Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 7
(1993)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |||||||
Van de Hulst geëxposeerdDe aandacht voor jeugdliteratuur neemt steeds meer toe. Dat jeugdliteratuur niet langer een ondergeschoven kindje is, en als genre langzamerhand serieus genomen wordt, blijkt ook uit het feit dat het Letterkundig Museum in Den Haag elk jaar een tentoonstelling wijdt aan jeugdliteratuur. Dit jaar is de beurt aan en protestants-christelijke onderwijzer én schrijver van bijna honderd kinderboeken met ongekend grote oplage: W.G. van de Hulst. De tentoonstelling, tot en met 24 oktober 1993 te zien, richt zich op het schrijverschap en het leven van Van de Hulst. Hoewel de door de uitgestalde bezienswaardigheden in beslag genomen ruimte niet groot genoemd kan worden, biedt de tentoonstelling toch een boeiend beeld van Van de Hulst. Van een andere auteur voor kinderen, Roald Dahl, is bekend dat hij schreef in een aan zijn rugklachten aangepaste stoel. Wie wil weten in wat voor stoel Van de Hulst zijn boeken schreef, hoe zijn handschrift er uit ziet, welk soort schriften hij gebruikte, | |||||||
[pagina 58]
| |||||||
hoe nauwgezet hij de verkoop van zijn boeken bijhield - hij of zij bezoeke de tentoonstelling. Er zijn brieven van zijn hand te bezichtigen, foto's, eerste en latere drukken, en vertalingen. Ook belicht de expositie de verschillende soorten boeken die Van de Hulst schreef, en zijn er originele illustraties te zien. | |||||||
Levensloop en schrijversloopbaanWillem Gerrit van de Hulst werd als zoon van eenvoudige ouders op 28 oktober 1879 te Utrecht geboren. Zijn vader was steenhouwersbaas. Hij stierf toen Willem amper 6 jaar was, en liet zijn gezin in armoe achter. Willem moest naar de Diaconieschool: ‘de school der armen’, zoals hij later schrijft in zijn Herinneringen van een Schoolmeester. Ondanks de moeilijke thuissituatie echter, geniet hij onbekommerd van zijn jongensleven. Een jongensleven met tollen en hoepels. Al spelend zal hij onbewust een schat aan indrukken hebben opgedaan, waaruit hij later, bij het schrijven, volop heeft kunnen putten. Ook ontdekt hij in deze tijd het plezier dat vertellen kan geven. Om zijn broertje zoet te houden verzint hij allerlei verhaaltjes. Hij schrijft ze op; zijn moeder honoreert ze met een stuiver. Na de lagere school wil hij, net als zijn vader, steenhouwersbaas worden. Maar zijn onderwijzer meent dat hij intelligent genoeg is om onderwijzer te kunnen worden. Willem wordt kwekeling, op zijn eigen oude lagere school. In 1893 krijgt hij zijn akte, waarna hij onderwijzer wordt aan de Nederlands Hervormde School aan de Jutphaseweg in Utrecht. Eenmaal voor de klas blijkt al gauw zijn grote gave voor het vertellen. Als hij ontdekt dat hij de kinderen kan boeien, in vervoering brengen, en hen in al hun kinderlijke openheid via zijn verhalen tot in hun kinderziel bereiken kan, komt de wens in hem op te gaan schrijven voor kinderen. In de avonduren is hij achter zijn bureau te vinden. Hij schrijft er de verhalen op die hij aan de klas vertelt. Een rijk en lang schrijversleven begint. Officiële erkenning van zijn talent volgt in 1898, wanneer hij enkele van zijn verhalen in Eigen Haard en Elseviers Geïllus- | |||||||
[pagina 59]
| |||||||
