Over dichterlijke geestdrift en dweeperij
Willem Bilderijk
Dichterlijke bevlogenheid kent alleen hij die als Dichter geboren is.
Zij bestaat in de wereld van de ideeën. De dichter beeldt die zich niet in ver boven de zinnelijke wereld waarin wij verkeren, maar hij schept die. Zij bestaat in de bruisende stroom van aandoeningen waardoor hij bezield is. De koude rijmer en de dichtmaatkundige worden nooit daardoor aangedaan, hoe geoefend zij ook zijn in het kneden van klinkende en vloeiende verzen. Noch het ijverig bestuderen van boeken, noch de inspanning van de verhitte fantasie van een geestdrijver banen de weg erheen. De bevlogenheid is aan de dichter eigen, en aan hem alleen.
Om zich daarover een nauwkeurig, - om zich een onbedrieglijk denkbeeld van de dichterlijke bevlogenheid te maken, is het nodig de Dichter te kennen. - Wat is Poëzie? Wat is het om dichter te zijn?
Ik zeg Poëzie. Want Poëzie is iets anders dan Dichtkunst, als we het woord opvatten in zijn volle kracht en betekenis.
Dichtkunst is een kunst. Dat wil zeggen dat ze een vaardigheid is in het gebruik van bepaalde middelen (namelijk: de uitdrukking van gevoelens in een welluidende taal) om een bepaald doel te bereiken. Het doel is om gevoelens te verwekken, en daardoor de ziel te verheffen, toegankelijker te maken, te buigen. Haar gewaarwordingen geven dat innig en onvergelijkbaar genoegen dat onze zelfkennis en wel onze gezuiverde zelfkennis ons verschaft. Dichtkunst, als kunst, veronderstelt wetenschap. Daar gaat ze vanuit, en die brengt zij in de praktijk. Dat is de wetenschap van hoe het hart te roeren, hoe de driften in beweging te brengen volgens de eisen van het doel, hoe ze te beteugelen, hoe ze elkaar in stand houden en bevechten. Met één woord: het gaat om de wetenschap hoe de vele verschillende harpsnaren te bespelen waarvan de menselijke ziel de zangboom is. Dan ontstaat zowel de vreeswekkendste als de tederste harmonie, die kan bestaan in het kleine heelal dat besloten ligt in de spiegel van het grote. Deze kunst en deze wetenschap die aan haar ten grondslag liggen, is (jawel) Poëzie. Maar niettemin is de Poëzie geen kunst en geen wetenschap. Om deze paradox op te lossen: Poëzie is door de Natuur, wat kunst poogt met behulp van de wetenschap die aan haar ten grondslag ligt, om tot dichtkunst te komen. Poëzie is de kunst die
‘Over dichterlijke geestdrift en dweeperij’, bijzondere Collecties NIWI-KNAW, Amsterdam
zichzelf niet bewust is. Dichtkunst daarentegen is Poëzie die op waarneming gebouwd is en die in het hoofd van de beoefenaar tot die regelmatige samenhang gebracht is. In die opvatting zijn het wezen van de wetenschap en het wezen van de Kunst te vinden in de willekeurige bekwaamheid van de uitoefening ervan. Op deze manier zijn Dichtkunst en Poëzie verschillend en lopen ze in elkaar over, smelten vaak tot eenzelvigheid samen en wijken dan weer geheel uit elkaar.
Wat is dan Poëzie, vragen wij? Dat wil zeggen: wat is dichtkunst, zoals zij zich voordoet in de dichter die zichzelf als kunstenaar niet bewust is, de dichtkunst die hem vervult en beheerst en heel zijn bestaan wijzigt? - Men moet dit niet aan oude of hedendaagse wijsgeren vragen: beiden kennen haar niet. Plato noch Aristoteles, Wolff noch Kant leren haar kennen. Plato, hoe dichterlijk ook, was geen Dichter. Hij was, naast de filosoof die hij voorstelde, ook dweper en redenaar. Aristoteles had niets van een dichter en de hedendaagse wijsgeren zijn de perfecte tegenvoeters van de Dichterlijke wereld! Laten we ons eigen gevoel raadplegen!
Is hij Dichter, die voor ons fraaie schilderijtjes ophangt, waarin de verbeelding vermaak schept? Is hij het, die ons met geestige kwinkslagen verrast die opflikkeren door hun fijn vernuft? Of met gevatheden en bon-mots? Met wendingen van allerlei soort? Of is hij het die een Redevoering goed weet in te delen, die de juiste en krachtige woorden kan vatten, en die de Redevoering in een regelmatige en welluidende zwier kan afsteken? Is hij het, die ons verstand meesleept, door onze ziel mee te sleuren van de ene naar de andere gevolgtrekking, alsof die in een doolhof van bewijsvoeringen terecht is gekomen? Of degene die zich meester maakt van onze verbeelding en ons in de tovernevelen van het niet-bestaande wil voeren,