Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 7
(1993)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Gedachten en kanttekeningen bij het herverschijnen van Primeur
| |
[pagina 6]
| |
Uiteindelijk zal blijken dat er een sprongetje is gemaakt van het Kerstnummer 1992, verschenen medio december 1992, naar het nummer van jaargang 4, week 11, gedateerd 16 maart 1993. De kopregel boven de titel in de kop op de voorpagina luidt als vanouds ‘De jongste krant van Nederland’. Wekelijks verschijnende kranten worden in deze tijd eerder opgeheven (De Krant op Zondag en HP/De Tijd op Zondag), dan opgericht. In deze bijdrage ligt, het wordt op voorhand meegedeeld, de gelukwens van de auteurs besloten, dat Primeur nog maar lange tijd zo niet de jongste dan toch een blijvend vitale, door jongeren gretig gelezen krant mag zijn. Daar doen enige kritische opmerkingen en een zeker voorbehoud wat betreft de nieuwe uitgeefformule niets aan af.
De bijna wonderbaarlijke terugkeer van Primeur is voldoende reden om eerst terug te blikken op de lotgevallen van dit speciale jongerenblad dat in de oude opzet redactioneel een wonderkind, maar commercieel een zorgenkindje werd. De investeringen zouden zijn opgelopen tot drie miljoen gulden. Om de noodzakelijke minimale oplage van twintigduizend exemplaren te bereiken, zou nog eens twee miljoen gulden nodig zijn geweest.
Na de meer structurele aspecten van Primeur te hebben behandeld, gaat de aandacht in het hierna volgende uit naar de inhoud. De tweeledige prijs-prestatieverhouding in de nieuwe opzet als uitgangspunt nemend, wordt het artikel afgesloten met een pleidooi voor gesubsidieerde landelijke verspreiding, als bijlage bij alle dagbladen, van Primeur. Het zou plezierig zijn als bij Primeur betrokkenen of anderen op dit voorstel zouden willen reageren. Enig utopisch denken zou leesbevordering (nog steeds geen elegante term) met jongeren als lijdend voorwerp wel eens goed kunnen doen. | |
Primeur: uit een reorganisatie geborenPrimeur is op 24 oktober 1990 voor het eerst verschenen als uitgave van BV Weekbladpers in Amsterdam. Deze uitgeverij is uitgeefster van een aantal qua inhoud en doelgroep van elkaar | |
[pagina 7]
| |
verschillende bladen (Vrij Nederland, Opzij, Onze Wereld, Sport International, Voetbal International en Ons Amsterdam). De oprichting is niet los te zien van de eerder in genoemd jaar doorgevoerde herstructurering van Vrij Nederland. Dit opinieweekblad werd van een wat uit elkaar gegroeid pakket met verschillende soorten uitgaven (in krantevorm en als magazine) onder druk van de noodzaak om kosten te besparen èn om het blad te revitaliseren, getransformeerd in één uitgave van het voor Nederland ongewone type jumbo-magazine. Bij het in journalistiek en commercieel opzicht succesvol verlopen veranderingsproces met slechts ten dele het karakter van een sanering, kon de redactionele inhoud niet buiten schot blijven. Zo moest de jeugdrubriek De blauw geruite kiel van het vroegere magazine verdwijnen. In samenspel met de deelredactie van deze rubriek besloot de directie van Weekbladpers er een zelfstandige uitgave in de vorm van Primeur van te maken. Dit initiatief getuigde van gedurfd ondernemerschap; men kan het bovendien zien als een blijk van medeverantwoordelijkheid die een uitgever kan voelen voor de voortgang van het lezen van kranten en opinieweekbladen in de toekomst. | |
Uit het eerste, zorglijke leven van PrimeurWeekbladpers als uitgeverij kon Primeur in de aanloopfase wat betreft de technische produktie, de verkoop van advertenties en de distributie een veilig vangnet bieden. Het was aan de redactie om op eigen kracht te proberen, de razend moeilijke lezersmarkt van jongeren tussen de twaalf en achttien jaar met een goed redactioneel produkt te bewerken. Daarbij werd vooral een wissel getrokken op ouders die van het bestaan van het nieuwe blad op de hoogte waren, bijvoorbeeld omdat zij vertrouwd waren met Vrij Nederland. Als zij overtuigd waren van het ‘nut’ van een blad als Primeur voor hun kind(eren), dan zouden zij ook bereid zijn, zonder enige ophef en vooral zonder morren het abonnementsgeld te betalen. Deze omstandigheid verklaart waarom de abonnees in de eerste maanden toestroomden. Na een jaar bleek de in het kort beschreven strategie vast te lopen in een stagnerende of treiterend langzaam groeiende | |
