hebben niets zoetigs of snoezigs. Vooral Het potje van Max en De beer van Max (beide 1991) zijn geestig, door de gespeeld-slachtofferige rol van de hond. Het prentenboek Mama en de wilde baby (1989) is opstandiger: niet alleen de baby is wild, de prenten zijn dat ook en wel op een hoogst vermakelijke manier.
Blijkbaar is deze humoristische, karikaturale wijze van illustreren aangeslagen in Zweden, want er zijn meer voorbeelden van, zoals De zeven vadertjes van Pija Lindenbaum (1991) en Goal! van Mati Lepp (1994), met tekst van Lasse Anrell.
De zeven vadertjes is een knotsgek verhaal over het meisje Else-Marie, dat zeven bijna identieke vaders heeft, die tot aan haar heupen reiken. De woning van het gezin is burgerlijk ingericht en de vadertjes zien eruit als droge kantoorklerken, met streepbroeken, das, hoed, bril, glimmend gepoetste schoenen, aktentassen en een keurige scheiding in het weinige, stugge haar. Juist die burgerlijke alledaagsheid benadrukt het komische van de situatie.
Ook in Goal!, een van de zeldzame goede kinderboeken over sport, rennen karikaturaal aangezette figuurtjes rond tegen een min of meer naturalistische achtergrond (hier zonder dat dat een stijlbreuk veroorzaakt). In bijna al deze boeken hebben de figuurtjes kogelronde, te grote hoofden en wipneusjes die als een duim aan het hoofd geplakt lijken, kenmerken die terugkomen in de beide volgende stromingen - respectievelijk de gestileerde en expressionistische - binnen de huidige Zweedse prentenboekkunst.