen, kinderboeken en literatuur? Door maatschappelijke processen? De rij mogelijkheden is schier oneindig.
De aanleiding voor een terugblik op de gang van zaken rond de kritiek en het kinderboek was een aantal veranderingen in ‘kinderboekenland’, doorgaans geen positieve benaming voor een domein enigszins terzijde van de literatuur. De Volkskrant schafte haar wekelijkse kinderboekenrubriek of liever vaste kinderboekrecensenten af. Het Algemeen Dagblad kreeg een andere bezetting. In Vrij Nederland mengen al een tijdje nieuwe stemmen zich met de oude, vertrouwde. En zelfs in Trouw, NRC Handelsblad en De Groene is een wekelijkse bespreking van pas verschenen kinderboeken geen vanzelfsprekendheid meer. Zijn dat signalen voor een definitieve kentering? En in welke richting gaat die kentering dan? Bergafwaarts of omhoog? Zijn de veranderingen in benadering en hoeveelheid ruimte te verklaren als de zoveelste golfbeweging in de waardering voor het kinderboek, een definitieve emancipatie van de jeugdliteraire kritiek of als een verlies van positie?
In het vierenvijftigste nummer van Literatuur zonder leeftijd klinken al deze stemmen door elkaar. Aukje Holtrop, Joke Linders en Selma Niewold blikken terug op een jarenlange praktijk als kinderboekrecensent. Hoe deden ze dat, vanuit welke opvattingen, in welke omstandigheden, wat wilden ze ermee en wat leverde het op? Joukje Akveld, Philip Hartzuiker en Nanda Roep vinden het de hoogste tijd voor nieuwe bezems. Maar of die nieuwe bezems het voor het-