Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 11
(1997)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 406]
| ||||||||||
[pagina 407]
| ||||||||||
De betekenis van het verleden.
| ||||||||||
[pagina 408]
| ||||||||||
Na een korte inleiding op de autobiografie als genre wordt in dit artikel één van de vormen, autobiografische verhalen, aan de hand van voorbeelden uit de Duitse, Engelse en Nederlandse jeugdliteratuur, geanalyseerd. Die analyse spitst zich toe op de vraag in hoeverre de tekst aanwijzingen geeft voor de literatuuropvatting van de auteur. Studies naar historische jeugdboeken in het algemeen en jeugdliteraire autobiografieën in het bijzonder, gaan tot nog toe, veelal impliciet, uit van een, in termen van Abrams (1979)Ga naar voetnoot1, mimetische dan wel pragmatische literatuuropvatting of een combinatie van beide. Kernbegrippen in deze context zijn historische en actuele relevantie. In de studie naar autobiografische teksten voor volwassenen ziet men sinds de romantiek een expressieve literatuuropvatting als kenmerkend voor het genre. In deze bijdrage wil ik laten zien dat ook in recente autobiografische verhalen voor kinderen de tekst aanwijzingen geeft voor een expressieve literatuuropvatting. De aanwezigheid van een dergelijke intentie is opnieuw een aanwijzing voor de al eerder, onder meer door Nikolajeva (1996), gesignaleerde ontwikkeling van de jeugdliteratuur in de richting van de volwassenenliteratuur. Om een goede vergelijking mogelijk te maken, beperkt de analyse zich tot hedendaagse autobiografische verhalen die dezelfde historische periode beschrijven. Gezien de belangstelling voor het onderwerp in de moderne jeugdliteratuur, is gekozen voor een aantal autobiografieën over de periode tijdens en rond de Tweede Wereldoorlog. | ||||||||||
De autobiografie: een begripsbepalingDe laatste jaren is de wetenschappelijke belangstelling voor autobiografisch schrijven sterk gegroeid. De aanduiding autobiografisch schrijven is een overkoepelende term voor genres als memoires, het dagboek, de brief en de (verschillende subgenres van de) autobiografie. Met name de precieze afbakening van dit laatste genre levert veel discussie op (zie Olney, 1980). Op de eerste plaats is er de vraag naar de inhoud. Moet een heel leven beschreven worden of mag men ook spreken van een autobiografie als een tekst slechts uit fragmenten van | ||||||||||
[pagina 409]
| ||||||||||
een leven bestaat? Een andere, steeds terugkerende vraag is die naar de mate van objectiviteit dan wel subjectiviteit van de autobiograaf. Moet de auteur van de autobiografie zich strikt aan de historische feiten houden of mag hij daar creatief mee omspringen? Deze vraag naar historische (on)betrouwbaarheid hangt weer samen met een derde vraag, namelijk die naar de aard van het ik in de autobiografie. Ging men er in vroeger tijden van uit dat de autobiografie een reconstructie was van het ik in het verleden, zo gaat men tegenwoordig veel meer uit van een constructiegedachte: het ik als resultaat van het autobiografisch schrijven (zie bijvoorbeeld Mandel, 1980). Een bekende en in het kader van deze bijdrage bruikbare definitie is die van Philippe LejeuneGa naar voetnoot2. In Le pacte autobiographique uit 1975 gaat hij uit van een verbond tussen schrijver en lezer op grond waarvan een werk als autobiografie wordt opgevat. Dat verbond komt tot stand wanneer de tekst de lezer de verzekering geeft dat de auteur dezelfde is als de verteller en de hoofdpersoon. Lejeune omschrijft de autobiografie als: (...) een retrospectieve vertelling in proza die wordt verteld door een bestaande persoon over zijn of haar eigen bestaan, wanneer daarbij de nadruk ligt op het persoonlijke leven, in het