[pagina 8]
| |
betaalde oplage (abonnementen en losse verkoop). Losse verkoop kost de uitgever een grote extra inspanning die afbreuk doet aan de toch al niet zo grote marge. Niet verkochte exemplaren kunnen door boekhandelaren en kioskhouders worden geretourneerd, hetgeen ook weer kostenverhogend voor de uitgever werkt. Daar staat wel iets tegenover: de uitgever mikt er namelijk op, dat een koper van losse nummers liever vroeg dan laat abonnee wordt. Jongeren kopen van het weinige zakgeld dat ze (menen te) hebben echter liever steeds weer een ander blad of zij geven de voorkeur aan een striptijdschrift. Het versturen van proefnummers aan de door de uitgever geselecteerde, meestal gekochte, kansadressen of via een ingestuurde bon verkregen adressen van in het blad geïnteresseerden is een kostbare vorm van promotie. Pas na het lezen van een x-aantal nummers begint iets van een duurzamer relatie in de vorm van lezer-bladbinding te ontstaan. Primeur moest het na de eerste maanden waarin de al van de betekenis van het blad overtuigden voor de toestroom van abonnees zorgen, dus het nog voornamelijk hebben van die attente ouder die met Primeur thuis kwam. Die zal dan ook nog een toneelstukje hebben moeten opvoeren: het blad achteloos droppen en er vooral geen aanmoedigende preek of gebruiksaanwijzing bij ten beste geven. Voor adverteerders blijven intussen (vaste) abonnees interessanter dan een vlottend aantal kopers van losse nummers. De ‘oude’ Primeur had maar weinig advertenties; slechts een enkele keer werd er paginagroot geadverteerd. | |
Steun van het Bedrijfsfonds voor de PersIn september 1991 deed de uitgever van Primeur een beroep op het Bedrijfsfonds voor de Pers om alsnog over een promotiebudget te kunnen beschikken. Wie als vader en/of moeder nog niet wist van het bestaan van een voor de ervoor in aanmerking komende kinderen geschikt blad, moest er alsnog door middel van promotie-activiteiten en kennismakingsnummers van op de hoogte worden gesteld, zo was terecht de gedachtengang. Niet voor redactionele en/of typografische kwaliteitsverbetering, maar | |
[pagina 9]
| |
‘ten behoeve van een eenmalige reorganisatie van publicitaire activiteiten’ ontving Weekbladpers op 13 februari 1992 een uitkering van een half miljoen gulden. Eind november van hetzelfde jaar was dit bedrag besteed en kwam het bericht dat ‘de eerste en enige jongerenkrant in Nederland’ ging verdwijnen. De minimaal noodzakelijke twintigduizendste abonnee bleek Primeur, met een betaalde oplage van elfduizend exemplaren, ook na twee jaar niet ontdekt te hebben. Behalve van steun van het Bedrijfsfonds was er ook sprake geweest van hulp van de kant van de abonnees die daadwerkelijk hebben meegewerkt aan het zoeken naar meer abonnees in eigen omgeving. Een probleem bij op deze wijze, via mond-op-mondreclame, verworden abonnees is vaak dat bij een deel van hen na de eerste betaling van het abonnementsgeld de motivatie voor een verlenging van het abonnement zwak blijkt te zijn. Er valt immers zoveel geld voor zoveel nuttige en plezierige doeleinden te gireren in een gezin met opgroeiende kinderen? Netto was Primeur er in het tweede jaar van haar bestaan drieduizend abonnees op vooruit gegaan. Toen Primeur op 16 december 1992 voor het laatst als ‘volwassen krant voor jongeren’ verscheen, bedroeg de oplage slechts elfduizend exemplaren. Daarvan werden er zesduizend per abonnement verkocht, terwijl de rest voor de losse verkoop was bestemd. In het nummer van 19-26 november 1992 schreef de redactie onder de kop ‘Primeur stopt ermee’ onder andere: ‘De enige mogelijkheid om door te gaan met Primeur is een ongelooflijke som geld, een erfenis, een lot uit de loterij, een gift van een rijk bedrijf of van kapitaalkrachtige mensen die het goed voor hebben met jongeren. Iets sprookjesachtigs dus, een soort tovertruc die ons een paar ton per jaar oplevert. Maar de kans dat dat geld tussen nu en Kerstmis wordt gevonden, is niet zo erg groot. Wij weten heel goed dat we op zoek zijn naar een wonder, naar de potten met goud aan het eind van de regenboog.’ Per jaar zou, zo werd geschat, gedurende enkele jaren nog vier- à vijfduizend gulden voor het overschrijden van de kritische grens van twintigduizend abonnees nodig zijn. | |
