Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 8
(1994)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Sint-Nicolaas in het ‘oude’ kinderboekGa naar voetnoot1
| |
KinderprentenHet (naar het zich laat aanzien) oudste geïllustreerde tekstje over Sinterklaas dateert uit het midden van de achttiende eeuw en bevindt zich op een kinderprent (no 96 van J. Kannewet uit Amsterdam). U zult tegenwerpen, dat is geen kinderboek en gelijk hebt u. Maar ik ben zo vrij deze vorm van kinderlectuur in mijn verhaal te betrekken. We hebben ook hier te maken met een speciaal voor kinderen samengesteld geheel van tekst en illustratie. Het vierregelige versje luidt:
‘Ey Kinders ziet dees Sint Nicolaas
Hoe hy hem weerd gelijk een baas.
Ons Nicolaas Goed Heylig Man
Die van zijn Paard niet komen kan.’
Een vreemde tekst maar het is ook een vreemd plaatje. De houtsnede toont een nar. Een nar te paard, met rinkelbel en zotskap. De man lijkt met zijn ceintuur aan de toom van het paard gebonden, wat de laatste regel verklaart: die van zijn Paard niet komen kan. | |
[pagina 124]
| |
Op een andere kinderprent (no 88 van de Erve van de Weduwe J. van Egmont te Amsterdam) is Sinterklaas een deftige Hollandse heer te paard, met pruik en steek. Kinderen die met lust en vlijt leren, zo wordt in het bijbehorende gedicht betoogd, worden beloond met mooie kleren en met lekkers, de stoute krijgen een gard. Een kinderprent uit het begin van de negentiende eeuw (B. en S. & W. Koene te Amsterdam) toont Sinterklaas als Karel V. We zien dit maal een rijk uitgedoste, zestiende eeuwse vorst te paard. De tekst geeft aan dat het de bedoeling is in de voorgestelde figuur wel degelijk de goedheiligman te zien. De openingsregel: Kind'ren, dit is Sunterklaas moet elke twijfel wegnemen.
Wat is er nu aan de hand met deze drie sinten (en de voorbeelden zijn gemakkelijk uit te breiden)? Waarom deze verschijningsvormen van de goedheiligman: als nar, als deftige burger, als vorst? Blijkbaar ontbrak het in de genoemde periode aan een eenduidige beeldconventie van Sinterklaas. Wanneer er maar een paard te zien was, deed de fantasie de rest. In alle drie de gevallen werd gebruik gemaakt van een oud houtblok met een ruiter erop. Die ruiters gingen, onder een nieuwe naam, een nieuw leven leiden. Een makkelijke methode ook, het bespaarde de kosten van een nieuw ontwerp. Nu is het merkwaardig dat de iconografische traditie wel degelijk beschikte over een adequate uitbeelding van Sint-Nicolaas. De heilige bisschop is op talloze kunstwerken uitgebeeld: mijter op het hoofd, staf in de hand en herkenbaar aan zijn attributen (drie gouden ballen of drie jongens in een tobbe). We weten allemaal dat Sinterklaas een afgeleide is van de de oude christelijke bisschop, de heilige Nicolaas. Verscheidene redenen hebben er echter toe bijgedragen dat het niet voor de hand lag het beeld van de roomse bisschop in de context van het profane, huiselijke feest toe te passen. Ik zal dat toelichten. Het kinderfeest dateert al uit de middeleeuwen. De uitbeelding ervan gaat niet gelijk op. Wereldlijke onderwerpen komen in de kunst pas in de zestiende eeuw aan de orde en de eerste uitbeelding van een sinterklaasfeest zien we in de zeventiende eeuw, zónder Sinterklaas.Ga naar voetnoot2 Die kwam 's nachts, logisch dat je hem niet zag, daar kon een kind lang vrede mee hebben. Het feest heeft vele elementen ontleend aan de christelijke legenden | |
[pagina 125]
| |
over de heilige bisschop Nicolaas, maar het besef van die herkomst is in de loop der eeuwen vervaagd. De hervormde sfeer in de Nederlanden was in vroeger tijden niet bepaald gunstig voor het levend houden van rooms erfgoed.