bijzonder op de geschiedenis van de eigen persoonlijkheid.Ga naar voetnoot3 Met deze formele definitie onderscheidt Lejeune de autobiografie van verwante genres als de memoires en het dagboek. Voor Lejeune bestaat de autobiografie noodzakelijkerwijs uit twee basiselementen: historische gebeurtenissen en de subjectieve ervaring. Hij ziet de autobiograaf, zoals Schmitz (1991) opmerkt, als geschiedschrijver van (een deel van) zijn eigen leven.Ga naar voetnoot4 Gillian Lathey (1994), in een lezing over de reconstructie van de kindertijd in Duitse en Engelse autobio- | ||||||||||
[pagina 410]
| ||||||||||
grafische teksten over de Tweede Wereldoorlog voor kinderen, betoogt dat commentaar op en analyse van persoonlijke ervaringen en historische gebeurtenissen, altijd plaatsvinden in het licht van een hedendaagse interpretatie van het verleden. Zij refereert daarbij aan Olney (1980:19) die spreekt van drie tijdlagen in de autobiografie: ‘the time now, the time then, and the time of an individual's historical context’. Zowel Olney (1980) als Lathey (1994) werken deze tijdlagen verder niet uit. Met name de derde tijdlaag blijft vaag. Als mijn interpretatie juist is en met historische context de bredere maatschappelijke context wordt bedoeld waarvan het individu deel uitmaakt, dan moet in deze tijdlaag eveneens onderscheid gemaakt worden tussen een tijd toen en een tijd nu. In een terugblik op de tijd toen van een individu kan de maatschappelijke context van dat verleden een belangrijke rol spelen. Daarnaast is het zo dat de terugblik op het verleden van het individu in meer of mindere mate gekleurd wordt door de maatschappelijke context van het individu nu. In wezen zijn er dus vier tijdlagen: de tijd toen en nu van het individu en de tijd toen en nu van de maatschappelijke context. Ik kom hier later nog op terug. Wie vindt dat subjectieve ervaring een wezenlijk onderdeel is van de autobiografie, laat, zoals Lejeune doet, in zijn omschrijving van het genre, ruimte aan de autobiograaf om gebruik te maken van fictionele technieken. Uit de analyse zal blijken dat de auteurs van de gelezen jeugdliteraire autobiografische teksten over de Tweede Wereldoorlog kiezen voor een fictionele vorm. De verhouding tussen fictionele elementen en controleerbare feiten, en de mogelijkheid om ze van elkaar te onderscheiden, is echter niet in alle teksten gelijk. De verschillen lijken samen te hangen met de intentie van de auteur. De analyse is gebaseerd op Het huis in Niemandsland en Twee weken in mei van Christine Nöstlinger, De schuilplaats en Geen slecht jaar van Johanna Reiss, Wie niet weg is, wordt gezien van Ida Vos en Hoe moet dat nu met die papillotten, Mijn hersens draaien rondjes, Vreemd land en Hoofdbagage van Rita Verschuur. | ||||||||||
Historische relevantieEen steeds terugkerende vraag in studies naar het historische jeugdboek in het algemeen en de autobiografie in het bijzonder is de vraag naar de historische betrouwbaarheid en, in het verlengde daarvan, naar de historische relevantie. Komt het beeld dat de auteur van een | ||||||||||
[pagina 411]
| ||||||||||
bepaalde historische periode schetst overeen met het beeld dat de lezer herkent uit niet-fictieve historische documenten? Hoewel de boeken onderling op dit punt verschillen, kan in zijn algemeenheid gezegd worden dat uit de teksten valt af te lezen dat voor de auteurs van de geanalyseerde autobiografische verhalen over de periode tijdens en rond de Tweede Wereldoorlog de documentaire waarde op de tweede plaats komt. Gillian Lathey (1994) die een grotendeels ander corpus teksten analyseerde, komt tot dezelfde conclusie. Zij verwijst daarbij naar het voorwoord van Johanna Reiss in De Schuilplaats waaruit blijkt dat