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
De uitgestoken hand van het particulier initiatiefNiet een tweede financiële injectie van het Bedrijfsfonds voor de Pers, maar een nieuwe uitgever met een gewijzigd uitgeefplan voor het oude vertrouwde produkt maakte het herverschijnen van Primeur uiteindelijk mogelijk. De vroegere en nu opnieuw optredende hoofdredacteur, Aukje Holtrop, beklemtoonde volgens een krantebericht in de Volkskrant van 17 maart 1993 bij de herverschijning, dat haar ‘krant’ er niet zozeer is om jongeren ‘op te voeden’, maar vooral ook om hen er plezier aan te laten beleven. Dit laatste wordt in het eerste nummer van Primeur na de wedergeboorte ook letterlijk zo geschreven. Onder de kop ‘Primeur is er weer’ laat de redactie in het nummer van 16 maart 1993 verder weten, dat er inhoudelijk en uiterlijk niet zo veel verandert. ‘De oude abonnees’, aldus dit redactionele woord vooraf. ‘weten wat ze van de krant te verwachten hebben: nieuws, achtergronden van wat er in binnenen buitenland gebeurt, reportages, interviews, verhalen over popmuziek, sport, televisie, computerspellen, ingezonden brieven. Een mengeling van informatieve artikelen en leuke verhalen, ongeveer als in de “gewone” kranten gebeurt. Wat Primeur anders maakt, is de manier waarop de verhalen geschreven worden. De krant is kleiner dan een gewone krant en ook dunner, lang niet alles was belangrijk is, kan in Primeur aan de orde komen. Voor de lezers heeft het voordelen: ze krijgen de kans niet om verveeld te raken.’ De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, mevrouw H. d'Ancona, nam bij de lancering van Primeur-nieuwestijl het eerste exemplaar in ontvangst. Ze zei bij deze gelegenheid dat zij zich verheugde over de redding. Het zal haar niet onaangenaam zijn dat een onderneming, en niet de overheid of het genoemde Bedrijfsfonds voor de Pers de rol van reddende engel heeft gespeeld. Er is zelfs geen sprake van public-private partnership, van een door overheid en particulier initiatief gedragen opzet voor de heruitgave. | |
[pagina 13]
| |
Ongelijke kans op Primeur als schaduwzijdeVoortaan mogen sommige jongeren voor wie Primeur speciaal is bedoeld en voor wie het blad elke week feitelijk beschikbaar is, hun ouder(s) weer vertellen hoe de wereld in elkaar zit. Zij hoeven diezelfde ouder(s) voor deze dienstverlening niet in heel Nederland op kosten te jagen. In het licht van gelijke kansen op informatie tegen gelijke kosten is dit een moeilijk punt. Men zou moeten kunnen schrijven dat belangstellende gezinnen ‘in heel Nederland niet’ extra hoeven te betalen voor Primeur. Behalve een blad dat men los koopt of waarop men zich abonneert en het dan via de post ontvangt, is het weekblad Primeur sinds de herverschijning voornamelijk een gratis aan negen regionale dagbladen van Wegener NV toegevoegde uitgave. De oplage van het herrezen blad kwam hiermee op het indrukwekkende totaal van zeshonderdduizend exemplaren. De krantelezers die via één van de titels van Wegener Primeur voortaan op dinsdag gratis als bijlage ontvangen, wonen in Utrecht, Gelderland, Overijssel, Drenthe en Groningen. Wie niet in het verspreidingsgebied van een dagblad van Wegener woont en er wel wonend zich niet abonneert op zo'n krant, betaalt voor Primeur negentig gulden per jaar. Ten opzichte van de oude situatie is dit bedrag hetzelfde gebleven. Men kan de aan de Wegener-dagbladen toegevoegde waarde dus op hetzelfde bedrag stellen. De tot dan toe misschien in zo'n dagblad opgenomen jongerenpagina laten we maar even buiten de berekening en beschouwing. | |
De inhoud van Primeur in de beginjarenOmdat de redactie uitdrukkelijk heeft laten weten, niet ver te zullen afwijken van het eerder gekozen pad, heeft de in deze paragraaf te geven karakteristiek van de inhoud van de ‘oude’ Primeur niet aan betekenis ingeboet. Primeur werd gemaakt door drie vaste redacteuren en vier journalisten met een deeltijdbaan (in het colofon van de laatste nummers uit 1992 staan overigens meer namen). Toen in november 1992 het verdwijnen van het blad was aangekondigd, kwam in vele persreacties het | |