Wanneer men de geliefde geschenkenbrenger toch wenst te visualiseren (en dat gebeurde op koekprenten en kinderprenten), ligt het voorbeeld van de roomse bisschop niet voor de hand. Bovendien miste de historische heilige in de traditionele iconografie zijn paard. Dat was nu juist in de praktijk van alle dag zo onlosmakelijk met de goedheiligman verkleefd geraakt. Zo zien we dan dat de drukkers en koekplanksnijders liever het voorbeeld zoeken bij bestaande ruiterfiguren om deze tot Sinterklazen te transformeren dan terug grijpen op de roomse traditie, een traditie waarin, zoals gezegd, een heilige geboden wordt zonder paard.Ga naar voetnoot3
De kinderprenten boden behalve kijkwerk, ook leeswerk. Het gedichtje bij de nar is louter beschrijvend. In de andere twee wordt gewezen op het belang van goed gedrag vooral in de zin van braaf leren en ijverig zijn, en op de beloning daarvoor:
‘Daarom, Kind'ren! Leert met vlijt,
Gebruikt toch wel uw Boeken,
Dan zal Sint NICOLAAS altyd
U met zyn gunst bezoeken.’
Persoonlijke ijver, in een leercontext, dat is waar het aanvankelijk om gaat. Deze nadruk is verklaarbaar uit het feit dat het kinderfeest zijn oorsprong op de middeleeuwse kloosterscholen gevonden heeft. | |
[pagina 126]
| |
[pagina 127]
| |
[pagina 128]
| |
AlmanakkenEr bestonden voor de jeugd in de achttiende eeuw, in ieder geval in de tweede helft daarvan, speciale almanak-uitgaven. Een kleine hoeveelheid kalendernieuws werd aangevuld met verhaaltjes en platen. Sommige almanakken kregen een Sinterklaas-predicaat; een slimme uitgever als Pieter Servaas b.v. maakte vanaf 1769 speciale St. Nicolaas-almanakken. De zesde december als nationaal geschenkendag, viel nu eenmaal bijzonder gunstig voor de uitgave van een nieuwe almanak. Soms is de term almanak achterwege gelaten en heten de cadeauboekjes simpelweg: St. Nikolaas-geschenkje (Rotterdam. z.j.), met toevoegingen als: aardige en het verstand opscherpende anekdoten of St. Nicolaas en Nieuw-jaars present voor jonge Beminnaars van Wetenschappen, geleerdheid en goeden smaak (Utrecht z.j.) De verhaaltjes gingen over van alles en nog wat maar niet over Sinterklaas zelf. Die kwam er slechts in de titel en soms op de inleidende illustratie aan te pas. De gewoonte boeken ten geschenke te geven met sinterklaas is al oud. In 1617 brengt de Amsterdamse dichter Bredero in zijn toneelstuk Moortje, het sinterklaasfeest ter sprake (vrss 2637-2651). Hij laat een oude dienstmeid, Geertrui, over het verleden vertellen. Daarmee verplaatst Bredero ons nog een stuk terug in de geschiedenis. Geertrui geeft een opsomming van wat haar zoontje vroeger zoal in zijn schoen kreeg. Speelgoed en lekkers, zeker maar dan volgt een indrukwekkende rij titels van boeken: Een groot Emder (een ABC-boek met gebeden uit de te Emden gedrukte catechismus), een evangelie, een gewone kathechismus en (gelukkig zou ik haast zeggen) ook nog wat andersoortige lectuur: mooie geschiedenissen van Fortunates Buersje, van Blancefluer [en], van Amadis de Gauwelen. Een almanak uit 1780, voluit St. Nicolaas Almanach voor het schrikkeljaar 1780 geheten (s' Gravenhage, 1780), bevat een bijzondere illustratie. We zien een man te paard, voorwerpen strooiend aan de grijpgrage jeugd om hem heen. De goede gever is gekleed in een wat onduidelijke mantel maar draagt in ieder geval een heel duidelijke mijter op zijn hoofd. Deze houtsnede is een vroeg voorbeeld van een werkelijk als Sinterklaas bedoelde Sinterklaas. De goedheiligman wordt hier niet door middel van een al bestaande voorstelling gesuggereerd, zoals in de drie besproken gevallen, maar lijkt speciaal voor de gelegenheid ontworpen. | |
[pagina 129]
| |
Het bijbehorende tekstje is eveneens bijzonder maar om een andere reden. We lezen:
‘Hier doet ons Sinter Klaas weer aan zyn dag gedenken;
Nu hy de Kinderen Koek en Marsepyn wil schenken.
