De sprong
Margreth Westrek
Net zoals altijd stond ze op de rots. Over de zee turend en genietend van de wind die haar haren alle kanten uit liet vliegen. Soms ging ze op haar buik liggen om over de rand te kijken en ze zag de zee dan wild tegen de rotswand beuken. Ze kreeg de neiging naar beneden te springen, om meegenomen te worden door de golven naar onbekende gebieden. Maar die roekeloze gedachte schudde ze snel van zich af. Ze manoeuvreerde zich meestal in een kleermakerszit en vertelde de rots verhalen over zichzelf en over de reizen die ze ooit eens zou gaan maken. Ze hield van hem.
Soms, sprak ze, denk ik dat het leven geen zin heeft, maar dan kom ik hier en dan weet ik dat niets méer zin heeft dan het leven. De rots antwoordde niet en kon slechts stilzwijgend instemmen met wat ze zei. Voor haar was nu het moment gekomen hem het fantastische nieuws te vertellen. Ze zuchtte eens diep en de mond die normaal gesproken een glimlach droeg, veranderde in een smalle streep. Het moment van afscheid kwam akelig dichtbij. Een gevoel van onbehagen sloop haar hart binnen. Ze huiverde even en trok haar jas dichter om zich heen. Ze probeerde het nare gevoel af te schudden dat hij ook blij zou zijn voor haar, maar daar slaagde ze niet helemaal in. Enerzijds voelde ze zich dolgelukkig, maar anderzijds bleef er iets knagen.
Weet je, zei ze met een wat onvaste stem, in de tijden dat ik me rot en alleen voelde, was jij er en daar ben ik je heel dankbaar voor. Nooit was je te druk met iets anders, nooit keerde je me de rug toe. Verdomme, dacht ze, het leek wel of ze zich stond te verantwoorden om het feit dat ze weg ging. Het is maar een stuk steen. Ze schrok van die gedachte en schudde wild met haar hoofd om haar te doen verdwijnen. Hoe kon ze zoiets denken, en ze wreef met haar hand over de harde huid van de rots. Je weet van mijn dromen ooit eens ver van hier te gaan.
Ze balde haar vuisten. Ze zijn uitgekomen, schreeuwde ze. Het gevoel van geluk was verdwenen. Het afscheid viel haar zwaar.