treerd Maandblad publiceert. Tussen 1898 en 1900 worden enkele verhalen bekroond door de Commissie voor Letterkunde van het Christelijk Jongelingsverbond. Uit onvrede met de dorre, opsommerige geschiedenisboekjes schrijft hij in 1980 zijn eerste kinderboek: Willem Wijcherts. In 1909 schrijft de Nederlandse Zondagsschool een prijsvraag uit. Van de Hulst stuurt drie werken in: Ouwe Bram, Het kleine meisje en de grote klok, en Willem Wijcherts. Omdat hij denkt met drie ingestuurde werken minder kans te hebben, brengt hij Willem Wijcherts uit onder de naam Jan van Croese, een pseudoniem dat is afgeleid van de Croeselaan waar hij op dat moment woont. Alle drie zijn inzendingen worden met een prijs bekroond. Uitgegeven door G.F. van Callenbach bv in Nijkerk, slaat Willem Wijcherts meteen in, en beleeft een groot aantal herdrukken. Van 1913 tot 1940 is hij schoolhoofd. Hij trouwt, en krijgt zes kinderen. Na in 1940 te zijn gepensioneerd, vindt hij het vreselijk dat hij de dienstwoning naast de school moet verlaten. Hij probeert zelfs een stukje grond te kopen om daar een soortgelijk huis te laten bouwen als waarin hij altijd heeft gewoond. Dit lukt niet, maar hij is altijd in de buurt blijven wonen, om tenminste naar dezelfde brievenbus te kunnen lopen, en naar dezelfde sigarenboer. Met schrijven blijft hij ook na zijn pensionering onverminderd doorgaan. Op zijn 75ste verjaardag zegt hij: Ik werk zoals ik loop; langzaam, niet te ver en als ik moe word, ga ik zitten. De grootste zorg van mijn oude leven is, dat de uitgevers me achter de broek blijven zitten. Ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag, die tevens zijn 50-jarig jubileum als schrijver inhoudt, komt nog een boek uit met maar liefst 59 korte verhalen (Het Gouden Voorleesboek). Hij overlijdt op 31 augustus 1963, in Utrecht, en wordt aldaar op 5 september om 13.00 uur op de Eerste Begraafplaats begraven. | |||||||
[pagina 60]
| |||||||
Illustratie uit Willem Wijcherts
| |||||||
[pagina 61]
| |||||||
Betekenis als schrijverAls schrijver van jeugdliteratuur is Van de Hulst van grote betekenis geweest, omdat hij de jeugdliteratuur van zijn tijd een heel ander gezicht gaf. De Nijkerkse uitgever-boekhandelaar-boekbinder George Frans van Callenbach, tevens oprichter en leider van een zondagsschool, onderkende al omstreeks 1880 het belang van op het kind gerichte lectuur. Door zijn werk ontdekte hij dat er in ons land een grote behoefte bestond aan kinderlectuur; aan christelijke kinderlectuur in het bijzonder. Hoe kon hij de jeugd van Nederland kennis laten maken met de hoogste geestelijke waarden? Hij kwam op het idee van de ‘zondagsschoolboekjes’. De eerste van deze boekjes echter waren op een voor de jeugd weinig aantrekkelijke manier geschreven. Alleen de titels al nodigden tot lezen bepaald niet uit. Geen kind greep gretig naar boekjes als Elias Mapikee, het weeskind van Sessoeto en de weduwe, drie zendingsverhalen. Schrijvers en schrijfsters hadden als voornaamste doel het kind te stichten. Daar kwam nog bij, dat allerlei adellijke dames en heren - freules, baronnen en jonkers - door hun financiële steun grote invloed hadden op het zondagsschoolwerk. Als dank daarvoor kregen zij vaak de heldenrol toebedeeld in de kerstboekjes. Het geijkte menu voor de verhalen van die tijd was: Neem een arm kind, een aan de drank verslaafde vader en een rijke freule, meng die door elkaar, bak ze op en presenteer dat baksel, overgoten met een vroom sausje, met Kerstmis. Van de Hulst brak met deze methode. Hij ziet het kinderboek als een stille vriend; wiens invloed, juist door zijn weinige opdringerigheid, en doordat zijn werk in stilte geschiedt, van zo grote intensiteit is.
