[Nummer 30]
De kritiek is een strooppot of zit er venijn in haar staart?
redactionele inleiding
De redactie is er niet helemaal uitgekomen. Het interview met Anthonie Kee, de vertaler van Piumini, met daarin een demonstratie van het soort problemen dat hij bij het vertalen te overwinnen had, moest vanwege een technisch probleem naar het einde van deze aflevering. De verbinding met andere artikelen over jeugdliteraire kritiek is daardoor enigszins zoek. Zodat we ons afvragen of dit zomernummer nu een bonte stoet kritische uitspraken over (jeugd)literatuur, dan wel een stoet bonte uitspraken over de kritiek of uitspraken die de jeugdliteraire kritiek in een bont daglicht stellen?
Die laatste gedachte zou je kunnen bekruipen als de criticus opportunisme verweten wordt. Alhoewel? Zijn de negatieve associaties bij dit woord wel terecht? Opportunitas betekent in het latijn niets meer en ook niets minder dan: gunstige ligging, het juiste ogenblik, geschiktheid en voordeel. En gebruik maken van de geboden gelegenheid kan moeilijk als een bezwaar tegen iets of iemand worden aangevoerd. Het zou erger en dommer zijn de geboden kansen niet te grijpen.
In dit nummer worden veel vragen over (jeugd)literaire kritiek opgeworpen. Hoe komt een oordeel tot stand, is recenseren nu een kunst of een kunde, worden de grenzen tussen jeugdliteratuur en literatuur voor volwassenen nog altijd bewaakt? En door wie dan wel? Jolan Douwes buigt zich over de kwaliteiten van het boek dat vorig jaar de Booker Prize won en Mirjam Pressler laat haar kritische blik dwalen over de Nederlandse kinder- en jeugdliteratuur. Uit een tweetal juryrapporten blijkt weer eens dat verschillende boeken een totaal ander commentaar kunnen oproepen, terwijl Truusje Vrooland-Löb de tekeningen waarmee het werk van Toon Tellegen tot nu toe is verlucht, aan haar kritisch oog onderwerpt.