Literatuur Zonder Leeftijd. Jaargang 4
(1990)– [tijdschrift] Literatuur zonder leeftijd– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De grote schuldige
| |
[pagina 18]
| |
Namen noemen doe ik niet, dat zou onbeleefd zijn. Ik ben in te veel boeken gestapt. Al die verhalen zijn tot mijn bagage gaan behoren, bagage die je als schrijver nodig hebt. Mijn spullen - mijn woorden en beelden en ideeën - moet ik toch ergens vandaan halen? Ik heb mijn woorden en beelden en ideeën toch niet alleen maar van mezelf? De algemene bagage reist dus altijd met me mee. ‘Mijn koffers liggen ergens daarachter’, zeg ik dan, terwijl ik nogal losjes met mijn hand achter mijn hoofd wapper. Maar er is ook bagage die ik liever bij de hand heb, omdat er iets bijzonders van me inzit. Bij die handbagage kan ik wel namen noemen. Eén naam, om precies te zijn. Het is de schuld van al die schrijvers en schrijfsters dat mijn hoofd zo vol taal en verhalen zit, maar het is de schuld van één schrijver dat ik zo (hoe, dat wordt later duidelijk) over taal en verhalen ben gaan denken: Aidan Chambers. Ik laat mijn handbagage zien. | |
Verleden weekHet in het Nederlands vertaalde werk van Aidan Chambers kun je indelen - als je daarvan houdt - in boeken voor oudere kinderen, waartoe Het geheim van de grot en Tirannen behoren, en romans voor oudere jeugd, waartoe je Verleden week, Je moet dansen op mijn graf en Nu weet ik het moet rekenen. De boeken zijn respectievelijk in 1980, 1983, 1978, 1982 en 1987 in Groot-Britannië verschenen en maken - wat de doelgroep betreft - dus een AB/AB-beweging. Maar ook op structureel vlak lijken de twee categorieën elkaar te kruisen. Het eerst verschenen kinderboeken ‘Het geheim van de grot’ is klassieker van opbouw dan het tweede, ‘Tirannen’, terwijl het vroegst verschenen jeugdboek ‘Verleden week’ structureel veel meer vernieuwend en experimenteel is dan ‘Je moet dansen op mijn graf’. ‘Nu weet ik het’ is dan weer wel helemaal vernieuwend. Dat is al interessant. Bij Aidan Chambers kun je niet komen aanzetten met een logische evolutie van klassiek naar vormvernieuwend. Aidan Chambers gaat er net als andere auteurs van uit dat ‘alles al eens geschreven is’. Maar hij is een van de weinigen die het nieuwe in de vorm zoekt. ‘Literature is crab,’ said Morgan, was de zin die hij het eerst neerschreef na een periode van non-activiteit. Met die beginzin van ‘Breaktime’ (Verleden week) begon voor hem een zoektocht naar wat hij wilde in de literatuur. In de persoon van Morgan viel hij zichzelf aan. De jongen in het boek gaf vier bezwaren tegen literatuur op: 1/ Literatuur is dood, 2/ een verzinsel, 3/ een spel, 4/ een leugen. Ditto, de vriend van Morgan, belooft dat hij het tegendeel | |
[pagina 19]
| |
zal bewijzen. Daarvoor gaat hij op trektocht, een typisch Shakespeariaans gegeven. Shakespeare spreekt van een beweging van de stad naar het woud - waar iets gebeurt waardoor het personage verandert - en terug naar de stad. Ergens lijkt het alsof Chambers óók die tocht maakt, maar dan als schrijver. Als ‘stads’mens gaat hij het woud van de taal in, om er als een ander ‘stads’mens uit te komen. Méér dan een verhaal is ‘Verleden week’ een boek over taal. De taal die een werkelijkheid probeert weer te geven. ‘Het zal niet worden geschreven op de traditionele, logische manier,’ zegt Ditto op pagina 29Ga naar eind*. En dat is inderdaad zo. Vooraleerst lees je een boek in een boek, waartussen de scheidingslijn compleet vervaagt door het gebruik van een steeds wisselend ik- en hij-perspectief. Ditto (of Chambers) gebruikt verschillende taalsoorten en stijlvormen, want de verschillende situaties in het verhaal vragen naar verschillende vertelvormen. Chambers noemt die situaties ‘staten van zijn’. Als het personage in een ‘rustige staat’ is, gaat het verhaal rustig door. Is het personage in ‘gespannen staat’, dan gaat het verhaal ook nerveuzer, hortender door. En zo zijn er nog staten van zijn, die naar een specifieke stijlsoort vragen. Literatuur is dus niet dood, want met taal kan ze levendig worden gemaakt. Romans hoeven geen keurig, geordend beeld van het leven te geven. Het schijnbaar onlogische, veranderlijke karakter van Verleden week toont dat aan. Wat werkelijkheid is, en wat fictie, daarkomt de schrijver, noch de lezer, noch het personage zelf achter. In het boek komen getypte en handgeschreven brieven, boekfragmenten, enz. voor. Een schijnbare werkelijkheid. ‘Bedoel je, of wat ik geschreven heb niet echt gebeurd is?’ ‘Zeg op!’ ‘Het zou kunnen. Hoe weet jij of ik niet de hele week thuis op mijn kamer alles uit mijn duim heb zitten zuigen?’ ‘Ik geloof er niks van. (...)’ ‘Elk verzinsel heeft een grond van waarheid. (...)’ ‘Wil je daarmee zeggen dat ik niet meer dan een personage in een verhaal ben? (...) Uit het gesprek tussen Morgan en Ditto in de laatste scène van het boek word je ook niks wijzer. Bepaalde literatuur is dan inderdaad een spel. ‘Verleden week’ is een boek waarin Chambers speelt met een heleboel gegevens. Hij heeft de decors voorzijn verhaal zorgvuldig gekozen, zocht volksverhalen uit de betreffende landstreek op en bracht die weer in verband met zijn verhaal, zodat er een web ontstond. In het bouwen van dat web had hij duidelijk plezier, en de lezer laat zich graag vangen. ‘Verleden week’ moet je zelf gaan lezen. Dan denk je pas goed na over | |
[pagina 20]
| |
wat literatuur eigenlijk is, en zie je hoe ver verteltechniek kan gaan. | |
Het geheim van de grotAidan Chambers werkte al sinds 1966 aan een verhaal dat hij al twee keer tot roman had proberen te verwerken en één keer tot televisiespel. Het bleef bij pogingen. Nu wilde hij het verhaal - dat later Dance on my grave zou worden - naar oudere kinderen toe uitwerken. Zijn uitgever zei hem ‘dat hij dat niet kon, dat hij geen kinderboekenschrijver was’. Als ze Picasso vertelden dat hij niet kon tekenen, tekende hij als reactie een technisch perfekte vogel. Net zo was Chambers' reactie. Hij zette de plannen voor ‘Dance on my grave’ uit zijn hoofd en ging terug naar zijn eigen kindertijd. Toen hij tien was, fascineerden dieren hem enorm. Aanvankelijk zou Het geheim van de grot een natuurdagboek worden, waarin een verhaal verweven zat. De plot gaf problemen. Aidan volgde leerschool in het werk van Betsy Byars. Die eenvoud van verhaal wilde hij ook bereiken. Zo kwam het dat elk hoofdstuk in ‘Het geheim van de grot’ één gebeurtenis aangeeft, zoals vaak het geval is in het vakantie-avonturenverhaal. Een ‘vakantieboek’ speelt zich doorgaans af (1) binnen een beperkte periode, (2) op een onbekende plaats, (3) waar nieuwe mensen worden ontmoet, met wie ‘afgerekend’ moet worden, en (4) waar iets gebeurt waardoor het hoofdpersonage verandert en/of in een bepaalde richting ontwikkelt. Die elementen vind je helemaal terug in ‘Seal Secret’. William verblijft anderhalve week in het hem vreemde huis in Pentyn Head, waar hij Gwyn en zijn vader, en juffrouw James ontmoet. William rekent bijna letterlijk met Gwyn af. Ik respecteer de titel en vertel niet waarom en hoe. Zeker is dat Aidan Chambers weer opduikt. Het vierde punt komt hij niet na. William ondergaat geen ‘evolutie’, maar juist een ‘revolutie’: aan het slot heeft William nog steeds dezelfde houding tegenover zijn situatie, hij is alleen maar even door elkaar geschud. Het boek eindigt dus niet met een (te verwachten) vriendschap tussen de twee jonge personages. Aidan bedoelde in dit kinderboek ook onderhuids een visie op ‘het schrijven’ mee te geven. William probeert zijn werkelijkheid te beheersen door middel van het kleurpotlood, net zoals een auteur via de pen vat probeert te krijgen op de werkelijkheid. William maakt tekeningen, maar ook schrijven is een vorm van tekenen. Zowel het lijnenspel van een tekening, als het lijnenspel van een handschrift geeft een visueel beeld dat moet waargenomen worden. Bij het schrijven moet het lijnenspel echter in een ‘verbeeldingsbeeld’ omgezet worden. William maakt bij voorbeeld een tekening bij een gedicht van Charles Cawsley. | |
