belang van de angst en de zwangerschap van Psyche. Verder verlaat Parthonopeus Chiefdore af en toe en hij wordt dan geconfronteerd met de ongerustheid van zijn moeder, terwijl Psyche haar jaloerse zussen ten paleize ontvangt. Melioer onthult reeds vroeg haar identiteit, terwijl Psyches echtgenoot lang mysterieus blijft. Ten slotte is er de goddelijkheid van Amor tegenover de duivelse krachten waarmee Melioer (weliswaar onterecht) geassocieerd wordt. Met het verhaal van Amor en Psyche als achterdoek begrijpen we Melioers vrees beter dat Parthonopeus haar opnieuw zal teleurstellen: Psyche wordt bij haar pogingen om Amor terug te vinden een tweede keer het slachtoffer van haar nieuwsgierigheid. In die zin brengt Parthonopeus het er op het einde van de roman dan ook veel beter van af dan Psyche.
Zoals hiervoor bleek, vermeldt de verteller meermaals dat Parthonopeus vreest het slachtoffer te zijn van een zinsbegoocheling. Ook na zijn ontmoeting met Melioer, waardoor hij toch gerustgesteld zou moeten zijn, blijft de onzichtbare hofhouding voor hem problematisch: Heme en vernoyde enghene dinc el, / Maer dat hi noch man noch wijf, / Noch enghene dinc sach die hadde lijf. [Verder was er niets dat hem verontrustte, behalve dat hij geen mannen of vrouwen noch andere levende wezens zag, vss. 937-939].
Het paard dat Melioer hem ter beschikking stelt, wekt ook ambigue gevoelens in hem op: hij is er niet zo bang van dat hij er niet op rijdt, maar toch is het zo zwart dat het wel eens van squaden halven [afkomstig van de duivel, vs. 950] zou kunnen zijn. Dat de jachthonden gitzwart zijn, verontrust hem eveneens. Omdat zijn onzekerheid nooit helemaal verdwijnt, is hij vatbaar voor de slechte, maar begrijpelijke raad van zijn moeder en de bisschop die geloven dat Melioer een duivelin is. Ook het publiek verkeert in een onbehaaglijke spanning omtrent de ware toedracht, omdat de verteller geen geruststellende toelichtingen geeft.
Precies met dat gevoel van angst gaan het personage en de verteller helemaal anders om in een opmerkelijke passage in Malagis, een Middelhoogduitse vertaling van de fragmentarisch overgeleverde veertiende-eeuwse Middelnederlandse Madelgijs, waarin Spiet, de zoon van een elfenkoningin en een reus, een toverslot binnengaat. De passage is waarschijnlijk ontleend aan de Middelnederlandse Parthonopeus van Bloys. Spiet heeft het prachtige paleis nooit eerder in het woud gezien, hoewel hij al vaak voorbij dezelfde plaats gekomen is. Hij besluit er om overnachting te vragen. Sonder fare [onbevreesd, vs. 12240] loopt hij het paleis binnen, maar als de brug achter hem wordt opgehaald en hij niemand ziet, wordt hij toch bang en begint hij te bidden. In de grote zaal ziet hij tafels met kostbaar vaatwerk. Net als Parthonopeus gaat hij op de beste plaats zitten, in dit geval een gouden zetel, met vogels versierd. De verteller van Malagis is hier mededeelzamer dan die van Parthonopeus van Bloys, want hij merkt op dat het een goede beslissing is, omdat Spiet anders eeuwig in het paleis, dat aan zijn moeder toebehoort, had moeten blijven. Daardoor neemt hij de eventuele spanning bij het publiek weg. Ondertussen krijgt Spiet allerlei spijzen voorgezet, hoewel hij de bedienden hoort noch ziet, net zomin als hij kan zien wie de schotels op de andere tafels leegeet. Hij vermoedt toverij: Von elffs bedrog han ich gehort / Sprechen gar manig wort, / Diß mag wol elffs betrog sin. [Ik heb veel gehoord over de tovenarij van elfen; dit kan heel goed tovenarij van elfen zijn, vss. 12373-12375].
Maar dan gaat hij, anders dan Parthonopeus, doortastend te werk. Als hem wijn aangeboden wordt, grijpt hij de hand van de schenker en trekt die een ring van de vinger om hem vervolgens aan zijn eigen hand te steken:
Da sach Spiet der sariant
Alle die da droncken und aßen
Und alle die dienten und saßen,
Und der er nam das fingerlin,
Was da konigynne und die müter sin.
[Toen zag Spiet, de ridder, al wie daar dronk en at en iedereen die bediende en aanzat, en degene van wie hij de ring greep, was daar de koningin en tevens zijn moeder, vss. 12384-12388]
Het contrast met de scène in Parthonopeus van Bloys is groot. Parthonopeus ondergaat alles maar een beetje, terwijl Spiet het heft in eigen handen neemt. Het besef dat er toverij in het spel is, doet de elfenzoon zijn angst vergeten en zet hem aan tot handelen. Doordat de betovering van de voorwerpen (in tegenstelling tot Spiet wordt Parthonopeus niet door onzichtbare mensen bediend) in Parthonopeus van Bloys pas veel later wordt opgeheven, blijft de onbehaaglijke onzekerheid bij het personage en het publiek bestaan. In Malagis vindt daarentegen een verrassende wending plaats, zeker als we de scène uit Parthonopeus van Bloys laten meeresoneren. Samen met de spanning verdwijnt de geheimzinnigheid in Malagis meteen en de intrigerende betovering blijkt eenvoudig te kunnen worden opgewekt of tenietgedaan door een ring.