Maar zagt houw op, en werpt geen Suyker meer nog Prik
Een jonge Juffer die begeert geen houte Klik.’
Suyker staat voor snoepgoed, prik (een priktol) voor speelgoed. We mogen in die derde regel dus lezen: de ontvangende partij wenst geen kinderspul meer. En blijkens de volgende regel: ook geen houten klik. Een klik is letterlijk een kolfstok, categorie speelgoed dus. Overdrachtelijk gezien echter is een houten klik een houten klaas, een saaie jongen. Een jonge Juffer die begeert geen houte klik. Nee, wat de jonge juffer werkelijk begeert is een hupse minnaar. Dat waren nog eens wensen. Uit deze tekst blijkt dat de almanak niet voor de allerjongste lezertjes bedoeld was, maar veeleer voor de ‘jonkheyt’ die al op vrijersvoeten ging. Sint-Nicolaas was niet alleen de patroon van het jonge kind, bij hem kon ook het opgroeiende meisje terecht met haar smeekbeden om een vrijer, d.w.z. om een eerbaar huwelijk. In talloze 18de eeuwse minneliederen is daar nog iets van terug te vinden. Maar wij zullen dit wellustige pad niet verder betreden en ik hoop maar dat de jonge dames in kwestie nog enige tijd met een vrijer van speculaas tevreden te stellen zijn geweest. Die vrijer van speculaas is, zoals u wel begrepen zult hebben, een relict van dat patronage. | |
ScepsisDe kinderalmanakken waren aanvankelijk vooral op het vermaak gericht, informatie biedend zonder zwaarwichtigheid. Al snel brak er een serieuzer toon door. De geest van de Verlichting deed haar invloed gelden. Kennis van het goede en het ware was hét middel om tot de deugd te geraken, aldus de verlichtingsfilosofen. Dat had consequenties voor de opvoeding. Men begreep dat het zaak was zo vroeg mogelijk te beginnen bij de kinderen een gevoel voor het redelijke te ontwikkelen. Redelijkheid leidde tot zedelijkheid; al wat het kind onder ogen kreeg behoorde in het teken van de zedelijke | |
[pagina 130]
| |
vorming te staan. Verbannen diende uit zijn lectuur dus te worden wat onzin was voor het nuchtere verstand of wat tot de fantasiewereld behoorde. Aan die rationele zuivering viel ook Sinterklaas ten prooi. Uit de Almanack voor de beschaafde jeugd uit 1798, klinkt het strijdlustige op: geen kint gelooft meer aan die vent, die nergens leeft die niemand kent.Ga naar voetnoot4 En elders, iets later:
‘Och dat vertelsel is
Eene overoude logen,
Waardoor u de oude meid,
uit bijgeloovigheid,
Gefopt heeft en bedrogen.’Ga naar voetnoot5
Toch hebben deze en dergelijke bezweringen geenszins de bedoeling gehad het sinterklaasfeest af te schaffen. Nee, slechts het bijgeloof dat een zo lang geleden overleden figuur elk jaar door de schoorsteen naar de kinderschoen zou afdalen. Dat was nu typisch on-redelijk. Als vader en moeder maar openlijk in naam van de goede bisschop de beloners van het deugdzame kind mochten zijn, was er niets meer aan de hand. Het bijkomend voordeel dat uit het feest getrokken kon worden voor de opvoeders was namelijk niet gering. Het bood ongekende aanknopingspunten voor de vorming van het jonge kind; die kans liet men niet graag liggen. We zien de auteurs voor kinderen zich gretig op de geboden mogelijkheden werpen. Eind achttiende eeuw was er bovendien een nieuw literair genre voor kinderen in zwang geraakt, de dichtbundels die een prachtig platform vormde voor de nieuwe ideeën. De bundel Vaderlandsche Kindervreugd (4de druk, Amsterdam 1822), bevat een achttal gedichtjes, één daarvan is aan Sinterklaas gewijd. De auteur beaamt eerst (geheel volgens de verlichtingsleer) dat Sinterklaas niet bestaat en dat het De vaders en moeders,/ De vrienden en voeders zijn die de jeugd verrassen, en dan wijst hij erop dat het feest een geaccepteerd moment is in de opvoeding. Ook de kinderen dienen dat te beseffen: | |
[pagina 131]
| |
Laat dan uw doen dus altoos wezen,
Dat gij geen straffen hebt te vreezen;
Dat nooit geen roede uw oog verschrikk,’
Maar 't loon der deugd uw ziel verkwikke'.
