| |
| |
| |
Libris Woutertje Pieterse Prijs
De Libris Woutertje Pieterse Prijs is in 1987 in het leven geroepen en in 1988 voor de eerste keer uitgereikt. De boekhandelsorganisatie Libris sponsort deze prijs voor Nederlandstalige, literaire kinder- en jeugdboeken. Het bedrag, gekoppeld aan de in principe jaarlijks uit te reiken prijs is f 10.000,- en daarmee is deze de hoogste voor kinderboeken in ons land.
De Libris Woutertje Pieterse Prijs is voortgekomen uit een initiatief van een groep kinderboekenrecensenten. De groep, verenigd in een stichting, heeft Libris aangezocht de prijs en de daarbijbehorende organisatiekosten te willen financieren.
Het werk wordt beoordeeld op zowel taal en inhoud als op illustraties en vormgeving.
| |
Stichting
Het doel van de Stichting Woutertje Pieterse Prijs is de bevordering van de kwaliteit van het Nederlandstalige jeugdboek. De prijs is daar een middel toe.
De taak van de leden van de Stichting is de prijs te beheren, haar kwaliteitsnorm te bewaken, jaarlijks een jury aan te stellen, de deelname- en juryreglementen op te stellen. De Stichting is op 29 september 1987 officieel een feit geworden. Het bestuur van de Stichting is als volgt samengesteld: Wim Hora Adema, bestuurslid (recensent voor Margriet en Trouw); Bregje Boonstra, bestuurslid (recensent voor NRC-Handelsblad); Aukje Holtrop, bestuurslid (redacteur voor Vrij Nederland); Joke Linders, bestuurslid (recensent voor Algemeen Dagblad); Nettie Heimeriks, voorzitter (docente F.M.A.); Aly Rook, penningmeester en afgezant van Libris (boekhandel De Brunte, Lelystad); en Umtul Kiekens, secretaris (Umtul Kiekens Boekpromoties).
| |
Jury
De jury, die door het Stichtingsbestuur wordt aangezocht, bestaat uit vier
| |
| |
leden, van wie er tenminste drie gekozen worden op grond van hun specifieke kennis en/of deskundigheid. Tenminste één jurylid is jeugdliteratuurcriticus; tenminste één jurylid is deskundig op het terrein van vormgeving en illustraties; tenminste één jurylid is op de hoogte van of werkzaam in de volwassenenliteratuur; het vierde jurylid fungeert als voorzitter en heeft duidelijke interesse in de literatuur met de jeugdliteratuur in het bijzonder. Voor alle juryleden geldt dat ze geen commerciële belangen hebben bij het kinder- en jeugdboek. De juryleden worden benoemd voor ten hoogste drie jaar; elk jaar moet(en) minimaal één lid en maximaal drie leden aftreden.
| |
Kwaliteit
In principe wordt de prijs jaarlijks uitgereikt. De jury heeft echter de vrijheid de prijs niet toe te kennen indien er geen boek van voldoende kwaliteit voorhanden is. De prijs is vernoemd naar Woutertje Pieterse omdat zijn verhaal één van de mooiste is ooit over een kind geschreven. Met Woutertje Pieterse representeert Multatuli de kwaliteit waarnaar de Stichting streeft.
| |
Juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1988
Toen mijn oudste zoon twee of drie was, moest ik hem elke avond Poes Pinkie voorlezen - zijn lievelingsdeeltje uit de onvolprezen reeks Gouden Boekjes.
Het kleine verhaaltje had een toepasselijk einde. Op de laatste bladzij zag je het beest moegespeeld in z'n mandje liggen, en de slottekst die er onder stond luidde: ‘Poes Pinkie is in slaap gevallen.’
Elke avond als ik die zin had voorgelezen, keek mijn zoon me even aan, en zei: ‘Doet-ie au’ - want vallen en pijn waren voor hem onverbrekelijk met elkaar verbonden. Avond aan avond liet ik hem met dat raadsel in z'n bedje achter: hij begreep het niet, maar hij vond het zo prachtig dat hij het de volgende avond weer wilde horen - om het weer niet te begrijpen.
Mogelijk is dat een kenmerk van literatuur: dat er een geheim mee gemoeid is dat zich nooit helemaal laat ontsluieren, omdat lezen toch weer iets anders is dan het oplossen van de Hongaarse kubus; lezen is altijd een vorm van boven je macht reiken.
