| |
| |
| |
Ik ben een wezen tussenin
Jan van Coillie
Geacht poëtisch publiek, hoe kan ik beter mijn lezing openen dan met een gedicht, een gedicht dat bovendien een tipje van het gesluierde wezen in de titel kan oplichten:
Een meermin uit de zesde klas
vond dat ze geen kind meer was.
Met zeewiervlechten en een strik
vond ze zichzelf een vissenschrik.
Soms hing ze, nog als spel,
een luchtbel aan haar linkerlel.
Ze kreeg al haartjes hier en daar;
daartegen had ze licht bezwaar.
Hoe meer ze voor de spiegel stond
hoe min ze van zichzelf verstond,
want zonder echt bedroefd te zijn
vond ze soms wenen toch wel fijn.
‘'k Ben min noch meer’, dacht de meermin,
‘ik ben een wezen tussenin.
En als ik hier niet van genees,
blijf ik voor altijd vis noch vlees.’
Met dit gedicht, won de Leuvense hoogleraar en poëziecriticus, Hugo Brems, in 1982 de eerste poëziewedstrijd ‘Dichter bij Jeugd’, georganiseerd door het Poëziecentrum te Gent, samen met het Jeugdboekenweek-comité Tielt. De wedstrijd wou de stilgevallen Vlaamse jeugdpoëzie nieuw leven inblazen en slaagde daar wonderwel in. Onder de niet minder dan 72 inzendingen die eerste keer vinden we de namen terug van Gil van de Heyden, Denise de Veylde en Katelijne van der Hallen, die enkele jaren later hun eerste bundels
| |
| |
zouden publiceren. De laureaten van 1985 en 1987, André Sollie en Gil van der Heyden, konden na hun bekroning telkens een uitgever versieren.
Maar laten we even teruggaan naar 1978, want zover moeten we terug om de laatste Vlaamse poëziebundel voor de jeugd te ontdekken vóór die poëzie in een zesjarige winterslaap verzonk. Maar het is dan wel een hoogst merkwaardige bundel van de hand van Armand van Assche onder de titel De zee is een orkest. Het boekje verscheen als ‘kinderpoëzie’ (in die tijd was er nog geen sprake van tienerpoëzie), maar leek eerder of minstens evenzeer een tienerpubliek aan te spreken. Een gedicht kan hier wellicht veel verduidelijken:
is de hand van mijn vader
en hier en daar, verstrooid,
is de hand van mijn vader
De bundel brak met de in die tijd overheersende kenmerken van het kindervers als metrum en eindrijm en maakte veelvuldig gebruik van beeldspraak: de zee werd in zijn verzen een orkest, zwanen witte bootjes met onzichtbare roeispanen en doodgaan ‘is voor lang, langer dan achter een gordijn verborgen zijn.’ Van Assche dichtte in de eerste plaats als dichter, zoals hij dat ook voor volwassenen deed. Ook zijn onderwerpen koos hij niet expliciet ‘op kindermaat’: zorg voor de omgeving, verliefdheid, doodgaan, de zee. Door een eigen kijk en verwoording bracht hij ze wel dichter bij de kinderen: zendmasten worden nieuwe reuzen.
Wellicht kwam deze bundel te vroeg, In de kritiek bleef het overwegend opvallend stil en de verkoop wou niet vlotten, in Vlaanderen niet en nog minder in Nederland.
| |
| |
1984 werd het jaar van de waarheid voor de Vlaamse jeugdpoëzie. Nadat er 6 jaar lang geen enkele kinderverzenbundel meer was verschenen, kwamen er nu twee op de markt: Zuurtjes en zoetjes, het debuut voor kleuters van Riet Wille en Haartjes op mijn arm, opnieuw van Armand van Assche. Ook hier is het spel van realiteit en fantasie dat de grenzen van de werkelijkheid verlegt, het belangrijkste creatieve principe. Hj roept het onvatbare, het nauwelijks zichtbare op, de ‘glinsteringen / die ik alleen / echt kan zien / en bewaren / als ik mijn ogen sluit?’, de zon die kittelt onder de boomtakken, dromen, een geheim, eenzaamheid... In zijn opnieuw vaak beeldrijke taal - met vooral veel personificaties, ont- en bedekt hij tezelfdertijd:
Een dag in de lente
en verte onder de vleugels.
haar gezicht in een koperen kan
en draait de zonnen rond mijn hoofd.
Ik lig warm en stil in het gras
als een duivejong in het nest.
Voor het eerst zie ik de haartjes
op mijn arm. Ik voel ze groeien.’