[pagina 14]
| |
probleem van Primeur goed uit de verf: er was bij collegaejournalisten volop sympathie voor de redactie van Primeur en bewondering voor het gemaakte produkt, maar dit bracht niet de verhoopte doorbraak op de lezersmarkt. Het logo van Primeur bestaat uit twee hondjes die een Primeur doormidden scheuren. Het in dit beeldmerk verwerkte motto van het weekblad luidt: helder, beknopt, concreet. Primeur heeft, zowel in de oude als in de nieuwe vorm, een vaste opbouw. De eerste pagina's zijn gewijd aan actuele onderwerpen. De andere pagina's bieden onderwerpen in verband met de natuur en het milieu, buitenland, kunst en amusement, pop/computer, sport, school, gezondheid en geld. Heel aardig in de bladformule van de vroegere Primeur is dat lezers de mogelijkheid werd geboden verslag te doen van datgene wat zij zelf interessant vinden. Hiervoor hadden zij twee pagina's ter beschikking. Zij konden daartoe artikelen en brieven insturen. Ook konden degenen die zich aangesproken voelden, in het bezit komen van een perskaart en schrijf- en interviewtips krijgen van de redactie van Primeur. Bovendien was er de mogelijkheid de ‘bestelverslaggever’ in te schakelen. Deze zocht dan uit, hoe bepaalde zaken precies in elkaar staken. De artikelen hadden opmerkelijk consequent en dus ook frequent een invalshoek waarin de beoogde doelgroep centraal stond. Zo werd er naar aanleiding van de Amerikaanse presidentsverkiezingen niet alleen ingegaan op de kandidaat Clinton, maar kwam ook zijn dochter uitgebreid aan de orde. Op de achterpagina kwamen in de rubriek ‘Toen ik veertien was’ bekende Nederlanders,. onder wie politici, schrijvers en televisiepresentatoren, aan het woord over hun jeugd. In het eerste gedeelte van de oude Primeurnummers werd aandacht besteed aan actualiteiten, zoals de oorlog in het voormalige Joegoslavië en de situatie in Somalië. Ook ‘taboedoorbrekende’ onderwerpen werden behandeld. Hierbij kan men denken aan een leerlinge die verliefd is op een lerares, alsmede aan transseksualiteit.
De school kwam elke week aan de beurt. Zo was er een rubriek ‘Schooldagboek’, waarin leerlingen zich konden uiten over hetgeen hun op enigerlei wijze bezig hield. Niet alleen actualitei- | |
[pagina 15]
| |
ten en schoolleven kwamen aan bod. Ook was er plaats ingeruimd voor kunst en cultuur. Dit gedeelte van Primeur varieerde van theatervoorstellingen tot popmuziek. Madonna kreeg aandacht, maar dat gold ook voor favoriete songteksten van lezers. Een aantal pagina's was gewijd aan de achtergronden van het nieuwsbedrijf: nieuwsgaring, nieuwsselectie en de functie van de nieuwsfoto bij een reportage passeerden zo de revue. Tot de doelgroep rekende Primeur ook uitdrukkelijk de allochtone jongeren van twaalf tot negentien jaar. Zo kregen meisjes en jongens die terug waren geweest naar het land van geboorte het woord. Ook werden onderwerpen als culturele verschillen en racisme niet uit de weg gegaan. Primeur van de beginjaren kan dan ook zonder enig voorbehoud een kritisch weekblad worden genoemd. De redactie onthield zich niet van commentaar, als ze dat nodig of wenselijk vond. Richard Krajicek bijvoorbeeld werd gekritiseerd vanwege zijn uitspraken over vrouwelijke tennisspelers. | |
Presentatie en doelgroep nader beschouwdIn de eerste periode van haar bestaan is Primeur één keer en wel in april 1992 van uiterlijk veranderd. Toen werd gekozen voor felle, de aandacht trekkende en iedere week wisselende, kleuren. Ook werd er een speelser gebruik gemaakt van de koppen. Bij het herverschijnen is deze lijn voortgezet. Gemiddeld stonden er in de Primeurs van de eerste twee jaargangen ongeveer drie of vier artikelen op één pagina. Het taalgebruik van Primeur uit de beginjaren is heel helder. De artikelen zijn dan ook goed leesbaar. Wel werden er zo nu en dan flauwe koppen gefabriceerd (‘Bedrijfsschap op zoek naar vers bloed. Wie wil er nog slager worden?’ of: ‘Jarige Mona kampt met haarscheurtjes’). De doelgroep van Primeur is thans, meer nog dan voorheen, vrij groot en heel heterogeen. In de leeftijd van twaalf tot zestien of achttien jaar zijn grote verschillen te constateren. Een kind van twaalf heeft andere interesses dan een puber van zestien. Ook het opleidingsniveau is van invloed op het leesgedrag: er is geen sprake van een eenvormige leescultuur bij jongeren van twaalf jaar en ouder. In het lager beroepsonderwijs, voorzover dat nog | |