Hoe onbevangener de lezer, des te groter en ondoorgrondelijker en verlokkender het mysterie. Kinderen, die nog weinig weten, dus op een benijdenswaardige manier onbevangen zijn, kunnen al lezend een paradijs van geheimzinnigheden betreden - aangenomen dat ze gezegend worden met boeken van schrijvers die dat weten: die de raadselachtige wereld kunnen
| |
| |
oproepen waarin vallen geen pijn doet. Wat dat betreft moet er ook geen onderscheid gelden tussen kinderboeken en andere boeken: alle boeken maken, als ze goed zijn, gelijkelijk deel uit van wat we literatuur noemen.
Binnen de jury van de Libris Woutertje Pieterse Prijs waarvan ik de eer had voorzitter te mogen zijn, bestond over dat uitgangspunt geen verschil van mening - hetgeen, naar zich laat aanhoren, het tempo bevorderde van een eerste selectie uit de meer dan zestig aangeboden titels. Des te moeilijker werd het uiteraard daarna, omdat nu eenmaal geen twee mensen als het om taal, stijl, thema en aanverwante literaire kwaliteit gaat, dezelfde maatstaven aanleggen, en geen twee mensen gevoelig zijn voor dezelfde soort en dezelfde mate van mysterie. En wij waren met z'n vieren. Daarom heeft het in ieder geval óns tot voldoening gestemd dat we mekaar tenslotte in eenstemmigheid hebben kunnen vinden in de bekroning van Annetje Lie in het holst van de Nacht van de schrijfster Imme Dros.
Van Imme Dros was al meteen de bijzonderheid dat zij ons verraste met twee in 1987 verschenen boeken - en vermeld mag worden dat ook haar Trimbaan glansrijk de toets van onze eerste selectie doorstond.
Maar het gehalte van de raadselachtigheid gaf de doorslag. Ook Annetje Lie is in het boek - de titel zegt het al een beetje - in slaap gevallen, en bij haar lijkt dat inderdaad verbonden met vormen van au.
Logerend bij oma, bij wie ze door haar ouders klaarblijkelijk voor een poosje is achtergelaten, zoekt ze het holst van haar nachten, en wordt opgenomen in een universum van dromen en droomfiguren, die nooit helemaal bevrijdend los raken van de benauwenissen van een zich eenzaam en onzeker voelend kind.
Niet dat Imme Dros daar dramatisch over doet. Annetje Lie's belevenissen met de Jurkenvrouw, met de Muizenkoning, met de vriendelijke, zorgzame Maan, met de griezelige Heintjevaar en met de onpeilbare Vos die zijn hol heeft in het holst van de nacht - die belevenissen kunnen misschien 't best aangeduid worden met het intrigerende begrip dat Paul van Ostayen gebruikte als titel voor één van z'n poëtische suites: het zijn ‘feesten van angst en pijn’, avonturen in het grensgebied van fantasie en werkelijkheid, helder, economisch en vaak geestig opgetekend zonder een spoor van opsmuk of pathetiek.
En ze zijn nooit vrijblijvend. Alle grilligheden van de verbeelding, de eindeloze herhaling van gebeurtenissen, de wijze waarop flarden van oma's bakerrijmen in dromen en halve nachtmerries terugkeren - het staat allemaal in functie van het kind dat ze beleeft, en dat we in haar gedroomde werkelijkheid leren kennen en koesteren. Annetje Lie laat te raden. Aan het eind, dat vrolijk stemt, heeft Imme Dros meer opengelaten dan ze had kunnen
| |
| |
invullen. Er ligt nog een geheim achter: zo'n mysterie dat een boek mooier maakt dan het toch al is.
De jury wil niet verhelen dat ze om die reden in laatste instantie nog lang heeft gewikt en gewogen tussen Imme Dros en Toon Tellegen - tussen Annetje Lie en Toen niemand iets te doen had. In de nieuwe bundel verhalen uit het bos waar een eekhoorn rondgaat als de lankmoedige, wijze en sympathieke held, gebeuren andermaal de ongewoonste dingen op z'n allergewoonst, en veranderen dieren van formaat en ingeschapen mogelijkheden alsof onzelieve-heer - dan wel Toon Tellegen - er haast ongemerkt een kleine draai aan heeft gegeven. Ontroerend, amusant, verrassend, glashelder geschreven - dat waren een paar kwalificaties die in de jurydiscussie ten aanzien van Toon Tellegens boekje ook weer in de unanimiteit zijn gebezigd. Prikkelende geheimzinnigheid hoorde daar bij.