Van de Hulst voelde aan dat als je voor kinderen wilt schrijven, je ook vóór hen moet schrijven. Ik moet me gewoon eerlijk tot die jochies wenden, redeneerde hij vanuit een vooruitstrevende kijk op de kinderen. Hij zag in het kind de kleine mens, die zijn eigen leven leidt, en stelde niet de moraal, maar het kind centraal. Het doet er namelijk helemaal niet toe wat ik zeg, maar wat zij verstaan. | |||||||
[pagina 62]
| |||||||
Anne de Vries formuleerde bij Van de Hulsts 80ste verjaardag diens betekenis als volgt: Om de ware grootheid van deze figuur te zien moet men vijftig jaar terug gaan. Men stelle zich de aard van de kinderlectuur van die tijd nog eens voor: zoetelijke, moraliserende of evangeliserende verhaaltjes in grote-mensen-stijl, waaraan alle leven ontbrak. Daar breekt deze man met de kinderziel ineens dwars doorheen. Hij spreekt de taal van de kinderkamer, van de straat, van het schoolplein. Hij schrijft over avonturen zoals elk kind ze beleeft en waarin elk kind zich herkent. Deze manier van schrijven is in die dagen niet minder dan een uitvinding geweest. | |||||||
Voor kinderenOp de vraag waarom Van de Hulst voor kinderen schreef, gaf hij zelf het antwoord in zijn lezing: ‘Waarom verdient het goede kinderboek onze diepe belangstelling?’ Aan het begin van dit referaat geeft hij een viertal stellingen die, samengevat, hierop neerkomen dat hij het kind door middel van artistiek verantwoorde kinderboeken wil behoeden tegen de vervlakking, tot leren stil stimuleren, en tot zegen wil zijn. Volgens Van de Hulst bezit een boek naast een vorm en een inhoud die mettertijd hopeloos verbleken, een derde element, dat leven blijft. Noem het de sfeer van het boek, de harteklop, de... ziel. De diepste waarde schuilt in de ziel van een boek, in die geheimzinnige invloed, die van het boek uitgaat op zijn lezer; - van het kinderboek óók op de kleine lezer; ja, hier, omdat er geen distanciëring is, is die invloed van heel diepe intensiteit. Dat hij, als schrijver, invloed had op het lezende kind, daarvan was hij zich terdege bewust. En hij wilde die invloed gebruiken ook. Maar 't mag niet zo zijn dat een schrijver een bepaalde gedachte centraal stelt, zelf aan de touwtjes trekt, en zijn marionetten die gedachte laat demonstreren. De schrijver, - hij moet, integendeel, de dienende zijn, die boekfiguren ‘ondergaat’, alsof - alsof hij zelf een kind was, volkomen hunner een... | |||||||
[pagina 63]
| |||||||
Zoon W.G. van de Hulst jr. zegt hierover het volgende: Vader leefde in een eigen wereld. Hij is in wezen altijd een kind gebleven. Daarmee wil ik niet zeggen dat hij infantiel was, integendeel. Maar hij sprak de taal van het kind, leefde in de wereld van het kind, met een kinderlijke fantasie en verwondering. Dat is het geheim van zijn boeken. Het artikel ‘Het geheim van Van de Hulst’, van de hand van Gr. Gilhuis-Smitskamp, eindigt als volgt: Schrijvers van kinderboeken zouden in grote letters het woord van Van de Hulst boven hun bureau moeten hangen: ‘Jezus, de grote Pedagoog, preekte zelf ook niet tegen de kinderen. Hij nam hen in Zijn armen’. En is dat uiteindelijk niet het laatste geheim geweest van Van de Hulst? | |||||||
GenresZoals ook uit het in het Letterkundig Museum tentoongestelde materiaal blijkt, schreef Van de Hulst verschillende genres. Voor jongens (Jaap Holm en z'n vrinden, Ouwe Bram, Peerke en z'n kameraden, en vele anderen); voor meisjes (Gerdientje, de Rozemarijntje-serie e.a.); en voor de beginnende lezertjes de serie Voor Onze Kleinen, waarvan de deeltjes, omdat ze door zondagsscholen als Kerstgeschenk werden gegeven, miljoenen kinderen hebben bereikt. Hij schreef voor ouderen (Stille dingen, o.a.). Vaderlandse, en bijbelse geschiedenis. Maar ook een leesmethode. Een instructief werk (Het Vertellen): een cursus voor zondagsschoolleerkrachten. En gelegenheidswerken, zoals Liefde en Trouw (over Koningin Emma), en In Naam van Oranje. | |||||||
Stijl en inhoudZowel in de manier van vertellen als wat de inhoud betreft, is het werk van Van de Hulst zeer homogeen. Dat Van de Hulst een groot verteller was, bewijst alleen al de omvang van zijn oeuvre (bijna honderd titels), en het aantal | |||||||