[pagina 16]
| |
bestaat, wordt (iets) anders gelezen dan op een gymnasium. Het is dus de vraag of de doelgroep niet al te ruim was gekozen en inmiddels door de nieuwe uitgeefopzet is geworden. Uit artikelen krijgt men de indruk dat Primeur heel goed toegankelijk is voor een twaalfjarige van het lager beroepsonderwijs, maar niet voor alle artikelen op een enthousiast onthaal hoeft te rekenen bij een zeventienjarige van het atheneum. Wel zijn alle onderdelen van de redactionele inhoud heel consequent gericht op wat pubers interesseert (of zou kunnen/moeten interesseren?). Het is niet ondenkbaar dat sommige lezers de toon kinderachtig vinden. Dit hoeft ook geen ramp te zijn, als ze zich dan maar op het dagblad van de ouder(s) storten. | |
Ministeriële visie op mediabeleid voor jongerenNiet alleen bij de presentatie van Primeur door de nieuwe uitgever, maar al eerder, wekte minister d'Ancona de indruk via media beïnvloeding van het gedrag van jongeren na te streven. Zij voerde in mei 1992 het woord tijdens het symposium Jeugdjournalistiek 2000, georganiseerd door de Stichting Jeugd Onderwijs Media (JOM). De bewindsvrouwe sprak toen over de informatiebehoefte van jongeren in de moeilijke leeftijd van de identiteitsvorming. Zij schonk aandacht aan de beschikbaarheid en toegankelijkheid van betrouwbare, actuele informatie die is toegesneden op de behoeften en interesses van jongeren van twaalf tot zestien jaar. Denkend aan het informeren van deze doelgroep over onderwerpen als seksualiteit, school, werk en wonen zag de minister ook een schone taak weggelegd voor de ‘intermediairs’: leraren, jongerenwerkers, jeugdhulpverleners, schooldecanen en de ouders. Ze had in haar opsomming de bibliothecarissen, al of niet van een jeugdafdeling, niet mogen vergeten. Minister d'Ancona zei veel van het medium televisie te verwachten. Vanwege de socialiserende waarde ervan zou de minister in dit verband graag zien dat de informatieve programma's meer voor en door jongeren worden gemaakt. Zo'n doe-hetzelf-achtige betrokkenheid zou ook de relatie van jongeren met gedrukte media kunnen versterken. Leesbevordering plaatste zij | |
[pagina 17]
| |
in het bredere kader van het jongeren leren omgaan met allerlei media. Het lezen, het luisteren en het kijken zouden daarbij in een evenwichtige verhouding benaderd dienen te worden. Hierop gerichte projecten zouden kunnen aankloppen bij het Stimuleringsfonds voor Culturele Omroepprodukties en het Bedrijfsfonds voor de Pers. De minister beloofde in haar toespraak voor de deelnemers aan het symposium, te zullen laten onderzoeken of het mogelijk is tot een krachtenbundeling te komen van onderwijs, uitgevers, omroepen en bibliotheekwerk. De minister signaleerde voorts het gevaar dat jongeren verdrinken in een informatiegolf, omdat ze vanuit zoveel invalshoeken worden benaderd met allerlei boodschappen (exact kiezen, geen vernielingen aanrichten, niets van een ander pikken, veilig vrijen, enzovoort). Haar bedoelingen, voornemens en overwegingen vielen volgens een verslag van het symposium, verschenen in De Dagbladpers van mei 1992, p. 17 (Minister d'Ancona tijdens symposium: Jeugd mag niet verdrinken in informatiegolf’), niet in goede aarde bij de voorzitter van JOM, mr. A.P.J.M. van Loon. Deze zou de minister hebben beticht van ‘jeugdmanipulatie’, als zij gedragsbeïnvloeding van jongeren via media nastreefde. Informatie ja, bevoogding nee, aldus Van Loon, die kennelijk vanuit de zaal als weerwoord kreeg dat JOM zelf ‘met het slijten van cursussen’ niet vrij is van jeugdmanipulatie. | |
Jeugdjournalistiek: ook of vooral in PrimeurBij gelegenheid van het symposium over jeugdjournalistiek kwam de visie van jongeren op de jongerenkrant Primeur ook aan de orde. Volgens een verslag van Erwin van Rooijen (‘Verslag: Hoe moet het jeugdinformatiebeleid er uit zien?’, in: Jeugd en Samenleving, 22/1992, nr. 10, pp. 635-638) waren jongeren toen enthousiast over de inhoud. Zij hadden echter kritische opmerkingen over de lay-out geuit: die zou te veel de vorm hebben van een ‘echte krant’, waardoor vooral het deel van de doelgroep dat lager beroepsonderwijs en MAVO volgt, ‘voor een belangrijk deel’ zou worden gemist. | |
