Literatuur. Jaargang 21
(2004)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
De literatuur ligt op straatAls de leerlingen van het Nijmeegse Canisius College het lokaal binnenkomen, zijn ze verrast. De tafels staan in eilandjes bij elkaar, geen gebruikelijke opstelling voor een havo-4 klas. Dat klopt: het is een overblijfsel van de vorige les die in het lokaal werd gegeven aan een onderbouwklas. Met opzet heeft docent Martijn Wijngaards de tafels laten staan, want hij wil de leerlingen in groepjes laten werken. Vandaag komen de literaire begrippen aan de orde. De opgave die de leerlingen uitgereikt krijgen, bestaat uit een serie tekstfragmenten waaraan ze een genre-aanduiding moeten koppelen. Het is een oefenopdracht voor de toets die ze volgende week moeten maken, dus vragen stellen kan nu nog. ‘Is dit nou een parabel of een legende? Hoe weet je dat het een column is en geen pennenstrijd?’ Bij de bespreking van de antwoorden tijdens de tweede helft van de les worden de definities uit het boek erbij gehaald. ‘Nummer 7 is een parabél, meneer.’ Bijna goed. ‘Een parábel’, verbetert Wijngaards. ‘Een parábel, ik zeg het nog één keer. Zeg me allemaal even na, één-twee-drie: PA-RA-BEL.’ Voor de toets van de volgende week moeten de leerlingen niet alleen literaire begrippen kennen, maar ook literatuurgeschiedenis. Dat onderdeel wordt op het Canisius ook aan de havisten gegeven, hoewel het niet tot de exameneisen behoort. ‘Het curriculum bood nog vrije ruimte,’ vertelt Marijn Wijngaards, ‘en wij hebben besloten die hiervoor te benutten. Deze leerlingen stromen later grotendeels door naar het hbo: ik vind het belachelijk dat mensen die de op één na hoogste intellectuele opleiding in het land genieten, geen weet zouden hebben van onze literatuurgeschiedenis.’ Literatuurles geven is verhalen vertellen, vindt Martijn Wijngaards. Als telg uit een illuster geslacht heeft hij een eer hoog te houden: zowel zijn vader als zijn grootvader behaalden, vanuit een baan in het onderwijs, een doctorstitel in de Nederlandse letterkunde, maar bleven tegelijk het onderwijs trouw. Zijn grootvader Niek Wijngaards leverde daarnaast een belangrijke bijdrage aan de uitgaven in de serie Klassiek letterkundig pantheon. ‘Het is mijn vak om te populariseren, dat deed mijn opa ook al.’ Vaste prik hier op het Canisius is het lezen van de integrale tekst van Mariken van Nieumeghen. Wijngaards maakt graag gebruik van de omstandigheid dat Nijmegen een aantal tastbare aanknopingspunten biedt om de literatuurgeschiedenis aan op te hangen: de standbeelden van Mariken en Moenen op de Grote Markt, de Valkhof van Frederik Barbarossa, die weer een rol speelt in het middeleeuwse verhaal van de Zwaanridder. Iedereen kent die plekken en bijna allemaal zijn ze benieuwd naar de verhalen die erbij horen. ‘Ik begrijp niet waarom we zo krampachtig omgaan met mensen die iets weten. Leerlingen vinden het leuk dat ik iets vertel wat zij nog niet weten, dat daagt ze uit. Ik ben ervan overtuigd dat het iets intrinsieks in de mens is om dingen te willen weten.’ Tussendoor doet Wijngaards zijn beklag over de havo-methode Eldorado. ‘Kijk hier. De hele Middeleeuwen worden afgedaan in zes pagina's. Het algemene tijdsbeeld past zelfs in minder dan een pagina.’ Toen een nieuwe methode voor het havo moest worden gekozen, was Eldorado echter nog ‘de minst slechte’ - de enige die nog iets van literatuurgeschiedenis bevatte. In het vwo wordt de methode gebruikt van Jo Dautzenberg, eveneens docent aan het Canisius College. Het boek Literatuur, geschiedenis en leesdossier heeft een kloek formaat met een harde kaft en ziet er ook van binnen gedegen en verzorgd uit. Dautzenberg vertelt hoe zijn voorstel om een op het havo toegespitste methode te schrijven bij de uitgever werd afgeweerd. ‘Ze durven er niet aan te beginnen, omdat literatuurgeschiedenis geen eis meer is op het havo. Ik heb uitgelegd dat dat evengoed niet betekent dat het niet mág, maar zij zien er geen markt in.’ Tijdens het gesprek zal hij meermalen zijn gespreide handen de lucht in steken ten teken van zijn verontwaardiging. In de discussie die in de vakbladen wordt gevoerd over leerlinggericht versus kennisgericht onderwijs keert hij zich nadrukkelijk tegen het fenomeen ‘leesbevordering’: ‘Het laat mij volkomen koud of leerlingen lezen. Ze moeten wél weten wat er geschreven is. De rest interesseert me niet: al raken ze later geen boek meer aan. Lezen zal altijd een hobby van een kleine groep mensen zijn.’ De huidige trend in het literatuuronderwijs legt sterk de nadruk op de ‘leeservaring’: herken je jezelf in het hoofdpersonage, hoe zou je zelf reageren in die-en-die situatie, heb je zelf wel eens zoiets meegemaakt? Maar hoe moeilijk het eigenlijk is om zo'n leeservaring onder woorden te brengen, blijkt wel wanneer leerlingen de vraag krijgen waarom ze de gelezen boeken mooi of niet mooi vonden. Veel verder dan ‘ik vond het verhaal wel leuk’ of ‘oude boeken vind ik saai’ komen ze niet. Nu vindt Martijn Wijngaards dat niet verwonderlijk: ‘Je kunt niet verwachten dat ze over een boek een mening hebben als ze niet de achtergronden kennen - die wij, docenten, ze dus weigeren te vertellen! Dat vind ik echt een misdaad.’ Uiteindelijk gelooft hij dan ook dat literatuuronderwijs gericht op kennisoverdracht wel degelijk kan helpen de leerlingen meer plezier te laten beleven aan boeken. ‘Ook een tamelijk recent boek als Het schnitzelparadijs is niet te begrijpen zonder de Marokkaanse problematiek te duiden. En daar heb je de geschiedenis voor nodig.’ Door hun nieuwsgierigheid te wekken, hoopt hij toch elk jaar een paar leerlingen over de streep te trekken. ‘Ik wens van harte dat iedereen zijn lievelingsboek nog eens tegenkomt.’
sasja koetsier |
|