Als wij twee prijzen te vergeven hadden gehad, zouden we er Toen niemand iets te doen had een hebben toegekend. Maar we mochten maar één - en de uiteindelijke keuze is in niet geringe mate mee bepaald door een aspect dat in de beraadslagingen van meet af aan een grote rol speelde: dat van de vormgeving, dat een boek immers nóg mooier kan maken dan het toch al is. Naar het oordeel van de jury hebben de illustraties van Margriet Heymans Annetje Lie in het holst van de Nacht ook grafisch verheven tot een hoogtepunt in de kinderboekenproduktie van 1987. Er is sprake van een wonderbaarlijke synchroniteit van tekst en beeld, maar tegelijkertijd lijken de illustraties hun eigen, poëtische verhaal te vertellen, en is er aan Annetje Lie als het ware nog een dimensie toegevoegd. En er is getekend zoals we adem halen: met een natuurlijke vanzelfsprekendheid. Ons mede-jurylid dat zijn aandacht en zijn argusogen meer speciaal op dat aspect van vormgeving en illustratie had gericht, wenste met nadruk aangetekend te zien het te betreuren ‘dat in dit bijzondere geval het reglement een mede-bekroning der tekeningen niet toeliet.’
Ik zou niet willen besluiten met een verdergaande berisping van een bestuur dat tenslotte ook nog maar aan z'n eerste reglementen toe was. Maar één opmerking zij me nog gegund, en die sluit aan bij wat ik eerder zei: dat er geen onderscheid dient te gelden tussen kinderboeken en andere boeken.
De eerste voorwaarde, las ik in het reglement, waaraan een te beoordelen en eventueel te bekronen boek moet voldoen, luidt: ‘Het boek dient geschikt te zijn voor kinderen tot zestien jaar’.
Ik moest onmiddellijk denken aan Gullivers Reizen, aan Alice in Wonderland en aan een handvol sprookjes van Andersen, die wij allen, neem ik aan, tot op ons geheimzinnige sterfbed, zouden willen herlezen.
En ik moest ook denken aan het woord van Bordewijks leraar Bint tot diens
| |
| |
collega De Bree: ‘de meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen.’ Een boek dat je na je zestiende niet meer inkijkt, is misschien nooit een goed boek geweest.
Het heeft ons als jury genoegen gedaan een paar boeken te mogen beoordelen die we ook zelf graag gelezen hebben.
Amsterdam, 4-4-1988
Jan Blokker, voorzitter, Bregje Boonstra, Kurt Löb, Wam de Moor, leden
| |
Juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1989
Imme Dros, die vorig jaar als eerste in de kinderboekengeschiedenis werd bekroond met de Libris Woutertje Pieterse Prijs, behoorde ook dit jaar tot de serieuze mededingers naar de onderscheiding.
Ze krijgt de prijs vandaag niet nòg een keer - laat ik dat meteen maar even vertellen - maar haar nieuwe boek behoorde onmiskenbaar weer tot het beste dat in 1988 werd gepubliceerd, en uit dat boek put ik met graagte de inspiratie voor wat ik in het algemeen in deze rapportage namens de jury zou willen opmerken.
In De reizen van de slimme man zoals de titel luidt herinnert de ik-figuur zich hoe hij als heel klein kind al verslingerd raakte aan een boek - ‘een dik boek in een leren hoesje’ - waaruit hem werd voorgelezen door de meneer die toen zijn oppas was.
‘In dat boek’ - ik citeer nu even - ‘stonden de verhalen. Ik begreep niet wat hij voorlas, eerst omdat ik te klein was en later omdat ik hem niet kon verstaan. De verhalen waren in een vreemde taal. Dat hinderde helemaal niet, ik was er aan gewend. Ik dacht dat voorlezen altijd zo ging. Meneer Frank zei voordat hij begon eerst even waar we gebleven waren en wat er nu ging gebeuren...Dan deed hij het boek open en las voor of hij deed zijn ogen dicht en declameerde, want hij kende hele bladzijden uit zijn hoofd. Ik lag te luisteren. Aan zijn stem kon ik horen wat er gebeurde, ik hoorde de branding van de zee, het klotsen en kabbelen van het water rondom de boeg van de schepen, het ritselen van gras en bladeren, het zachte blaten van schapen in de verte en het fluisteren van de mannen.’