Aanvankelijk was er, op de kinderprenten en in de almanakken, vooral sprake van op het kind zelf gerichte zaken als goed leergedrag, oplettendheid en gehoorzaamheid: typische schooldeugen. Geleidelijk aan wordt er nu een breder scala aan deugden aangesproken. We zien dat gebeuren in de vele gedichtenbundeltjes die in navolging van Van Alphen het licht gaan zien. Het feest werd aanleiding tot velerlei bespiegelende wijsgerigheden die moesten leiden tot een zedelijke levenswandel van de oplettende lezertjes. De bundel St. Nikolaas Geschenk voor Neerlandsch Jeugd (Amsterdam z.j.) geeft daarvan boeiende staaltjes. Het boekje bevat een tiental gedichten waarvan het merendeel aan Sinterklaas gewijd is of beter gezegd aan zijn feest. Een gedicht met de titel Het blijde vooruitzicht leidt tot de voor een kind wel erg verstrekkende vergelijking dat de voorpret tot het feest net zo iets is als de voorsmaak tot de hemelse zaligheden. De maak van all' die lekkernijen/ Streeld reeds mijn zinnen, Zus, zegt broer, en de schrijver vervolgt: zo moet het hele aardse leven zijn, de voorsmaak van een zalig leven bij God. | |
SentimentOok het boekje Zestal gedichtjes voor de lieve kinderen, tot een geschenkje op het Sint-Nicolaasfeest (2de druk, Amsterdam 1841), is net als het vorige bijna in zijn geheel aan het kinderfeest gewijd. Sinterklaas is allang dood legt de vader in het eerste gedicht weer uit om de kinderziel maar direct schoon te vegen van eventuele waanideeën. Het is Papa die zal trakteren als de kinderen zich gedragen volgens het inmiddels vertrouwde stramien van vlijtig streven, Om in kennis voort te gaan. Maar dat is hier niet het enige, deze bundel bevat een opmerkelijke nieuwigheid: een gedicht waarin niet zozeer het kinderlijke verstand dan wel het gevoel of sentiment wordt aangesproken. Onder de titel: Het Weldadige Betje geeft het rijke en door meelij overmande, tot tranen toe geroerde Betje haar sinterklaasgeschenken aan een bleeke man, [...]/Zo zwak, dat hij naauw loopen kan. Het gedicht | |
[pagina 132]
| |
eindigt uiterst gevoelig met: Er is geen schooner Niklaasdag/Voor Betje ooit geweest!. De toon vol sentiment die het gedicht doordrenkt, is nieuw, deze zal zich in de loop van de negentiende eeuw ten volle ontwikkelen. Vanaf nu zullen vele rijke kindertjes hun hart doen spreken, en wenend hun spaarpotten legen. Hun ouders zullen de bedienden opdracht geven in armelijke huisjes versterkend voedsel te brengen en nog maar nauwelijks gedragen kleding. Dit alles tot grote wederzijdse voldoening. Standen waren in die tijd immers een vaststaand gegeven, daaraan kon je niets veranderen. Toch knaagde er iets en het sinterklaasfeest was een veilige uitweg voor die onrust. Het was een legitieme gelegenheid ook buiten het eigen gezin goed te doen, zonder de gevestigde orde te verstoren. De verhalen die dit thema behandelen tekenen de tijdsopvattingen haarscherp: de arme sloeber die iets ontving was altijd doodeerlijk, goed van karakter (anders had hij geen recht op een aalmoes, dat spreekt). Hij was uiteraard schuldeloos in de moeilijkheden gekomen en hij was vooral volstrekt dienstbaar en toegewijd aan de rijken. In Tom, de koetsier van W. Mets Tz. brengt een arme koetsier eerlijk een kostbaar juweel terug dat op sinterklaasavond in zijn koets is achtergebleven, bedoeld als geschenk voor een rijke dame. Hij wordt om zijn deugd beloond en zal voortaan genoeg verdienen om ook met zijn gezin het feest te kunnen vieren. In De visschershut van dezelfde schrijver heerst er zoveel - nette, nobele - armoede in het vissershutje dat de kinderen, zonder morren!, begrijpen dat ze nergens op moeten rekenen. Bij arme mensen komt Sinterklaas niet. Dan redt de visser - nog net op tijd- de dochter van een rijk heer uit het water. Het eind van het liedje is een handvol goud op tafel en een mand vol geschenken.