Ook deze bundel zit, wat de doelgroep betreft, op de wip tussen de lagere en de middelbare school. Dit kan ook gezegd worden van de gedichten van André Sollie, Jos Brabants, Katelijne van der Hallen en Dendooven.
Soms, dan heb ik flink de pest in van André Sollie werd al vlug een succes. Dit dankte het boekje mijns inziens zowel aan de herkenbare onderwerpen, als aan de vlotte vorm. Inhoudelijk heeft de bundel alles om pubers aan te spreken, het gaat er over de pest in hebben, bang zijn bij het geruzie van je ouders, je onwennig voelen bij onbegrepen verdriet, verliefdheid en seks of angst om uitgelachen te worden. De toon is afwisselend teder, blij, humoristisch of ingetogen. Dit alles wordt verwoord in een taal die nauw aansluit bij het eigen taalgebruik van jongeren maar die tevens vlot berijmd is en vooral erg soepel loopt door het dwingende, bijna swingende ritme. Merkwaardig hierbij is wel dat alle gedichten uit identiek opgebouwde strofen
| |
| |
bestaan van vier regels met rijmschema xaya en regels van vier trocheeën, een bravoure-stukje, maar op den duur wel iets té gladjes en in sommige verzen ook weinig functioneel. Uit enkele gedichten in de verzameling Een propje in mijn gezicht probeert Sollie trouwens dit patroon te verlaten. Ik lees ‘Verliefd’.
'k Had gedacht dat ik... Hoe heet dat?
Dat het me wat meer zou doen
Dat ik nachten niet zou slapen
En mijn hoofd niet naar studeren;
niet meer eten ook, afijn:
louter leven van de liefde.
Maar ik voel echt niks biezonders;
beide voeten op de grond.
't Zal vast reuze abnormaal zijn,
'k Ben misschien niet eens gezond!
't Zou natuurlijk ook nog kunnen
- daarop houden we 't dan maar -
dat dat meisje wel op mij viel
en ik (sorry) niet op haar.
Net als bij Sollie overheersen in Jos Brabants' debuut Een raam in de wolken, gevoelens van onzekerheid, tasten, hunkeren en proberen te bewaren. Het is het onbehagen tussen het groot moeten en groot willen worden en het nog even klein willen blijven. Anders dan Sollie hanteert hij hierbij een sterk lichamelijk taalgebruik. Dit tastbare in het voelen, kriebelen, wiegen, stoeien enz. wordt echter voortdurend belaagd door beelden van het vluchtende: schaduw, verte, dood...versterkt in stijlfiguren gebaseerd op vermenging of weglating. Af en toe krijg ik de indruk dat de schrijver zelf te onzeker was in zijn verwoording, maar uit de sterkste gedichten stralen verrassend warme, soms ook grappige emoties.
Saskia
Alles is ver en onscherp.
Zweet rolt uit haar okseltjes.
| |
| |
Haar kleine vinger draait het nummer:
De hoorn klemt haar oortje wit. Met
de wijsvinger duwt ze de haak terug
en stapt van een groot pak af
Lichaam en uiterlijk zijn ook heel belangrijk in Memorie van Dendooven, gedichten die herinneringen aan en gevoelens over de kindertijd proberen op de gevoelige plaat vast te leggen. Veel verzen verraden echter te sterk het volwassen oog achter de camera of komen door een teveel aan woorden als overbelicht over. Een sfeervol kiekje levert ‘schommel’:
piepten hier en daar de schommels
in de tuinen van mijn buurt.
en druk gegons van hommels.
Er is geen geluk dat duurt.
Sfeerbeelden, vooral in de vorm van natuurtafereeltjes, overwegen in de Kinderversjes van Katelijne van der Hallen. Haar poëzie is vooral beschrijvend en suggestief, op het dromerige af. Ze schildert met woorden, klanken en beelden als met pastelkleuren:
Meer in de traditie van Annie M.G. Schmidt, voor kinderen vanaf 8 publiceerde Denise de Veylder in 1986 haar bundeltje Ik ben ik. 29 Korte, krachtige gedichtjes, meestal recht voor z'n raap, nu eens met een scheutje gevoel, dan weer met een snuif humor, maar steeds - via haar pen vanuit de kindermond:
| |
| |
en nooit of nimmer mag ik
Het verschil tussen deze gedichten en de verzen van Daniël Billiet, ‘voor jongeren van 13 tot 133 jaar’, is groot. Zijn gedichten staan met beide voeten in de hedendaagse leefwereld van tieners die soms onbarmhartig en dan weer teder is, soms spetterend en dan weer vol verveling en uitzichtloos. Billiet wil ‘daad-werkelijk’ poëzie schrijven, geen gedichten ‘waarin twee ogen zo blauw / trouw gevolgd worden door / ik hou van jou.’ Verzen moeten voor hem iets ‘doen’, mogen een gevecht of engagement niet uit de weg gaan. Hij dicht over punk, roken, een Vlaamse charmezanger en Blondie, Nicaragua, een schilderij van Emile Claus, wetenschap, Zuid-Afrika, verliefdheid, voetbal, kauwgum of tipp-ex.