Einde citaat.
De slimme man over wie werd voorgelezen was Odysseus - en het verhaal van Imme Dros is het verhaal van een kind dat al heel jong wordt gegrepen door de verbeeldingskracht van een schrijver wiens táál het aanvankelijk niet eens begrijpt, en dat die fascinatie niet meer kwijt raakt: er is iets ontketend dat niet alleen de fantasie, maar ook de werkelijkheid, of zeg maar gerust het leven
| |
| |
zal blijven prikkelen - en in de loop der jaren klimt het kind bij wijze van spreken naar Homerus toe, om niet alleen de geluiden, ook de woorden, ook de feitelijke inhoud en tenslotte liefst ook de verborgen betekenissen te achterhalen. In die zin schreef Imme Dros zoiets als de parabel van ons aller leesavontuur, dat altijd begint bij half begrepen, desnoods nog ongearticuleerde klanken, waar we pas veel later leren muziek van te maken. En dat is voor kinderen - dus voor mensen - de ware magie van het boek: dat het uitnodigt, en telkens wéér uitnodigt tot die betoverende odyssee door het universum van de letteren.
Ik zei leesavontuur, om aan te geven dat het om meer gaat dan louter literaire categorieën - je kunt misschien ook beter spreken van het boekenavontuur, omdat er nog heel andere dingen aan de orde zijn dan teksten: illustraties bijvoorbeeld, maar ook een titel, een kaft, een bladspiegel, een formaat, een gewicht, een geur.
In de afgelopen kerstvacantie, toen ik de oogst van 1988 al in flinke stapels in huis had, was Barbara op bezoek, mijn kleindochter van tien. Zij heeft er de hele middag intens en verrukt mee aan tafel gezeten, alsof het luilekkerland was - bladerend, kijkend, wegend en ruikend - en tegen de avond overhandigde ze me op twee dichtbeschreven blocnotevelletjes haar persoonlijk juryrapport dat keurig was onderverdeeld in een lange onverbiddelijke rij ‘géén leuke boekjes’, een kleiner rijtje ‘leuke boeken’ een ‘top 5’ en tenslotte ‘de top 1’.
Haar bevindingen bleken naderhand niet helemaal overeen te stemmen met die van Bregje Boonstra, Kurt Löb, Wam de Moor en mijzelf - maar op de lijst van boeken die behoorlijk door haar beugel konden prijkten wel de twee titels die tenslotte ook in onze volwassen beraadslagingen hoge ogen zijn blijven gooien. Wij waren als jury net als Barbara zeer bekoord door het prentenboek Dat Rijmt - vanwege de simpele, regelrecht aansprekende rijmpjes van Ivo de Wijs, maar vooral om de tekeningen en de vormgeving van Alfons van Heusden die er zo'n kostelijk en begerenswaardig boek van maakte. En we hebben onder mekaar bij herhaling de lof gezongen van Eten is weten van Midas Dekkers en Angela de Vrede, omdat we het in de nog altijd onderbedeelde sector non-fictie-voor-kinderen zo voorbeeldig fris, uitdagend, intelligent en speels van toon en opzet vonden. Ook een educatief boek, wou ik maar zeggen, kan het begin zijn van een levenslang leesavontuur.
Barbara heeft die middag Lieveling, boterbloem van Margriet Heymans over het hoofd gezien, en ik zal uiteraard de laatste zijn om haar dat na te dragen: zestig titels in een paar uur vond ik opzichzelf fysiek en intellectueel al een huzarenstuk, en bovendien: er zijn nou eenmaal boeken die zich niet op het eerste gezicht gewonnen geven, en we weten dat dat meestal niet de minste zijn.
| |
| |
Daarmee wil geenszins gesuggereerd wezen dat Lieveling, boterbloem voor kinderen moeilijk of zelfs ontoegankelijk zou zijn. Voor wie wil lezen wat er staat - en die komt al aardig aan z'n trekken - is het verhaal van het meisje Berthe en haar Pop Poppeleia die 's nachts door een boze heks wordt gemaltraiteerd heel eenvoudig, en in z'n half naieve, half wrede schakeringen haast sprookjesachtig. Maar wie dóórleest kan bevroeden dat er meer aan de hand is, zoals wel vaker bij sprookjes.