het niet haar voornaamste oogmerk was ‘een historisch werk te schrijven, hoewel het enige historische waarde kan bezitten’. Wat ze wel heeft geprobeerd te schrijven, is een menselijk boek. De uitspraak van Reiss neemt niet weg dat het voorwoord als zodanig een belangrijke aanwijzing vormt voor een mimetische literatuuropvatting. De historische gebeurtenissen zijn in alle teksten ondergeschikt aan de persoonlijke ervaringen van de auteur in de kindertijd. De verhouding tussen historische achtergrond en de belevenissen en gevoelens van de hoofdpersonages en de mogelijkheid ze uit elkaar te halen, loopt zoals gezegd wel uiteen. Het meest expliciet zijn de historische gebeurtenissen aanwezig in Wie niet weg is wordt gezien van Ida Vos. Aan het begin van de hoofdstukken zijn authentieke krantenknipsels afgedrukt die laten zien hoe Joden in de Tweede Wereldoorlog in toenemende mate worden onderdrukt. In het hoofdstuk dat op het krantenknipsel volgt, wordt verteld hoe de daarin beschreven maatregelen het hoofdpersonage persoonlijk raken. In De schuilplaats en Geen slecht jaar zijn de historische gebeurtenissen grotendeels losgekoppeld van het verhaal. In De schuilplaats geeft de auteur in een inleiding een beknopt overzicht van de jaren 1918 tot en met 1945. In de samenvatting van de gebeurtenissen klinkt haar visie op de feiten door. Zo besluit Reiss de inleiding met: ‘Het was afschuwelijk geweest. Dit verhaal vertelt over het lijden van de joden in Nederland.’ In het verhaal zelf vormen de historische gebeurtenissen de verder nauwelijks belichte context voor de onderduikervaringen van de auteur als kind. Zo zijn er de uitzendingen van Radio Oranje. Het nieuws dat wordt uitgezonden wordt onmiddellijk naar de persoonlijke omstandigheden vertaald, in die zin dat de strijd tussen de Duitsers en de geallieerden steeds leidt tot speculaties over de tijd dat Annie en haar zusje Sinie weer vrij zullen zijn. De geringe aandacht voor de historische feiten is een logische keuze. Een in huis | ||||||||||
[pagina 412]
| ||||||||||
[pagina 413]
| ||||||||||
opgesloten kind ontgaat veel van wat er in de wereld buitenshuis gebeurt. Annie weet zelfs niet eens hoe het huis waar ze verblijft er van buiten uitziet. Geen slecht jaar begint met een samenvatting van de historische gebeurtenissen en persoonlijke belevenissen van de hoofdpersonages uit De Schuilplaats. In het feitelijke verhaal staat de moeizame aanpassing aan elkaar van vier van elkaar vervreemde gezinsleden centraal. Nöstlinger laat de lezer in Het huis in Niemandsland en Twee weken in mei de historische gebeurtenissen vooral ervaren door middel van in het verhaal geïntegreerde beeldende beschrijvingen van platgebombardeerde straten en slechte levensomstandigheden. Meestal gebeurt dat zonder nadruk. Een enkele keer, met name in Twee weken in mei, worden die gebeurtenissen, door een reactie van Christl erop, wat meer op de voorgrond geplaatst. Die reactie laat zien hoe de twaalfjarige Christl de omstandigheden persoonlijk ervaren heeft. Door de aan het begin van dit betoog geciteerde inleiding hebben deze monologues intérieures echter niet alleen historische waarde, maar krijgen ze ook actualiteitswaarde (zie verder). De oorlog is weliswaar voorbij, maar de mensen gaan door met elkaar het leven zuur te maken. Onrechtvaardigheid bestaat nog steeds. Een voorbeeld daarvan is de passage waarin Christl haar teleurstelling uit over haar niet uitgekomen verwachtingen van de vrede: Tijdens de oorlog namelijk, dacht ik echt heel zeker dat later, na de oorlog, als het vrede was, alles anders zou zijn. Niet alleen dat er geen bommen meer zouden vallen en er geen vaders meer zouden worden doodgeschoten, ook hambroodjes en bergen