Zo sloop er in de eenzijdig rationele aanpak geleidelijk aan een nieuw facet. Al die wijsheid en bespiegeling die de verlichting het kind voorhield, was niet vol te houden geweest. Het gevoel en de verbeeldingskracht die in de achttiende eeuw in de verdrukking waren gekomen, zoeken zich toch weer een uitweg. Het gevoel het eerst, zoals we aan het weldadige Betje zagen, de fantasie komt later. Waar ook de nadruk op viel, op het verstandelijke of op het gevoelige, ernstig en moraliserend was de toonzetting tot nu toe altijd. Uit en ten treure wordt het kind het goede voorgehouden en op de bestraffing van het kwade gewezen. | |
[pagina 133]
| |
Het gaat in de teksten nog steeds helemaal niet over Sinterklaas zelf; die komt er nergens handelend aan te pas. De traditie van het feest wordt aangegrepen als instrument in het kader van de opvoeding en de vorming. Het kind, in zijn rol van oppassend of juist strafbaar persoontje, was nog de eigenlijke hoofdfiguur. | |
FantasieVoor de kinderliteratuur was het jaar 1837 een interessant moment, dan maakt Hildebrand zich sterk voor wat meer fantasie in de kinderkamerGa naar voetnoot6. Hij belijdt zijn liefde voor het sprookje, voor spoken en tovergodinnen, al die dingen die in de Verlichting ten strengste verboden waren. Hij betoont oprecht medelijden met de kleine morsebroekjes uit zijn tijd aan wie al het vroom bedrog en die wonderbaarlijke jokkerijen die het leven zo veraangenamen, voorbij gaan. Arme kinderen die nooit aan sprekende katten hebben mogen geloven of aan sinterklaas op het dak. Het is niet het didactische potentieel dat hij benadrukt in dergelijke onderwerpen maar de mogelijkheid voor de ontwikkeling van de fantasie. Hildebrand verwoordt hier de moderne opvattingen van zijn tijd, ontstaan onder invloed van de Romantiek. We zien in de kinderboeken tegen het midden van de negentiende eeuw inderdaad het fantasie-element toenemen. Het opvoedkundige en belerende verdwijnt zeker niet uit het zicht maar er komt iets anders bij. En dan, midden in de negentiende eeuw, treedt Sinterklaas eindelijk zelf als verhaalfiguur op in een prentenboekje: Sint Nicolaas en zijn knecht, door Jan Schenkman. Op centsprenten en vóór in een almanak had al wel eens afbeelding van hem gestaan. In de serieuze verlichtingsliteratuur was voor hem géén plaats geweest maar nu fungeert Sinterklaas dan eindelijk als de hoofdfiguur in een verhaal, in een reeks opeenvolgende, bij elkaar behorende handelingen. Het betreffende boekje bevat 16 grote kleurenplaten met 16 teksten in dichtvorm ernaast. De notie wie zoet is krijgt lekkers, wie stout is de roe, zoals er in het eerste vers staat, geeft aan dat de les van het verleden zeker niet verleerd is. Ook braaf leren op school wordt nog steeds gewaardeerd net zoals tevredenheid bij het arme, en de bereidheid tot | |
[pagina 134]
| |
delen bij het rijke kind. Het moralistische uitgangspunt voert echter niet langer de boventoon. Er valt ook gewoon ontspannen te genieten van al de bezigheden van Sinterklaas. Hij is de hoofdfiguur, niet het kind in de rol van wijsgerig en leergierig aagje. Deze uitgave bleek bijzonder in de smaak te vallen en is tot in het begin van de twintigste eeuw voortdurend herdrukt, in allerlei uitvoeringen: van ongekleurd tot met goud bewerkt, op klein en groot formaat, in normale en oblong versie. De litho's werden steeds subtiel aan de gewijzigde mode aangepast. | |