Via subtiele verschuivingen in de handeling laat Margriet Heymans de vraag rijzen of het wel zo eenvoudig zit in de relaties tussen Berthe, Poppeleia en de boze fee - of het meisje behalve zichzelf niet eigenlijk ook een beetje de pop en zelfs de heks is, en of de geschiedenis niet ook de geschiedenis is van een kind dat in verschillende fantasiewerelden tegelijk leeft. De vraag wordt niet beantwoord. Binnen een ingenieuze afwisseling van dialoog, monologue intérieur en stemmen als van een klassiek koor houdt de schrijfster de twijfels, de onzekerheden, de raadsels en de keuzemogelijkheden zorgvuldig in evenwicht. Misschien bewust heeft ze dat mysterie nog vergroot door haar verhaal te vertellen in vrije, blanke verzen die soms aanloopjes lijken te nemen naar verheven lyriek, maar altijd bijtijds op hun nuchtere, volkspoëzie-achtige pootjes terecht komen.
Lieveling, boterbloem - in zichzelf een avontuur dat prikkelt tot meer en andere leesavonturen - is het boek dat de jury van harte en in eenstemmigheid heeft voorgedragen voor bekroning met de prijs van 1989.
De unanimiteit werd niet gehaald bij de beoordeling van Margriet Heymans eigen illustraties. Voor drie onzer sloten ze in hun enigszins primitieve eenvoud - telkens een minieme beeldwisseling binnen hetzelfde kader - prachtig aan bij de kleurrijke en veelkantige tekst. Het jurylid dat in grote maar critische rechtschapenheid over grafische perfectie waakt, had tegen de kwaliteit van de tekeningen, maar vooral tegen de mise en page bedenkingen, die overigens niet van dien aard waren dat hij zich van de gezamenlijke geestdrift voor Margriet Heymans werk had willen distanciëren.
Zijn kanttekening, zou ik ten besluite van dit verslag willen zeggen, mag gelden als een oproep tot steeds verdere vervolmaking van het kinderboek - en in dit gezelschap, met deze prijswinnares, zal die niet aan dovemansoren gericht zijn.
Amsterdam, 6 maart 1989
Jan Blokker, voorzitter; Bregje Boonstra, Kurt Löb, Wam de Moor, leden
| |
| |
| |
Juryrapport van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1990
In 1988 werd de Libris Woutertje Pieterse Prijs voor het eerst uitgereikt aan Imme Dros, voor haar Annetje Lie in het holst van de nacht.
Een jeugdbibliothecaris vroeg in de maanden daarna aan alle kinderen die het boek waren komen lenen wat ze er van gevonden hadden. Na een jaar had hij nog niet één kind geturfd dat het boek überhaupt was dóórgekomen.
Vorig jaar was Margriet Heymans de gelukkige winnares, vanwege Lieveling, Boterbloem. Een recensent getroostte zich de moeite het bekroonde boek voor te leggen aan een groot aantal kinderen van acht, negen jaar. Al die kinderen oordeelden negatief over het gebodene; voorzover ze niet opbiechtten dat ze niks van het verhaal hadden begrepen, duidden ze het aan als ‘uitgebreide flauwekul’. Geen van allen had er een touw aan kunnen vastknopen.
Ik ontleen deze twee ontmoedigende vonnissen over het jurywerk voor de Libris Woutertje Pieterse Prijs aan een lezing die Anne de Vries kortgeleden in Amsterdam hield onder de titel Het Verdwijnende Kinderboek. We kennen de spreker als een deskundige op het terrein: hij is de auteur van een recentelijk verschenen proefschrift over de receptie-geschiedenis van het Nederlandse kinderboek. In gewone-mensen-Nederlands: de geschiedenis van hoe in de loop der tijden over het kinderboek is geoordeeld. En zijn causerie was prikkelend genoeg om er hier even bij stil te staan.
Zijn bezwaar tegen de dames en heren die zich de laatste jaren met het jureren van kinderboeken hebben beziggehouden - en hij beperkte zich niet tot de Libris Woutertje Pieterse Prijs; ook de jury's van de diverse Griffels moesten het ontgelden - komt er op neer dat hij ze een te rigide, te eenzijdigliteraire maatstaf verwijt. Hij bepleitte - en ik citeer nu even - ‘een ruimere literatuuropvatting, waarin niet alleen aandacht wordt besteed aan het abstracte niveau van de interpretatie, maar ook aan het concrete verhaal, dat in termen van kinderen in de eerste plaats “spannend” moet zijn, zodat je benieuwd bent wat er op de volgende bladzij gebeurt.’