[pagina 18]
| |
De krant zou, aldus de kritiek, een ‘originelere’ opmaak moeten hebben. Wat dit preciezer mag inhouden voor het herleefde blad, kan volgens ons slechts door voortgezet onderzoek aan het licht komen. Met de vraag naar een minder krantachtige en meer originele opmaak lijken de gedachten in de richting van een tijdschriftachtige uitvoering, bijvoorbeeld die van een magazine, te gaan. Met het oog op het bevorderen van het lezen van dagbladen op latere leeftijd zou een dagbladuitgever als Wegener wel eens moeite kunnen hebben met het honoreren van deze wens. Bovendien is de produktie op half kranteformaat en op krantepapier goedkoper en voor een in krantenrotatiedruk gespecialiseerde uitgever efficiënter. Brengt men een aantal aandachtspunten van JOM en van de minister bij elkaar, dan mag men eigenlijk wel concluderen dat Primeur de juiste toon heeft getroffen en de juiste vorm heeft gevonden om jeugdjournalistiek te bedrijven. In de ‘nieuwe’ Primeur worden de lezers weer als vanouds uitdrukkelijk opgeroepen, de pen te grijpen en te schrijven als ze iets hebben te zeggen, op of aan te merken op iets dat in Primeur heeft gestaan. Uiteraard ook als zij de oplossing voor iets weten. In de rubriek ‘Buitenlandbrief’ schrijft iemand die langere tijd in bijvoorbeeld de Verenigde Staten verblijft, zijn bevindingen op. Schoolkranten worden ingewacht voor de rubriek ‘De bladen’; volgend jaar zal de redactie van Primeur uit de ingezonden schoolkranten ‘De schoolkrant van het jaar’ kiezen. Voor de Persploegpagina (PPP) kunnen lezers tot negentien jaar hun artikelen insturen; de redactie kiest elke week de beste bijdrage ter publikatie uit. In ‘gouden regels’ worden de voor journalistiek geldende spelregels op een bevattelijke manier uitgelegd. Aandacht voor nieuwe boeken, dito films wordt op twee pagina's gecombineerd met popnieuws. Op een andere pagina staat links een sportrubriek en rechts het ‘Teeveehoekje’. De computerrubriek heeft een plaats gevonden boven een bronwater-advertentie van meer dan een halve pagina. Pagina 16, de laatste pagina van het eerste nummer van medio maart 1993, is verkocht aan een adverteerder die een zakelijke relatie met Wegener heeft. | |
[pagina 19]
| |
Spraakverwarring over jeugdjournalistiekJOM en de minister bleken het tijdens het genoemde symposium Jeugdjournalistiek 2000 het minstens op één punt met elkaar eens te zijn: het zou wenselijk zijn jongeren ‘journalistieke vaardigheden’ aan te leren, zodat zij met alle soorten aangeboden informatie leren omgaan. Eind jaren zestig waren er al enkele lagere scholen die - daartoe gesteund door de Stichting Film en Jeugd in Amsterdam - leerlingen eerst met een fototoestel en vervolgens met een huis-tuin-en-keuken filmcamera de straat op stuurden. Van de oproep uit de jaren zeventig, video als een soort balpen te gebruiken, kon toen nog niemand hebben gehoord. Het leren omgaan met media als oefening voor een permanent kritisch consumentengedrag ten aanzien van boodschappen van de media, is ongetwijfeld méér dan louter Spielerei. Toch is het verband tussen een vroegtijdig leren hanteren van gedrukte, auditieve en audiovisuele media aan de ene kant en een immunisering voor beïnvloeding door dezelfde media op latere leeftijd moeilijk aan te tonen. Wel lijkt in een overheersend audiovisuele communicatiecultuur enige zorg voor het lezen en schrijven te billijken. In dit verband mag worden aangetekend, dat de Stichting Krant in de Klas sinds het midden van de jaren zeventig heel goed werk verricht, als het gaat om het stimuleren van het gebruik van kranten door jeugdigen. Cursussen jeugdjournalistiek, bedoeld voor de docenten in opleiding, spelen in op de beoefening van journalistiek door de jongeren zelf. Zal dit op den duur kunnen leiden tot een situatie waarin elke leerling wordt betrokken bij het maken van schoolkranten, posters, schoolvideoprogramma's en binnen de school te beluisteren radioprogramma's? Bij ‘jeugdjournalistiek’ denkt men overigens niet in de eerste plaats aan journalistiek die wordt beoefend door jeugdigen. Eerder gaat het dan om op jeugd gerichte, maar (voornamelijk) door volwassen professionele journalisten gemaakte (onderdelen van) kranten en tijdschriften, radioprogramma's, aan het Jeugdjournaal en aan programma's van de Stichting Nederlandse Onderwijs Televisie (NOT) met onder andere het Schooltv-Weekjournaal. Het team van het Schooltv-Weekjournaal verzorgt overigens | |