[pagina 21]
| |
Je moet dansen op mijn grafNa ‘Seal Secret’ begon Chambers meteen weer aan ‘Dance on my grave’. Hij bleef het verhaal uitwerken in de derde persoon, omdat hij afstand wilde bewaren tussen de lezer en het hoofdpersonage Hal, maar dat vlotte niet. Toen kwam hij op het idee het verhaal werkelijk aan iemand te vertellen. Zo kwam de ik-persoon in het verhaal terecht en ene juffrouw Atkins. Qua stijl liet het een Paul Zindel/Kurt Vonnegut-verteltoon toe: vrolijk, vlot, vroegwijs. Verder kon Chambers amper boeken vinden die hem bij het schrijven zouden helpen (Chambers noemt zulke boeken ‘companion novels’). De schrijftijd aan dit verhaal over een periode uit het leven van een zestienjarige jongen, die gek is op de oudere Barry, nam drie jaar in beslag. Qua structuur is Je moet dansen op mijn graf net zo interessant als ‘Verleden week’, al is het minder bevreemdend. Het hoofdpersonage Hal leidt je met zijn vertelstem doorheen het verhaal, dat in vier grote hoofdstukken is ingedeeld. Elk hoofdstuk heeft een motto als ‘titel’. De citaten dragen niet alleen betekenis voor het betreffende deel zelf, maar weerspiegelen ook de grondideeën van de hele roman. Het eerste deel beschrijft het begin van de relatie tussen Hal en Barry. Het motto van Kurt Vonnegut, ‘We zijn wat we willen lijken, dus moeten we goed nadenken over wat we willen lijken’, slaat vooral terug op Hals overtuiging dat alles meer dan één betekenis heeft. Een woord, een gebaar, alles heeft meerdere lagen, afhankelijk van hoe je het bekijkt. Tegelijk weet je wie Hal bewondert: Kurt Vonneguts gelaten ‘Zo gaat dat’, dat bij elke dode in diens ‘Slachthuis vijf’ wordt uitgesproken, heeft een weerslag op Hal. Het tweede deel beschrijft de eerste (gelukkige) dagen met Barry. ‘Slechts eens heeft uw gezelschap mij verblijd, uw heengaan is wat men nu mij verwijt’ is het motto. De dood duikt ook op in dit hoofdstuk, nooit duidelijk, maar voelbaar aanwezig. In schril contrast met het motto van het derde deel ‘De dood is de grootste kick van allemaal. Daarom bewaren ze die tot het laatst,’ staat de beschrijving van de zachte momenten in de relatie tussen Hal en Barry. De dood treedt stilaan duidelijker naar de voorgrond. In het vierde deel stelt Hal zich de vraag of hun relatie wel op liefde gestoeld was. ‘Another fine mess you've gotten us into, het motto, klinkt nog verwijtender als je ‘you’ en ‘us’ onderstreept. Dat Hal zich schuldig voelt over de dood van Barry moèt wel. Alweer wil ik de lezer het leesplezier niet ontnemen door te veel te vertellen. Met ‘Je moet dansen op mijn graf’ krijg je een indringend en openhartig boek voor ogen. Op pagina 210 zegt Hal zelf dat ‘niet de ervaringen zelf, wel het schrijven erover voor een catharsis zorgt’. | |
[pagina 22]
| |
En dat schrijven heeft Hal zo natuurgetrouw mogelijk gedaan. Je krijgt brieven, gedichten, boektitels- en fragmenten, graffiti, grafschriften, kattebelletjes, die meer vertellen over Hal. In zijn schrijftechniek maakt hij - net als bij voetbalwedstrijden - gebruik van de ‘action replay’, en wel voor de meest belangrijke momenten uit de periode met en zonder Barry. De ontmoeting met Barry (pagina 15), een gevecht met nozems (pagina 124), de eerste dag zonder Barry (pagina 185), het mortuariumbezoek (pagina 207, in de hijvorm!) en ‘het dagboek van een gek’ (pagina 226) lees je twee keer, waarvan één keer in vertraagde snelheid, om er de nadruk op te leggen. De vrouw aan wie Hal alles vertelt, Miss Atkins, valt af en toe het boek binnen en beschrijft Hal in een nuchter voortgangsverslag, zodat je naast de persoonlijke versie van Hal zelf, ook een afstandelijke beschrijving krijgt. ‘Je moet dansen op mijn graf’ is in vergelijking met ‘Verleden week’ een versluierend boek. Chambers noemt dit boek vrouwelijk. Hal reageert, Hal weegt zijn woorden af. ‘Verleden week’ daarentegen is mannelijk, open en direct. Ditto ondergaat de gebeurtenissen. De twee boeken vullen elkaar aan. | |