En na te hebben betoogd dat onder die volwassenen, al te literaire eisen het kinderboek dreigt te verdwijnen om plaats te maken voor ‘het kinderboek voor volwassenen’, besloot hij: ‘Natuurlijk moeten we de grenzen van het kinderboek verkennen, maar we moeten ons niet zo laten meeslepen door onze eigen voorkeur, dat we kinderen literatuur gaan opdringen waar ze niets van begrijpen.’
Nieuw is dat probleem niet - nog los van de vraag of we te maken hebben met
| |
| |
volwassen maatstaven van morele, van ideologische of van literaire aard. In 1961 sprak Mary Zeldenrust op een door Nederlandse boekverkopers belegd kinderboekencongres, waar ze o.a. zei - en ik citeer: ‘De boeken die door leerkrachten naar voren worden geschoven om het leesgedrag van hun kinderen in positieve zin te beïnvloeden, zijn andere dan de kinderen werkelijk lezen. Bij de door de leerkrachten naar voren geschoven boeken vindt men minder heldenlectuur voor jongens, en minder meisjes- en damesromans, avonturenboeken en boeken over kinder- en gezinsleven voor meisjes. Op dergelijke punten dreigen verschillende werelden gescheiden werelden te worden, en wel als gevolg van het te sterk normatieve denken over het lezen.’
Een oud probleem dus, en een probleem dat zich niet beperkt tot het kinderboek. Wat in de literatuurwetenschap druk wordt bestudeerd als ‘canonvorming’ betreft primair lectuur voor volwassenen, en we hebben intussen al een paar generaties literatuursociologen versleten die diepgaand onderzoek hebben gedaan naar de zogenaamde Trivialliteratur, en naar de kansen om leesonwillige mensen van Courths-Mahler of de Boeketreeks te laten emanciperen naar Tolstoj of Gombrowicz. Ik kan trouwens een hele sociologie verzinnen - en god mag weten of ze niet al is geschreven - over leerprocessen die helpen opvoeden van James Last tot Peter Schat, of van de Driekusman tot Pina Bauss, of van kitsch tot Kokoschka. Muzische vorming is in ons onderwijs geloof ik nog altijd een ideaal dat verder reikt dan dat alle kinderen een carnavalshit op een mondharmonica leren spelen. Ik bedoel: ten aanzien van de cultuur, de cultuurparticipatie en de cultuurconsumptie is ons denken altijd normatief - en ik zou in de gauwigheid ook niet weten wat daar tegen is.
Bij een eerdere gelegenheid als deze heb ik mijn lievelingsdictum uit Bint van Bordewijk geciteerd: ‘de meester mag niet dalen, de scholier moet klimmen’ - en Anne de Vries reageerde daar in zijn lezing met enige schrik op. ‘Is het mogelijk’, vroeg hij zich af, ‘iets te begrijpen op gezag, mooi te vinden op gezag?’ Mijn tegenvraag luidt natuurlijk: kunnen die dingen zonder gezag - waarbij ik uiteraard geen wellustige visioenen koester van kinderen die onder zweepslagen gedwongen worden Imme Dros en Margriet Heymans niet alleen uit te lezen, maar ook nog te begrijpen en mooi te vinden - maar meer denk aan wat Ortega y Gasset zestig jaar geleden simpelweg de ‘overmacht van mening’ noemde, die moest worden bijgebracht ‘zoals men olie in machines spuit.’
Niet dat we daar louter illusies aan mogen ontlenen. Op de middelbare school die ik ooit bezocht heerste de overmacht van mening dat Dick Bos het summum was van leesgenot - en laf, of democraat, als ik toen al was, schikte ik me naar de meerderheid en consumeerde Dick Bos terwijl ik er, geloof ik,
| |
| |
niks aan vond. Het stemt me nog altijd tot tevredenheid dat ik al in de eerste of tweede klas een leraar trof die dweepte met Paul van Ostayen, een dichter waar ik dan weliswaar weinig touw aan kon vastknopen, maar die leraar was tenslotte de leraar en het leek me (want ook enig opportunisme was me toen blijkbaar al niet vreemd) verstandig in ieder geval te proberen te klimmen. Allicht heb ik op gezag, of misschien wel onder dwang, leren lezen en leren onderscheiden - het is in die dingen niet anders dan met de rest van de samenleving die door de eeuwen heen, van Tien Geboden tot en met Wetboek van Strafrecht, dus met stelsels van normatief denken zo'n beetje in het gareel is gehouden, omdat we het zonder een paar opgelegde maatstaven kennelijk niet kunnen rooien. Er is weinig garantie dat de regels werkelijk helpen - maar dat hoeft nog geen reden te zijn om er maar niet aan te beginnen.