chocolade verwachtte ik van de vrede. En passende onderbroeken en kleren van stof die de huid van mijn hals niet meer openschuurde. Maar vooral geloofde ik zeker dat na de oorlog alle nazi's gestraft, afgeschaft zouden worden, er gewoon niet meer zouden zijn. Nu was de oorlog al drie jaar voorbij, mijn onderbroeken waren nog altijd veel te groot en fladderden hinderlijk om mijn dijen, de kragen van mijn jurken schuurden mijn hals kapot en ham was alleen op de zwarte markt verkrijgbaar. En zwarte-marktprijzen kon mijn moeder zich niet veroorloven. Ook chocolade was voor ons veel te duur. Dat hadden we alleen met Kerstmis. En de nazi's die ik kende, leefden nog steeds en hadden nog altijd meer dan wij. | ||||||||||
[pagina 414]
| ||||||||||
[pagina 415]
| ||||||||||
Anders dan bij Nöstlinger staan de beelden waarmee Verschuur de historische context schetst, meer op zichzelf: ze laten iets zien van, in termen van Olney (1980) de tijd toen, zonder dat ook maar ergens blijkt dat de schrijfster er meer mee wil, dat ze wil generaliseren naar de tijd nu. Als er al een interpretatie plaatsvindt, dan is dat de interpretatie van de twaalfjarige Rita op het moment dat ze met iets geconfronteerd wordt dat haar intrigeert. Neem bijvoorbeeld Vreemd land. Dit boek speelt, net als Twee weken in mei van Nöstlinger, in 1948. Rita mag twee weken naar kennissen van haar vader in Zweden om aan te sterken. Tijdens die reis wordt het historisch bewustzijn van Rita op een onnadrukkelijke manier vergroot. De wijze waarop ze haar nieuw verworven kennis interpreteert, is die van het kind Rita en niet die van de volwassen auteur die vanuit het heden terugkijkt naar de historische gebeurtenissen met de bedoeling ze te actualiseren en te veralgemenen. Een voorbeeld. Wanneer ze door Denemarken reizen, merkt Rita op dat het wel lijkt alsof het geen oorlog is geweest in Denemarken. In reactie daarop vertelt haar vader iets over de wijze waarop koning Christiaan van Denemarken de joden in zijn land heeft geholpen. Door dit verhaal begint de twaalfjarige Rita zich te schamen voor haar eigen koningin: Ik hoop maar dat niemand in Zweden gaat vragen wat onze koningin in de oorlog deed. Want ik wil liever niet vertellen dat ze naar Engeland is gevlucht en prins Bernhard ook en prinses Juliana met de prinsesjes naar Canada. En prins Bernhard is nog wel een Duitser! Die had juist moeten blijven om te bewijzen dat hij nu bij Nederland hoort. Er zijn in ons land genoeg verstopplaatsen. Geïntegreerd in het verhaal krijgt de lezer historische feiten gepresenteerd, gevolgd door de interpretatie van die feiten door een 12-jarige. | ||||||||||
Actuele relevantieNiet de historische gebeurtenissen, maar de persoonlijke beleving van de geschiedenis staat in elk van de gelezen autobiografische teksten voorop. Het opschrijven van de jeugdherinneringen is voor veel auteurs een emotioneel proces, waarvoor ze afstand nodig hebben. Afstand, niet alleen in tijd (van de gelezen autobiografische teksten is | ||||||||||
[pagina 416]
| ||||||||||
[pagina 417]
| ||||||||||
de eerste pas ruim vijfentwintig jaar na de Tweede Wereldoorlog verschenen), maar ook door de vorm waarin ze hun verhaal gegoten hebben. Alle auteurs hebben gekozen voor het autobiografische verhaal. Ida Vos kiest er bovendien voor haar hoofdpersonage een andere naam te geven en in de derde persoon te schrijven. In een voorwoord wordt duidelijk waarom die afstand nodig is: ‘Mijn jeugdherinneringen doen me pijn.’ Op een verzoek van de uitgever haar jeugdherinneringen op te schrijven heeft ze in eerste instantie afwijzend gereageerd. Haar motivatie om ze toch aan papier toe te vertrouwen, is dezelfde als die van Nöstlinger. Zowel Ida Vos in Wie niet weg is wordt gezien als Nöstlinger in Twee weken in mei maken door middel van een voorwoord duidelijk dat de persoonlijke interpretatie van de historie niet alleen vanuit het individu, de auteur, gemotiveerd is, maar vooral ook een pedagogisch doel dient. De geschiedenis als waarschuwing. De auteurs zien in het heden ontwikkelingen die wijzen op een mogelijke herhaling van de geschiedenis. Ida Vos legt uit dat zij haar jeugdherinneringen heeft opgeschreven: Omdat het niet voorbij is, omdat in vele delen van de wereld kinderen worden vervolgd, gemarteld en gedood. Daarom! Een vanuit deze intentie gestructureerd autobiografisch verhaal is dus meer dan een terugblik op het eigen leven, meer ook dan een zorgvuldig gedocumenteerde weergave van een bepaalde historische periode. Het is vooral ook een doorgeven van ervaringen aan volgende generaties. Door de persoonlijke ervaringen te veralgemenen, creëren de auteurs bovendien opnieuw afstand tot de eigen emoties. Pedagogische motieven spelen sinds jaar en dag in min of meerdere mate een rol in het schrijven en beoordelen van jeugdliteraire teksten. Dat geldt zeker voor autobiografische teksten voor kinderen (zie bijvoorbeeld Karst, 1993 en Natov, 1986). Met name in de jaren ze- | ||||||||||
[pagina 418]
| ||||||||||
ventig en begin jaren tachtig schreven veel jeugdliteraire auteurs vanuit een primair pragmatische literatuuropvatting. Een dergelijke literatuuropvatting kenmerkt zich door een sterke gerichtheid op de lezer: de auteur wil met zijn tekst een bepaalde respons bij de lezer oproepen. | ||||||||||
Individuele relevantieSinds het begin van de jaren tachtig heeft de jeugdliteratuur zich ontwikkeld tot een genre waarin de canon steeds meer bepaald wordt door boeken waarin, net als in de literatuur voor volwassenen, vorm en inhoud samen de kwaliteit van een boek bepalen. De pedagogische functie van jeugdliteratuur is ondergeschikt geworden aan de esthetische functie. Het idee van een specifieke leeftijdscategorie als doelgroep wordt, mede als gevolg van deze ontwikkeling, steeds vaker losgelaten. Steeds meer auteurs van jeugdliteraire teksten verklaren desgevraagd expliciet niet voor een specifieke groep kinderen te schrijven, maar enkel voor zichzelf. Een goed voorbeeld van een dergelijke motivatie is die van SutcliffGa naar voetnoot5: When people ask me, as they quite often do, whether I find it easier to write for children than for adults, or which I like doing best, or what is the difference between the one and the other, I have always claimed that I do not write for children at all, but simply for myself. More accurately, I suppose, that I write for the small private pocket of unlived childhood within myself which I am sure is to be found in many, if not most, children's writers. In termen van literatuuropvatting betekenen uitspraken als die van Sutcliff dat zij (en met haar anderen), niet schrijft vanuit een pragmatische, maar veel meer vanuit een expressieve literatuuropvatting, waarbij de auteur het literaire werk ziet als het resultaat van zijn eigen verbeelding: ‘(...) the artist himself becomes the major element generating both the artistic product and the criteria by which it is to be | ||||||||||
[pagina 419]
| ||||||||||
