| |
| |
| |
Steeds weer expres verdwalen
Een gesprek met Margriet Heymans.
Marja Käss
Hoe ik ook op de bel druk, er wordt niet open gedaan. Gelukkig woont ze vlak bij het station van Den Bosch, dus er is een telefooncel bij de hand. Ze neemt zelf op: ‘Je had de andere deur moeten hebben. Dat had ik je natuurlijk moeten zeggen toen we de afspraak maakten.’
In de smalle keuken ontdekt ze dat er geen ‘echte’ koffie in huis is, alleen een potje oploskoffie. Of ik toch niet liever thee wil. De huiskamer, waar ze op dit moment ook werkt omdat haar werkkamer even bezet is, oogt chaotisch maar prettig.
| |
Ineens klonk mijn boek; mijn hart sprong op
‘De uitreiking van de Woutertje Pieterse Prijs, zag ik 's avonds tijdens het eten met een aantal mensen, op televisie. Er werden stukjes uit het boek voorgedragen. Dat werd zo fantastisch gedaan. Die stem van dat meisje, de manier waarop ze dat bracht. Mijn hart sprong op. Geweldig vond ik dat. Zo ineens klonk mijn boek. Het was nog stil, daar moet een ander stem aan geven. Dat is ook wel eng. Als het niet goed gebeurt dan is het natuurlijk weg, dan wil ik het niet horen.
Een boek dat ik maak is voor mij ook theater. Ik hoor de stemmen. Ik reageer op wat ik hoor en daar reageer ik dan weer op met taal. Het boek is toch, zeker als je het zowel tekent als schrijft, een soort theater zonder ruimte. Ik ben degene die ook het decor ontwerpt. In Lieveling, boterbloem is dat ook duidelijk een decor. Je ziet steeds dezelfde plaatjes.
| |
| |
| |
| |
Een kind dat een boek leest en bekijkt is eigenlijk ook aanwezig in dat theater. Je kunt je natuurlijk net zo goed in een boek vereenzelvigen met de hoofdpersoon als in een toneelstuk.’
| |
Eerst lelijk doen, dan troosten
‘Bij dit boek was het verhaal er het eerst. Ik heb het jarenlang bewaard, vooral in mijn hoofd. Het was een klein gesprek met mijn dochtertje dat toen de leeftijd had die Berthe in dat boek heeft. Zij gooide haar pop uit het bed en daarna ging ze hem oprapen. Precies wat in het boek gebeurt. Toen ik vroeg waarom ze dat deed, zei ze: als ik niet zo lelijk tegen haar doe, kan ik haar ook niet troosten. Toen ze twintig was heeft ze op mijn aansporen zelf nog eens geprobeerd om daar een boek van te maken, maar daar is ze mee gestopt. En al die tijd heb ik het bewaard.
Het heeft lang geduurd voor ik met dat verhaal kwam. Vóór die tijd maakte ik vooral beeldverhalen. Schrijven deed ik elke dag wel, maar chaotisch.
Ik ben blijven tekenen omdat ik kinderen kreeg en de concentratie niet had om te schrijven, om uren alleen te zitten, dat kon nooit. Dus dat tekenen werd het belangrijkste. En op dit moment, nu mijn kinderen groot zijn, is dat schrijven eigenlijk belangrijker.
Ik heb dat ooit gewild, dat schrijven, en dan moet het ook gebeuren. Het is wel een soort leerproces. Ik denk vaak dat ik het helemaal niet kan en het verbaast me dat ik nog wel dingen op papier heb gekregen. Tekenen, daar is niks aan, dat schud ik zo uit mijn mouw maar dat schrijven is heel wat anders. Elke zin die ik opschrijf, staat voor een hele tekening.’
| |
| |
(tekening & fragment Lieveling, boterbloem)
| |
| |
| |
Raaf en rosa
‘Ik moet ook steeds weer anders werken. Maar de kern is natuurlijk gebleven, het vertellen van verhalen. Vroeger al vertelde ik mijn zusje Annemie verhalen, in bed. Bij de eerste vier prentenboeken die ik heb gemaakt, liet ik mijn kinderen ook de verhalen horen om te kijken of ze het er mee eens waren. Als ze het niet leuk vonden, deed ik het anders. Je maakt zo'n prentenboek toch voor dat kind dat erbij zit en meekijkt of je het wel goed doet. Anders keurt het kind het af en kun je opnieuw beginnen.
Als ik geen kinderen had gehad, had ik nooit voor kinderen geschreven. Dan had ik misschien hetzelfde gedaan maar met andere onderwerpen. Ik haal natuurlijk wel veel uit mijn herinnering met die kinderen. Ik heb ook, vanaf dat ze klein waren, heel veel dialogen opgeschreven. Dat doe ik nog steeds. Als ik iets hoor wat ik kan gebruiken, ren ik naar mijn tafel om die zin te noteren. Na het laatste prentenboek, de jongste was toen twaalf, mocht ik niet meer voorlezen. Daar was ze te oud voor, vond ze.