Overigens: als jury van de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1990 hebben we ons allerminst in het defensief gedrukt gevoeld door de uitspraken van Anne de Vries. In de eerste plaats heeft iedereen die voor nuancering pleit - en dat deed hij in zijn lezing - natuurlijk een beetje gelijk, en in de tweede plaats hebben we ons niets van hem aangetrokken.
We hebben, met een flexibiliteit die ons sierde, zo'n zeventig boeken gelezen die vorig jaar het licht zagen, en daar zaten er veel tussen die in de eerste plaats ‘spannend’ waren, of spannend bedoelden te zijn - maar die niet door onze literaire beugel konden. Want die maatstaf hebben we niet opgegeven - zomin als een jury van muziek liefhebbers (tenzij die voor het Nationale Songfestival) op meezingers zou selecteren, zonder het oor te laten hangen naar enigerlei elementaire muzikaliteit.
Naar onze schoolmeestersnormen haalden veel toegezonden boeken - we hadden de indruk méér dan in eerdere jaren - een ruime voldoende. Op onze aanzienlijk fijner afgestelde goudschaal bleven er tenslotte drie over - en van die drie, die ons tot op zekere hoogte even lief waren, zal ik eerst, in respect, de twee noemen die we in laatste instantie toch niet voor bekroning voordroegen. Het waren De eikelvreters van Els Pelgrom - een echt leesboek, mooi verteld, doeltreffend, helder, onopgesmukt, dus zeg maar gerust literair van taal - en Langzaam, zo snel als zij konden van Toon Tellegen - een nieuwe bundel even poëtische als grappige, even geheimzinnige als spannende dierverhalen uit het bos. Voorzover er kinderen zouden zijn die zulke boeken ongelezen naar de bibliotheek terugbrengen, hopen wij op jeugdbibliothecarissen die dan alsnog hun ‘overmacht van mening’ willen laten gelden.
Met de Libris Woutertje Pieterse Prijs 1990 meenden wij Anne Vegter en Geerten ten Bosch te moeten lauweren voor De dame en de neushoorn, en er was een doorslaggevende reden voor die uiteindelijke keuze: het feit namelijk
| |
| |
dat hier naar ons oordeel sprake was van een zeer uitzonderlijke eenheid van tekst en vormgeving. Met een ontwapenende vanzelfsprekendheid laten de twee auteurs in taal en tekeningen zich gebeurtenissen voltrekken, die soms in het klassieke sprookjesland lijken thuis te horen, maar op een volgende bladzijde de verrassende ongerijmdheden van het stripverhaal, en daarna weer haast de verteldynamiek van een videoclip vertonen. Terwijl tekst en illustraties ogenschijnlijk heel eenvoudig blijven, wordt de fantasie van de lezer op allerlei niveau subtiel geprikkeld - visueel én literair.
Tot slot nog even terug naar het begin van deze korte uiteenzetting - naar de door Anne de Vries opgevoerde jeugdbibliothecaris en recensent, en hun getuigenissen uit de kindermond. Ze zullen het niet verzonnen hebben, al valt uit het betoog van De Vries ook niet af te leiden dat hun steekproef in de buurt van de representativiteit kwam. Maar wat me hindert in het type bewijsvoering is de vox-populi-galm, die we ook zo goed kennen van woordvoerders die namens de TROS, Veronica of Véronique verzekeren precies te weten waar mensen, en kinderen, naar willen kijken. Ik ben dol op volksstemmingen, referenda en opinie-polls, en ik ben er van overtuigd dat in dienst van de democratie geen beter middel bestaat dan periodieke verkiezingen. Maar aan één blik in de Tweede Kamer hebben we tenslotte genoeg om te beseffen dat politiek en kunst niets met elkaar te maken hebben. Kortom - als jury van de Libris Woutertje Pieterse Prijs vinden wij het een eer en genoegen een kinderboek als De dame en de neushoorn onder ieders aandacht te mogen brengen.
Amsterdam 6, maart 1990
De jury,
Jan Blokker (voorzitter); Bregje Boonstra, Jacq Firmin Vogelaar, Joost van de Woestijne, leden |
|