[pagina 64]
| |||||||
uit Willem Wijcherts
| |||||||
[pagina 65]
| |||||||
herdrukken dat zijn boeken beleefden. Maar zijn talent blijkt ook, wanneer we bijvoorbeeld de openingszin uit Ouwe BramGa naar voetnoot⋆⋆⋆ analyserend onder de loep nemen. Het verhaal begint als volgt: Het was in de schemering van een stormachtige lenteavond. Langs het smalle grienddijkje worstelden drie jongens dapper op tegen de wilde wind. Tal van elementen, veelbelovende ingrediënten voor spannend leesvermaak zijn in deze openingsscène aanwezig: ‘schemering’: de diffuse tijd tussen daglicht en duisternis, waarin de klaarheid van het zichtbare (bewuste) wordt aangeraakt door het geheimzinnig onbekende van het door de duisternis onzichtbare (onbewuste); ‘lente’: na de naar binnen gekeerde winter dient zich nieuw leven aan: op handen zijnde gebeurtenissen worden aangekondigd; ‘wilde wind’: de op handen zijnde gebeurtenissen zullen heftig zijn; ‘het smalle grienddijkje’ impliceert de aanwezigheid van water, en vanwege haar smalte herbergt ze het gevaar in zich van het gesuggereerd aanwezige water te worden geblazen; ‘drie jongens’: meteen al getypeerd, want ze ‘worstelden dapper’; en tot slot een tegenstelling die tot strijd leidt: de drie jongens nemen het op tegen een met veel kracht bekleed natuurverschijnsel. Kortom: sfeer, spanning, levendige personages en een verhaal, al onmiddellijk vanaf het begin. Zonder omweg valt de lezer in een kinderavontuur. Ze gingen stekeltjes vangen, begint Peerke en z'n kameraden. Staan blijven, jongens!... Staan blijven... Blijf nou staan. We hebben toch niks gedaan, opent Jaap Holm en z'n vrinden. Gerdientje ging door de donkere avond. En in de eenzame boslaan waren vreemde geluiden, begint Gerdientje. ‘Zo'n meiske toch; - och nog toe!’, zei zachtjes de oude juffrouw, opent Rozemarijntje en de oude juffrouw.
De stijl van Van de Hulst kenmerkt zich door een geraffineerde woordkeus, en de mengeling van spreek- en schrijftaal. Van de Hulst proeft ieder woord, iedere zin, roert en kruidt en proeft opnieuw en legt zodoende zijn accenten opdat de lezers en toehoorders het smaken zouden als hijzelf. Zijn trefzekerheid bij | |||||||
[pagina 66]
| |||||||
de woordkeuze, die sober en subtiel blijft, maakt hem tot het toonbeeld van de graag-en-heerlijk vertellende grootvader, die, vertellend, opvoeden wil zonder bewust te moraliseren. Zijn trefzekere, geraffineerde woordkeus, en zijn met spreektaal doorspekte stijl blijken onder meer uit het volgende fragment uit Ouwe Bram: Op zijn uitgespreide armen droeg hij heel voorzichtig een kinderjurkje, een verfrommeld jurkje, groen met rode biesjes; heel behoedzaam droeg hij het, zoals een moeder haar kindje draagt. ‘Kijk nou 's,’ grijnsde Rinus, ‘dat heb-t-ie gestolen, da's vast. Dat wil-d-ie verkope, da's vast.’ Ook in het slot van Jaap Holm en z'n vrinden is er een voorbeeld van te vinden hoe beeldende beschrijving en gewone spreektaal hand in hand gaan: Toen ze in 't vriendelijk maneschijnsel, dat door 't raam naar binnen viel, de vergulde knopjes van haar vogelkooi zag glimmen en ze het donkere figuurtje van haar vogeltje zag zitten, roerloos op het stokje, toen dwaalde haar hand naar haar ogen, die vochtig werden... En zacht in zichzelf, mompelde ze: ‘Goeie apekoppe zijn het toch, goeie apekoppe!’ Stijltechnisch gezien bedient Van de Hulst zich ook van het hulpmiddel herhaling. Het voortdurend terugkomen van een bepaald woord, een klank of van een hele zin, met het doel een zekere geslotenheid te bereiken. Meestal is dit al duidelijk het geval met de beginregels van een boek. Twee voorbeelden. Zo'n vreemde jongen begint met de regel: Hoor je die wind loeien, hoor je hem wel? Een zin die aan het eind van de hoofdstukken regelmatig terugkeert (om de huiver weer op te wekken), en die tevens exact de eerste regel is van het laatste hoofdstuk: de kring is weer rond. Het verhaal Oom Jannes met de pet begint als volgt: 't Is heel lang geleden. Ik was nog maar een kleine jongen. Een zinsnede die vaak weer opduikt, en het verhaal eindigt als volgt: Wat was ik een domme jongen, toen ik, zo lang geleden, bang was voor oom Jannes, bang voor zijn pet, bàng voor de Bijbel. | |||||||