Schenkman's voorbeeldOp zoek naar verschillende versies van het Schenkmanboekje, deed ik, geholpen door Jeannette Kok, bij het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum in Den Haag, een aardige ontdekking. In de kluis bevond zich een klein boekje, 15 bij 10 cm., zonder titelpagina, zonder auteur. De overeenkomst met het boekje van Schenkman is frappant. De inhoud stemt er bijna geheel mee overeen, maar het NBLC-exemplaar lijkt, gelet op de tekenstijl, de druktechniek en de kleding van de figuurtjes van een eerdere datum te zijn. Het boekje is een keer opnieuw in elkaar gezet en met behulp van krantenpapier geplakt. Daarop is het jaartal 1832 te onderscheiden. Dat geeft, met de nodige voorzichtigheid, een indicatie voor het ontstaan ervan: geruime tijd vóór 1850 dus. Op de omslag bevindt Sinterklaas zich in een luchtballon, dat is een interessante afwijking van de Schenkman-edities. We kunnen desondanks wel veronderstellen hier met Schenkmans oerversie te maken te hebben, een oerversie die echter niet van zijn eigen hand lijkt te zijn. De omvangrijke produktie van Schenkman die loopt tot aan zijn dood in 1863, kent geen enkel werk eerder dan 1850; zijn baan bij het onderwijs legde hij in 1849 neer. Het ziet ernaar uit dat Schenkman dankbaar gebruik heeft gemaakt van het werk van een andere, tot nu toe onbekende auteur, annex illustrator. Maar kwesties als auteursrecht en eisen van oorspronkelijkheid lagen in de vorige eeuw nu eenmaal anders dan nu. Mogelijk is deze oudste versie uit de zuidelijke Nederlanden afkomstig. Sinterklaas is, voor het eerst zo correct en welverzorgd als bisschop gekleed; dat vereist vertrouwdheid met de materie en kennis van zaken, iets dat je in het roomse zuiden mag verwachten. Bovendien maakt de goedheiligman in België nu nog steeds gebruik van een luchtballon. | |
[pagina 135]
| |
Maar waar ook het prille begin van Schenkmans boekje gelegen heeft, de tijd was er rijp voor en het werd, zoals gezegd, een ongelooflijk succes. De opzet, een aantal kleurrijke pagina-grote platen met teksten, werd door andere auteurs en uitgevers overgenomen. Het lijkt erop dat de zwarte page in het oerboekje van Schenkman zijn intrede heeft gedaan; de immense populariteit van de vervolgedities heeft de zwarte bediende in de loop van de negentiende eeuw onlosmakelijk aan de goedheiligman gekoppeld. De schrijver en predikant R. Koopmans van Boekeren merkte in de jaren tachtig van de vorige eeuw het grote vanzelfsprekendheid van het op boekje op voor de de kinderen, die de versjes van dat boekje alle van buiten kenden, en de prentjes natuurlijk duizendmalen hadden bewonderd.Ga naar voetnoot7 Dat is van belang om het beeldbepalende effect te begrijpen dat ervan uitgegaan is. De illustraties hebben, gesteund door de teksten de vormgeving van Sinterklaas vastgelegd. Het beeld van de waardige bisschop is tot op heden ongewijzigd gebleven. In sint's benadering van de kinderen heeft zich wel een verschuiving voor gedaan. Sinterklaas zag toe op goed gedrag en het brave kind wist zich met een glimlach en geschenken beloond. Het stoute kind wachtte een venijnige draai om de oren, door Sinterklaas eigenhandig uitgedeeld. Híj was het ook die kinderen in de zak stopte. Zijn knecht hield die zak slechts gedienstig open. Er is in Schenkmans eerste boekje absoluut geen sprake van de pas later gegroeide polarisering in rollen, met Sinterklaas als milde gever en Zwarte Piet als diens antagonist, als de enge boeman. De knecht was oorspronkelijk niet meer dan een behulpzame bediende, aan Sinterklaas was de taak van straffen toebedeeld.