[pagina 20]
| |
niet uitsluitend de produktie van 32 televisie-uitzendingen per jaar; het maakt bovendien zestien leerlingkranten. NOT is het samenwerkingsorgaan van landelijke organisaties van openbaar, confessioneel en algemeen bijzonder onderwijs. Op grond van een jaar- en meerjarenprogrammering presenteert zij jaarlijks via Nederland 3 ongeveer zestig schooltelevisie-projecten (in totaal 350 tv-programma's omvattend) aan scholen voor basis- en voortgezet onderwijs. Sommige omroeporganisaties, waaronder Veronica, nodigen jongeren in de zomermaanden uit voor het volgen van een cursus van een week waarin de eerste schreden worden gezet op het pad van de radiojournalistiek, compleet met het leren interviewen. | |
De ‘ontdekking’ van jongeren door printmediaIn de sector van de printmedia denkt men het eerst aan de speciaal voor de jeugd bedoelde tijdschriften. In de sfeer van het gedrukte woord bestaat echter bovendien de traditie om jeugdige lezers bij de krant en bij rubrieken van bepaalde typen tijdschriften (omroepprogrammabladen en opinieweekbladen) te betrekken. Kranten kennen al sinds het begin van deze eeuw jeugdhoekjes en daaruit ontstonden na de Tweede Wereldoorlog zelfs hele jeugdpagina's. De beroepsjournalisten die zo'n pagina redigeren, proberen de meisjes en jongens meestal ook tot zelfwerkzaamheid aan te zetten. Wat dit betreft is de aanpak van de redactie van Primeur niet exclusief. De beloning van het verhaaltjes schrijven en tekeningen insturen kan bestaan uit het niet geringe genot, het eigen werk afgedrukt te zien of een bezoek aan het krantenbedrijf. Niet zelden is er een beloning in stoffelijke vorm.
Zanzibar, op woensdag in het ochtendblad Trouw verschijnend, is sinds jaar en dag een voorbeeld van een gewaardeerde jongerenpagina. Andere, zoals Piepschuim in de Volkskrant, verdwenen weer om onduidelijke redenen. NRC Handelsblad zet door met de nieuwe jeugdpagina in het Cultureel Supplement van vrijdag. Ook tot het Wegener-concern behorende regionale dagbladen kenden zo'n pagina die door het toevoegen van | |
[pagina 21]
| |
Primeur ‘overbodig’ werd. De redding van Primeur is op menige Wegener-redactie dan ook onderwerp van discussie geweest. Duidelijk was van begin af aan dat de uitgever op een efficiënte wijze aandacht wilde blijven besteden aan de jeugdige lezers, maar dat de toevoeging van Primeur aan de verschillende titels het einde van de eventuele ‘eigen’ jongerenrubrieken zou kunnen betekenen. | |
Een rondje Nederland is échte leesbevorderingRobbert Boelens, in 1992 zestien jaar oud, had al drie exposities achter de rug, toen hij werd geïnterviewd door de Drentse Courant/Groningen Dagblad (voor het nummer van 15 december 1992). Deze leerling van een middelbare hotelschool uit Veendam tekent bij wijze van hobby spotprenten. In het laatste nummer van de ‘oude’ Primeur werden twee tekeningen van hem opgenomen. Uit het interview met Robbert blijkt dat hij inderdaad heel kritisch kijkt of heeft leren kijken naar cartoons van beroepstekenaars. Bovendien besteedt hij veel tijd aan media om ideeën op te doen. Hierover zegt hij in het interview: ‘In de krant moet je het belangrijkste nieuws opzoeken. Ook luister ik wel naar de radio en kijk ik naar de televisie. Uit Primeur haal ik ook onderwerpen’. Voor iemand als Robbert is Primeur geen noodzakelijke voorwaarde om later in zijn verdere levensloop aan de krant verslingerd te blijven. Hij heeft het dagblad van de volwassenen al ontdekt. Voor de meeste jongeren heeft naar onze mening Primeur een speciale (ondersteunende) betekenis, als het er om gaat een opstapje te vinden naar het inpassen van het dagblad in de leescultuur van jong-volwassenen en ouderen. Zo lang niet is aangetoond dat Primeur geen rol van betekenis speelt voor het stimuleren van jongeren tot het op latere leeftijd regelmatig lezen van kranten, verdient het blad ieders sympathie en steun. Bovendien mag iedere jongere een zekere aanspraak op Primeur maken. Nu is er wat dit betreft echter de merkwaardige situatie ontstaan dat het weekblad buiten de Randstad en buiten het zuiden van het land voor zeshonderduizend gezinnen met een abonnement op een regionaal dagblad van Wegener onder | |