Zijn ‘realisme’ wordt echter telkens weer verrassend omgebogen door een eigenzinnige observatie en een vervreemdende vorm. Deze confrontatie van het gewone met het ongewone of onverwachte blijkt al uit de titels van zijn bundels: Bananeschillen in jeans en Een zebrapad in de woestijn.
Formeel bewerkt of vérsterkt Billiet de vermenging vaak door vergelijkingen of enjambementen. Ik geef van beide een voorbeeld, het eerste uit ‘Wetenschap: niet lekker’:
‘Eten vind ik het lekkerst als
ik er kan mee wandelen. Langs
een vloedlijn, op een festivalweide
of op een kermis. Da's voor mij zo
duidelijk als een hoogzwangere vrouw.’
De schikking van de slotstrofe uit ‘Onderwijzeres’, over de jonge Nicaraguaanse onderwijzeres Graziella, illustreert de werking van enjambementen:
| |
| |
‘Zij is vijftien en haar man ploegt
door de jungle met een geweer
Hoe zijn gedichten kunnen functioneren, kun je lezen in ‘Een lang gedicht’:
‘Soms lees ik je snel, lijkt het wel
of ik je zelf geschreven heb.
Soms moet ik je stapvoets lezen,
spellen letter voor letter, ben je bijna
uitgewist en begrijp ik niet wat ik keer
op keer weer lees. Maar dan geef je me een hand en als een lichtreclame
Stiller, brozer en meer introvert zijn de bundels van Ed Frank en Gil van der Heyden.
Ed Frank, die zich momenteel ontpopt als een van de meest productieve én meest gewaardeerde Vlaamse jeugdauteurs, zette zijn eerste stappen op het schrijverspad met kleuterversjes (uiteindelijk verzameld in Geen gezoen, vlug opendoen (1987). Zijn Stille brieven bundelt gevoelsgeladen teksten, waarin een ik-figuur naar diverse bekenden en naar zichzelf zijn verlangens, emoties, onzekerheden, zoeken en onmacht verwoordt. Soms functioneren ze als uitlaatklep, soms als troost of als middel om gevoelens te verwerken. Ook hier wordt een vrije versvorm gehanteerd met functionele enjambementen en vaak een verrassende of relativerende pointe. De brief-stijl doet deze teksten wel tenderen naar poëtisch proza, waarbij hij behoedzaam de taal aftast zoals ook in ‘Broer’, uit de verzameling Een propje in mijn gezicht.
Een vogel fluit oneerlijk
Mijn handen zijn me vreemd.
| |
| |
niet praat. Dood gaat ze ook.
Alsof ik nieuwe woorden zoek
Als er één strofe is die Gil vander Heydens Taartjes van glas typeert, is het wel: ‘Het mooiste in je brief / is het stukje zwijgen / tussen twee zinnen.’ Bij elk gedicht voel je dat er meer tussen of achter dan in de woorden staat, gevoelens, ideeën, herinneringen die je zelf kunt invullen. Opvallend in dit verband zijn de talrijke elliptische zinnen en rhetorische vragen. De gedichten gaan haast alle over gevoelens, (en vaak over verliefdheid) meestal breekbaar en kwetsbaar verwoord zoals de titel suggereert. Verliefdheid leidt hier dan ook zelden tot liefdesverklaringen, laat staan tot sex. Het verlangen is belangrijker. ‘Het stukje zwijgen’ komt uit het gedicht ‘Wit’:
De poëzie voor de jeugd in Vlaanderen (her)leeft. De voedingsbodem is gevarieerd: ze wordt gebracht voor verschillende leeftijden, door heel verscheiden dichters en door vrijwel alle Vlaamse kinderboekenuitgevers. Het accent komt de laatste jaren te liggen op de poëzie voor tieners. Door hun thematiek zoeken de auteurs direct aansluiting bij de leef- en belevingswereld van de opgroeiende jeugd, door een vrije vorm leggen ze de brug naar de poëzie voor volwassenen, alhoewel die brug nogal eens wankel of krakkemikkig is. Ook op deze brug is de Vlaamse poëzie voor de jeugd ‘een wezen tussenin.’ |
|