Het is opmerkelijk te constateren dat de rol van Zwarte Piet gaandeweg grimmiger van aard is geworden. Hij neemt in latere boeken als het ware alle onaangename facetten van de sinterklaasfiguur over. Maar hoe kneedbaar is zijn personage: als de pedagogen het in de twintigste eeuw belangrijk gaan vinden dat de kinderziel gevrijwaard blijft van elke vorm van angst, krijgt Zwarte Piet weer een andere nuancering: hij wordt de onschuldige, soms zelfs onnozele grapjesmaker. Ook Sinterklaas zelf ontwikkelde zich in de tweede helft van de twintigste eeuw. Zijn almacht verminderde om plaats te maken voor | |
[pagina 136]
| |
een zekere onhandige alledaagsheid. Een Sinterklaas die zijn mijter verliest of de weg kwijt raakt, geen kind kijkt er gek van op. Hij brengt cadeautjes, dat blijft het vaste punt en om die te krijgen, doe je er goed aan je tegen de tijd dat zijn feestdag nadert, een beetje te gedragen. Toch, die eeuwenoude pedagogische drijfveer, met haar wortels in de geschiedenis, dreigt nu langzamerhand ook te verdwijnen. Wat zien we de laatste jaren gebeuren? Het oprukken van de kerstman. Voor de kerstman hoef je je best niet te doen. Die is gewoon gezellig, die stelt geen eisen. De kerstman gaat, net als Sinterklaas, in het rood en wit gekleed. Voor het begerige kind is het verschil tussen een tabberd en een wat anders gesneden rood pak te verwaarlozen. We zien het voor onze ogen gebeuren: in de etalages liggen ze uitgestald, op kleuterscholen worden ze voorgelezen, de verhalen waarin de identiteit van de geschenkenbrenger er niet meer toe doet. Uitgeverij Infodok kwam in 1987 met het boekje Een zak vol verhaaltjes. De omslag toont een rijk gevulde zak, waaraan links de kerstman en rechts Sinterklaas verbeten staan te rukken. En wat te denken van titels als Zie ginds komt de kerstman, een bundel liedjes, eveneens van Infodok. Tot nadenken stemt ook de titel Sinterkerst, een uitgave van Lemniscaat.Ga naar voetnoot8 In dat boek valt te lezen: ‘Wat zijn dat mooie kleuren, een beetje wit, een beetje rood, een beetje sint, een beetje kerst. Aan het eind van het verhaal heeft Sinterklaas zich tot kerstman omgekleed. Want, meldt de tekst: Sinterklaas, dat is hij al zo lang. Hier wreekt zich de tijdgeest. Logisch dat geschiedenis op de scholen tegenwoordig zo'n noodlijdend vak is: wat oud is heeft afgedaan. Maar afgezien daarvan, hoe lang is hij nou eigenlijk een echte Sinterklaas. Heeft hij daarvoor zijn narrenpak, zijn burgerpak, zijn vorstenpak afgelegd? Om nu, behalve zijn kostuum ook zijn identiteit in te leveren? |
|