[Nummer 5]
Redactioneel
De plaats van literatuur en geschiedenis in het onderwijs staat al geruime tijd volop ter discussie. Onlangs verschenen onder meer in Trouw en NRC Handelsblad diverse opiniestukken over de vraag of overdracht van kennis en cultuur centraal moet of mag staan, of dat het in de eerste plaats om vaardigheden en (bij het literatuuronderwijs) leesplezier gaat. Mogen we leerlingen lastig vallen met de moord op Bonifatius, de vrede van Münster, De kleine Johannes, Van den vos Reynaerde?
Wie de discussie een beetje volgt, constateert dat het meestal niet meer gaat over welke gebeurtenissen en jaartallen van belang zijn, over hoe de literaire canon eruitziet, maar over de vraag of aandacht voor jaartallen en een canon legitiem is. En terwijl Robert Anker het in Trouw een schande vindt ‘dat onze toekomstige cultuur-dragers alleen een paar boekjes van Giphart of Krabbé kiezen’ reageerde een oud-hoogleraar Economie in diezelfde krant door te stellen dat het lezen van Vondel of Van Eeden pure tijdverspilling is. Lezen zonder aantoonbaar nut, daar moet je bij hem niet mee aankomen.
Wie het onderwijs in literatuur en geschiedenis geheel afmeet aan economisch nut, kan beter meteen besluiten om het af te schaffen. En om musea af te knijpen, orkesten op te heffen en het einde van de geschiedenis te proclameren.
De staatssecretaris van Cultuur bereidt momenteel een ‘letterenbrief’ voor, waarin ze haar plannen met de Nederlandse literatuur bekendmaakt. Het valt te hopen dat de economie niet haar enige leidraad zal zijn.
Johan Oosterman