En nou heeft zij weer een kind. Binnen twee jaar kan ik weer voorlezen en misschien nog eens een prentenboek maken. Misschien een boek met mijn twee kleinkinderen in de hoofdrol, Rosa en Rafaël, of Raaf en Rosa.’
| |
Een vrouw van zestig die het voedsel binnenhaalt
‘Ik was verschrikkelijk bang om volwassen te worden omdat in de boeken van mijn vader geen tekeningen stonden. Volwassen zijn betekende: beige jassen, grijze colberts, saaie kousen van mijn moeder, geen spelletjes meer doen en geen tekeningen in de boeken.
Dat heb ik naderhand wel afgeleerd natuurlijk. Ik heb geen tekeningen nodig als ik boeken lees, maar het is wel zo dat als ik teken en schrijf, ik dichter sta bij het meisje van tien of twaalf dat ik was, dan bij de volwassen vrouw die ik nu ben: iemand van zestig die boodschappen doet om het voedsel binnen te halen.
| |
| |
Dat zijn allemaal nevenfuncties. Ik ben eigenlijk nog steeds een opgroeiend meisje met schrik voor de volwassenheid.
Ik kon daar vroeger niet over praten, niet met volwassenen maar ook niet met mijn zusjes, die waren daar veel te kinderachtig voor. Die zouden dat nooit begrijpen.
Dat waren mijn gedachten. Ik had veel geheimen hoor. Op een gegeven moment heb ik mijn vader voorgesteld om een inventarisatie van zijn boekenkast te maken op de typemachine. Dat was voor mij de kans om toch met die boeken in aanraking te komen en te kijken hoe dat was. Als ik alleen al de titels opschreef, had ik toch al iets met die boeken en zo ben ik ze langzamerhand gaan lezen en het viel mee.
Het eerste wat ik toen heb gelezen, is hoe kinderen werden geboren. Dat ben ik natuurlijk gaan opzoeken. Op mijn elfde dacht ik nog dat ze door een engel werden gebracht. Het bleek dus iets vreselijks te zijn wat daar in de boeken stond. Het was wel spannend. Dat was plotseling een heel andere wereld.
Toch viel de scheiding tussen die volwassen- en kinderwereld wel mee. Ik ben dat kind niet kwijtgeraakt, ik kan er zelfs naar hartelust dingen mee maken.
Ik heb van mezelf ook altijd het gevoel dat ik onder mijn leeftijd ben gebleven. Als er wordt opgebeld en ik zeg mijn naam, dan wordt er vaak gevraagd: is je moeder thuis?, terwijl ik nu al een grootmoeder ben.’
| |
Je zit ontzettend te liegen
‘Ik maak nu weer samen met Annemie een boek, een boek over onze kindertijd. Onze oudere broer, dat was een plaaggeest, gebruiken we voor dit boek. Ik zal hem erger voorstellen dan hij misschien was. Ik ent mijn karakters wel op reële personen, maar het zijn natuurlijk geen realistische portretten. Het zijn boekfiguren. Het is moeilijk zo'n boek over die kindertijd, want je zit ontzettend veel te liegen als het goed is, en je wilt zo eerlijk zijn. Maar aan dat eerlijk heb je niet zoveel, je moet het allemaal overdrijven. Het moet heftiger. Als ik terug denk aan mijn kindertijd, heb ik het gevoel dat het allemaal erg grauw was.
| |
| |
Daarom heb ik altijd geschreven en getekend, om de zaak een beetje bij te kleuren natuurlijk.’
| |
Marleentjes
‘Ik koop af en toe koekjes voor mezelf, voor bij de thee na het eten, en dan neem ik vaak Marleentjes. Dat zijn een soort koffiekoekjes. Ik koop die gewoon omdat mijn eerste pop Marleentje heette. Die liefde voor poppen blijft. Ik zal er ook nooit zomaar een weg doen, ik zal ze nog altijd onderstoppen als ik er een vind. Het zijn geen dingen maar levende wezens met een ziel, anders zou er toch niet mee gespeeld worden? Ze zouden niet eens bestaan als ze niet leefden!
Ik was zelf niet echt een poppenkind hoor. Ik was het oudste meisje en had de verantwoordelijkheid voor mijn jongere zusjes; Annemie wel, die mocht altijd spelen.’
| |
Geen vrolijk boek
‘Het is natuurlijk geen vrolijk boek. Het is voor mij ook nog steeds heel aangrijpend, ontroerend; een kind dat zijn pop mishandelt omdat het anders niets heeft om te kunnen troosten. Toch is het geweldig, het opperste aan gevoel.