[pagina 22]
| |
paard op hol, dwars door het publiek; Gabriël's voetbal belandt in de kloostertuin die aan Andreas' straat grenst en als ze die ophalen helpen ze de tuinman bij het opruimen; de kerstvakantie gaat voorbij en de school begint weer; Andreas wordt een paar dagen ziek; en tenslotte: die bijzondere dag dat het kikkers regent. En dit alles gebeurt in en nabij de straat, waar, althans naar Andreas' oordeel, voornamelijk niets gebeurt. | |
Gebeurtenissen en non-gebeurtenissenI
De bovenstaande droge opsomming van verhaalfeiten laat niet zien welk een schitterend spel de auteur met deze al dan niet verzonnen gebeurtenissen speelt. De verhalen en de gebeurtenissen grijpen in elkaar, enerzijds doordat fictieve gebeurtenissen een voorval uit de realiteit als aanleiding hebben, anderzijds doordat de overgang van ‘echt’ naar ‘verzonnen’ nauwelijks gemarkeerd is. Zo zijn er bijvoorbeeld aan de ene kant de verhalen over ‘Driekoningen’ die hun aanleiding hebben in het actuele feest. Hetzelfde geldt voor het koortsdroomverhaal over de opsluiting van Andreas in de deegmachine door de bakkersknecht Joaquin, dat zijn aanleiding heeft in het feit dat Andreas een hekel heeft aan Joaquin, die wellicht daarom ook als schurk figureert in het verhaal over de ontvoering van prinses Brigida. Aan de andere kant is er het verhaal over ‘de ontsnapping aan de bedelaarskoning’ dat bijna vloeiend voortkomt uit het incident met het bedelaartje dat uit de winkel wordt weggejaagd. In dit geval zijn er allerlei indicaties dat Andreas staat te dagdromen, in afwachting van zijn beurt om door de winkelierster geholpen te worden. Terwijl hij samen met zijn broer Gabriël de bedelaarsjongen door het drukke verkeer achtervolgt, leunt hij tegelijkertijd (!) wat makkelijker tegen de stapel kratten in de winkel aan. En: ‘Mijn hand voelde de koude melkflessen, en de jongen stak de straat over en ging een van de steile straatjes in van het Albaicín’. (22) Fictie en werkelijkheid zijn hier in één zin | |
[pagina 23]
| |
hebben, als hun gezegd was hun uiterste best te doen en vooral alle vragen te maken.’)
Nog voordat Wegener het oog op Primeur had laten vallen, is een andere uitgever in de weer geweest om het blad te redden door het toe te voegen aan of te integreren in zijn dagbladuitgaven. Het gaat om J. de Vries van de Hollandse Dagbladcombinatie in Haarlem en toentertijd tevens voorzitter van de Vereniging De Nederlandse Dagbladpers. Zou hij ook aan iets als een collectieve Primeur-voorziening voor de afnemers van alle dagbladen hebben gedacht? | |
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
Eén van de auteurs van het artikel over Primeur, Joan Hemels, werd in zijn gymnasiumtijd, amper vijftien jaar oud, correspondent van het Nieuwsblad voor Salland voor zijn geboortedorp Lierderholthuis. In februari 1960 kreeg hij een ‘persbewijs’ om gratis naar de toneeluitvoeringen van de plaatselijke toneelvereniging te kunnen gaan. Inmiddels was hij ook correspondent geworden van het Overijssels Dagblad en de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant. Jeugdjournalistiek was voor hem het meewerken aan de schoolkrant De Ganzeveer van het Thomas a Kempislyceum in Zwolle én het schrijven voor drie (nieuwsblad) en vier (dagblad) cent per toen nog lange regel, afgewisseld met het intensief bestuderen van de kranten die hem onder ogen kwamen. Zijn geliefde strip was die over Smidje Verholen in het Overijssels Dagblad. Van Trouw herinnert hij zich vooral Trouw voor de vrouw' als rubriek en van de Volkskrant de zaterdagse pagina met een kolom ingezonden brieven aan de rechter en Ten geleide's (commentaren) aan de linkerkant, met onderaan de rubriek van de dominicaan (C.P.?) Pauwels over geloofs- en zedenleer. |
|