TirannenToen ‘Dance on my grave’ gepubliceerd was (en stof deed opwaaien), was Chambers al met een nieuw idee bezig. Een bevriend echtpaar had hem verteld hoe vreselijk hun dochter op school werd gepest. Aidan begon na te denken hoe zo'n probleem vreedzaam kon worden opgelost, en schreef er ‘Tirannen’ over. Op het eerste gezicht lijkt het een rechttoe-rechtaan-boek, maar bij nader inzien valt er (alweer!) meer te ontdekken. ‘Tirannen’ is geschreven als een film. Aan het begin kijkt Chambers door het camera-oog van David Hockney, die met een polaroidcamera weet te goochelen. Eén beeld neemt hij vanuit verschillende perspectieven. De verschillende beelden stelt hij weer samen tot één beeld. Dat doet Chambers ook. Je ziet Lucy, het hoofdpersonage, thuis. Zij vermoedt niet wat haar boven het hoofd hangt. Je ziet Angus, Lucy's bewonderaar, die de drie meisjestirannen in het oog houdt. Hij weet wat er gaat gebeuren. En ten slotte zie je de drie tirannen met elkaar praten en hun eerste aanval op Lucy voorbereiden. Nog bijzonder - althans voor een kinderboek - is het middenhoofdstuk 7, waarin Lucy terugkijkt op het verleden, nadenkt over het heden, en al precipiteert op de toekomst. De oplossing die Chambers ten slotte voor het tirannenprobleem vond, is prachtig en typisch Chambers. We hebben het al de hele tijd over taal en ‘Tirannen’ sluit daar helemaal bij aan. Zelf lezen en ontdekken. | |
[pagina 23]
| |
Nu weet ik hetHet laatst verschenen boek ‘Now I Know’ gooit het wat structuur betreft weer over een andere boeg. In dit boek komen drie personen aan het woord. Vooreerst is er Nik, die de gebeurtenissen vanaf het begin vertelt. Zijn - min of meer - vriendin July vertelt de gebeurtenissen vanaf het midden. En ten slotte is er een verteller die de gebeurtenissen vanaf het einde vertelt. Tot hiertoe klinkt het logisch, maar Chambers zou Chambers niet zijn, als hij de lezer geen hogere drempel zou doen opstappen. De drie personen sluiten hun verhaal niet netjes bij elkaar aan. Zij beginnen alle drie vanaf het begin van het boek hun verhaal te vertellen, en niet eens beurt om beurt. Geleidelijk aan vallen alle stukjes van deze puzzel op hun plaats. Dan weet je wat er precies gebeurd is (denk aan de titel). Met de Engelse titel, die jammer genoeg onmogelijk anders kon worden vertaald, is er wel meer aan de hand. De beginletters van elk woord vormen samen de naam van het hoofdpersonage: Nik. Op zijn beurt is die naam een anagram van ‘kin’, wat in het Engels ‘verwant’ betekent. Chambers voelt zich verwant met Nik. Allebei zijn zij op zoek geweest naar wat religie precies inhoudt. Nik verblijft enige tijd in een klooster, Chambers was vroeger zelf kloosterling. Draaien we de letters van ‘Nik’ nog een keer, dan bekomen we ‘ink’, inkt. Het hoofdpersonage bestaat dank zij inkt, hij is ermee op papier gebracht. Mooie gedachtensprongen die uitstekend passen bij een ideeënroman over leven, liefde en religie. | |
De grote schuldigeIk maak mijn handbagage dicht. Nee, niet omdat ik bang ben dat er iets gestolen wordt. De ideeën en boeken van Aidan Chambers zijn van hem. Hij reist naar schrijvers en schrijfsters in Nederland en Australië en Zweden en nog een paar landen, om daar over zijn ideeën en boeken te vertellen. Ik vind het alleen maar prachtig dat zijn ideeëngoed gestolen - lees: afgewogen en al dan niet overgenomen - wordt. Ik maak mijn handbagage dicht omdat ik er voorzichtig mee wil zijn. Er mag niks verloren gaan. Voor mij is Aidan Chambers de grote schuldige van wat ik doe als schrijver en ook een beetje van wie ik geworden ben als ongeveer volwassene. Goed vind ik dat. |
|