Ik kon dit onderwerp ook niet behandelen in proza, daar zijn die gevoelens te sterk voor. Dat valt niet te beschrijven. Ik kan dat alleen in een half bakerrijm, half zingende versvorm. Ik heb een geweldige hang naar ritme. Dat is natuurlijk een behoefte aan het vangen van chaos in ordening, hanteerbaarheid. Soms heb ik iets verschillende keren geschreven, en het lukt me maar niet om het te pakken. Dan maak ik er een versje van en heb ik het onderwerp wel zoals ik het hebben wil. Eerst denk ik natuurlijk: ik kan niet schrijven, maar als ik zo'n versvorm heb gevonden, denk ik: ik kan wel verzen verzinnen.’
| |
| |
(tekening & fragment Lieveling, boterbloem)
| |
| |
| |
Sneetje brood met pindakaas
‘Kijk, waar ligt de grens tussen een kinderboek en een volwassen boek? Toen ik opgroeide zat ik, door mijn vaders boekenkast te inventariseren, al snel aan de volwassen boeken. Ik merkte toen geen verschil omdat ik er aan toe was. Als je zinnen kunt lezen, als je taal begrijpt, dan hoeft die scheiding er niet te zijn. Hetzelfde probleem heb je met die leesseries voor het onderwijs. Een kind dat zo'n boek onder ogen krijgt, is al totaal in staat om zinnen te vormen en begrippen te hanteren die veel moeilijker zijn. Terwijl in die boekjes vaak alleen maar laffe fantasieverhaaltjes staan.
Zo'n kind van zes is al bijna volwassen. Daar kun je in ieder geval een volwassen boek aan voorlezen. Het is fout om te denken dat het zo in termijnen gaat. Het voorlezen overbrugt ontzettend veel. Dat is altijd zo geweest. Ik weet wel dat Lieveling, boterbloem geen boek is, dat je zomaar aan een kind kunt geven: ga maar eens fijn zitten lezen. De meeste kinderen snappen er niks van. Dat kun je opheffen door het voor te lezen, in een klas te behandelen, of door er theater van te maken. En niet alles hoeft begrepen te worden natuurlijk. Er mogen raadsels blijven. Dat kan een boek juist een zekere spanning geven, een geheim dat je niet helemaal kunt vatten. Dat tilt het uit boven een zo gemakkelijk te verorberen sneetje brood met pindakaas. Ik las vroeger veel verhalen uit andere culturen. Wat je niet begreep, kon je vragen of als een van de onbegrijpelijke dingen van het leven meenemen. En dat hou je toch. Ik lees nu ook boeken, bijvoorbeeld over het heelal, waar ik maar de helft van snap. Ik lees toch door in de hoop dat het in mijn hoofd blijft hangen, dat ik er ooit iets aan heb.
Op een van de boekenmarkten kwam eens een vrouw naar me toe. Ze had Lieveling, boterbloem gekocht voor haar kinderen, maar eigenlijk meer voor haarzelf, zei ze. Ze had het voorgelezen. Het kind van zes wilde het steeds weer horen en het kind van negen vond er niks aan.’
| |
| |
| |
Steeds weer expres verdwalen
‘Kijk, deze tekst van Paul Rodenko: “Echte poëzie heeft met waanzin en dood te maken. Je moet het gevoel hebben dat de dichter ieder moment gek zou kunnen worden of zelfmoord plegen.”
Daar sta ik toch wel eens bij stil, dat gevoel van door waanzin te worden overmeesterd. Maar ik heb het nog wel in de hand. Vroeger minder, maar nu... zover gaat het niet natuurlijk. Het is wel een verrukkelijk soort waanzin. Het woord bevalt mij al heel erg, waanzin in de betekenis van een soort bezetenheid. Bezeten zijn van iets zonder dat je naar waarheid zoekt of naar de zin ervan. Hoe moet ik dat uitleggen? Het gaat om het verbinden van uiteenlopende dingen, schijnbaar onzinnige dingen... het steeds weer expres verdwalen, van het rechte pad afgaan.
Ik heb dat ook nodig om die dingen te kunnen maken die ik maak. Ik krijg daardoor wel veel overschot aan onbruikbare zaken, maar het werkt zo. In de realiteit trouwens ook. Ik heb een vriend waar ik vaak mee op stap ga, en het expres verdwalen is een soort leidraad om ergens te komen. Dus nooit in het hoofd zetten: wij gaan daar en daar naar toe, want dan doen we dat en dan is de tocht erheen verloren. Vanaf het moment dat we de deur uitgaan, moeten we bijna meteen op het verkeerde pad terecht komen.
De weg er naar toe is eigenlijk belangrijker dan het doel bereiken, het er zijn. Het is natuurlijk wel spannend tussen die twee, want terwijl ik aan het werk ben, en iets probeer tot een goed, een gebonden geheel te krijgen, kan ik het alleen maar maken door steeds weer daar van af te schieten, dus erg veel overdadigs te produceren. En om daar dan het enkele uit te halen wat wel van belang is, is een opgave.
Wat ook moeilijk is, is dat ik tot een soort vorm moet komen en dat het alleen de vorm is die werkt. Ik blijf vaak te lang bezig met het verzamelen, type eindeloos veel blaadjes vol, en hoe meer ik heb, hoe moeilijker het is om tot die vorm te komen. Annemie is wat dat betreft mijn tegenpool. Bij haar moet eerst de vorm er zijn en dan de inhoud. Als zij hetzelfde zou zijn als ik, kwamen we nooit tot een boek.’ |
|