Het onzichtbaar meisjen
Het waren de - toen nog Franse - autoriteiten die in 1812 toestemming gaven voor de Amsterdamse opvoering van Het onzichtbaar meisjen, blijspel in één bedrijf. De druk die in 1819 verscheen bij J. Altheer in Utrecht vermeldt op de titelpagina dat het een vertaling uit het Duits is door Jan Steven van Esveldt Holtrop, maar de schrijver van het origineel, de Duitse veelschrijver August von Kotzebue, blijft ongenoemd.
Het publiek dat in 1812 afkwam op de voorstelling Het onzichtbaar meisjen in afwachting van enkele spectaculaire trucages, moet zich zwaar bekocht hebben gevoeld. De beloofde onzichtbaarheid wordt van meet af aan als puur bedrog gepresenteerd. Het blijspel, een niemendalletje in één bedrijf, vereist een decor dat in twee kamers is verdeeld. In de ene kamer hangt een grote glazen, lege bol; in de andere kamer is een trechter in de muur gemonteerd, waardoor gesproken kan worden. Deze setting is het werkterrein van oplichter Goudhengel, die zijn betalende bezoekers versteld doet staan met de meisjesstem die zogenaamd uit de glazen bol klinkt, maar die wordt verzorgd door Susette via de trechter.
Susette blijkt haar man Stoffel, een goeiige kaarsensnuiter, aan de dijk te hebben gezet voor haar nieuwe bestaan als bedriegster in dienst van Goudhengel, maar gelukkig is ze daar niet van geworden. Ze plaatst inmiddels vraagtekens bij haar eigen optreden en zal in het spel via de trechter
De tovenaar Merlijn wordt in de gedaante van een wildeman voor de koning gebracht
zich verzoenen met Stoffel. Eind goed, al goed. En voor wie erop zat te wachten was er ook nog een les, verwoord door bedrieger Goudhengel die zijn optreden verdedigt: ‘Wel beschouwd, bezit ieder mensch een onzichtbaar meisjen, dat hij door eene holle glazen bol nu op deeze, dan op gene wijze laat praaten, zingen of blaazen.’ Ja ja, bedriegers zijn we allemaal, maar met dit stuk toch vooral bedrogenen. [
jk]