[pagina 67]
| |||||||
Wat de inhoud van het werk van Van de Hulst betreft, valt op dat hij eigenlijk maar met een beperkt aantal attributen werkt. De boze veldwachter, de dokter met de gouden bril, de lieve grootmoeder, het kleine oude huisje, de deftige tante, de wilde wind, het donkere bos. De boze veldwachter is dan in een andere variatie een dikke diender, en de goudgebrilde meneer een burgemeester of een dominee. Maar in wezen verschilt het niet. Met dit beperkt aantal figuren en decors is de kinderwereld bevolkt. Maar dan ook zó bevolkt, dat het kind in het middelpunt staat. Gebaseerd op drie uit de calvinistische levensopvatting stammende steunpunten: ellende, verlossing, dankbaarheid, vertonen de verhalen een structurele opbouw van: inleiding, conflict, climax, loutering en een bij de inleiding aansluitend slot. Het belangrijkste element in de verhalen is het conflict, of beter: het dualisme tussen grootheden. In wezen echter zijn alle tot conflicten leidende tegenstellingen die Van de Hulst gebruikt te herleiden tot een tegenstelling tussen veiligheid en onveiligheid, tussen goede en slechte mensen en tussen begrip en onbegrip. Is het conflict aan het eind van het verhaal eindelijk opgelost, dan is het lekker bij de kachel zitten, terwijl het buiten guur en koud is. Niet voor niets is ‘een veilig warm nest’ een vaak terugkerend begrip; het is immers een schuilplaats voor boze, barse aanvallers. Een duidelijk voorbeeld hiervan vinden we in 7 Kerstvertellingen: Hier en daar lag in de grauwe schemer een boerderij aan de dijk, als een veilig warm nest. En op tafel voor het raam pinkelde het theelichtje onder de koffiepot. Hè, was hij ook maar thuis. Of: En als je dan naar buiten keek over de verre landen heen, waar 't zo koud was en zo eenzaam en zo duister, hè, dàn, dàn was 't in 't warme kamertje bij grootmoeder zo lekker, zo, zo, lekker verstopt, net als in een veilig warm nest. En alles met de oergrondtoon: een God in de hemel die waakt, begrijpt en weer goedmaakt wanneer men eenmaal zijn berouw heeft opgebiecht. Geloof, gebed, vergeving en goddelijk gebod vormen bij alle handelingen vaak niet alleen het decor, maar juist de drijfveer tot die handelingen. | |||||||
[pagina 68]
| |||||||
WaarderingTegen het werk van Van de Hulst valt op allerlei manieren aan te kijken. Tijden veranderen. Standpunten veranderen. We leven niet meer in de tijd waarin Van de Hulst leefde en werkte. Zaken die in zijn tijd vrij algemeen waren, zoals beginselvastheid, klompen, bedstedes, een besloten leef- en belevingswereld - al deze zaken zijn in de loop van de tijd veranderd. Met een hedendaagse bril op doet zijn werk wel eens wat schoolmeesterachtig aan, wat al te belerend. Nu op kerkelijk terrein de oecumenische gedachte haar intrede heeft gedaan, doet de manier waarop Van de Hulst in Willem Wijcherts het katholieke geloof als belachelijk of lachwekkend afschildert nogal achterhaald aan. Het ongenuanceerd hechte geloof in een calvinistische God komt voor velen vandaag over als star, dogmatisch of bekrompen. Ook doen in onze verruwde, harde samenleving zijn werken hier en daar wel erg zoetig aan (Ze hadden moes goênacht gezegd en gebeden). En in de sociale verhoudingen is eveneens heel wat veranderd. Maar al te vaak is ‘het warme veilige nest’ een kinderdagverblijf, of een eenoudergezin, gerund door een bijstandsmoeder. Maar vanuit literair oogpunt blijft Van de Hulsts werk onaantastbaar. Want een schrijver die zijn lezer kon en kan laten griezelen om Schele Ebben, kan laten kwaadmaken om een gestolen mand met levensmiddelen bij Jaap Holm, en kan laten wenen bij de arme Peerke met zijn afgeschoten benen, en die bovendien aan alle gebeurtenissen een verantwoord slot weet te draaien, moet wel van kaliber zijn. Trouwens, smart, vreugde, moraal, avontuur, mededogen, veiligheid en een pinkelend theelichtje, kom daar vandaag de dag 'ns om. | |||||||
Verwerkte artikelen
| |||||||
[pagina 69]
| |||||||
|
|