judged (...).’Ga naar voetnoot6 In de volwassenenliteratuur is de centrale rol van het ik van de auteur gemeengoed sinds in de romantiek de unieke betekenis van ieder individu werd aanvaard (zie ook Schmitz, 1991). De autobiografie is bij uitstek het genre waarin die idee vorm heeft gekregen. In de jeugdliteraire autobiografische teksten lijkt deze gedachte nog niet algemeen geaccepteerd. Wie de boeken van Reiss, Vos en Nöstlinger leest, ontkomt niet aan de conclusie dat het ik van de autobiograaf weliswaar belangrijk is, maar dat de auteurs steeds de intentie hebben de ervaringen van dat ik te veralgemenen en te vertalen naar de actualiteit. Die intentie is in de boeken van Rita Verschuur afwezig. De boeken van Verschuur zijn geschreven in de jaren negentig. De wijze waarop Verschuur haar jeugd beschrijft, laat iets zien van de zojuist beschreven ontwikkelingen in de jeugdliteratuur. Door haar aandacht voor de vorm zijn haar autobiografische boeken veel minder reconstructie dan constructie. Verschuur is minder bezig met een weergave van hoe het geweest is, maar meer met hoe het geweest zou kunnen zijn.Ga naar voetnoot7 Alle vier de boeken bestaan uit fragmenten van vaak niet meer dan een halve pagina. Die fragmenten beschrijven gebeurtenissen uit het leven van Rita Verschuur vanaf het begin van de oorlog tot en met de zomer van 1948. Ze zijn geschreven in korte zinnen in de tegenwoordige tijd. Het lijkt alsof ze bij het oproepen van de jeugdherinneringen de volwassene in zichzelf heeft uitgeschakeld. Verschuur heeft zich verplaatst in haar eigen kindertijd. Door de korte, kinderlijke zinnen en het gebruik van de tegenwoordige tijd heeft ze het verleden dichtbij gehaald, zodat je als lezer het gevoel hebt in plaats van een autobiografisch verhaal een dagboek te lezen. Er wordt niet uitgelegd wat een kind wel waarneemt, maar nog niet begrijpt. Maar juist in de keuze van deze vorm is de volwassen auteur aanwezig. Marjoleine de Vos, in een recensie van Vreemd landGa naar voetnoot8, verwoordt het aldus: | ||||||||||
[pagina 420]
| ||||||||||
Heeft iemand die herinneringen zo kan opschrijven alsof het werkelijk weer 1948 is, en de blik werkelijk die van een elfjarig meisje, een geweldig geheugen, of veroorzaakt het schrijven zelf de herinnering? Ik denk het laatste. Herinneringen bestaan pas als je ze vertelt of opschrijft, het is de vorm die maakt of ze waar zijn of niet. Die van Rita Verschuur zijn zo waar dat ze ze net zo goed verzonnen kan hebben. Omdat ze zo goed kan schrijven. In de boeken van Rita Verschuur wordt de tijd toen geconstrueerd door de verbeelding van de auteur nu. | ||||||||||
De betekenis van het verledenDe vraag die ik aan het begin van mijn betoog stelde was in hoeverre de tekst van autobiografische verhalen voor kinderen aanwijzingen geeft voor de literatuuropvatting van de auteur. In de analyse van de autobiografische oorlogsverhalen zijn drie mogelijke literatuuropvattingen besproken, die overigens ook in combinatie met elkaar kunnen voorkomen. Die literatuuropvattingen laten zich vooral aflezen uit de wijze waarop de tijdlagen van Olney (1980) in de tekst zijn terug te vinden. Bij een mimetische literatuuropvatting wil de auteur vooral historisch betrouwbaar zijn en legt hij de nadruk op zowel het verleden van het hoofdpersonage als zijn of haar maatschappelijke context in het verleden. Wanneer er sprake is van een pragmatische literatuuropvatting is het sleutelwoord actuele relevantie: het verleden van het hoofdpersonage wordt beschreven met het oog op ontwikkelingen in de hedendaagse maatschappelijke context van het individu. Bij een expressieve literatuuropvatting is het kernbegrip individuele relevantie: de auteur roept zijn of haar eigen verleden op en geeft daar vanuit zijn of haar verbeelding nú, vorm aan. In de autobiografische verhalen geschreven vanuit een expressieve literatuuropvatting zijn fictie en werkelijkheid moeilijk te onderscheiden. Wat rest is, zoals ook Schmitz (1991:110) in navolging van Ankersmit opmerkt, ‘de overtuigingskracht van woorden’. | ||||||||||
[pagina 421]
| ||||||||||
LiteratuurPrimaire literatuur
| ||||||||||
Secundaire literatuur
| ||||||||||
[pagina 422]
| ||||||||||
|
|