Titelpagina van Anthonis de Roovere, Van pays en oorloghe
teerde beginregels van het lofdicht aan God beginnen met de letters van de naam ‘Adonay’ (Heer). Dezelfde zes regels worden ook bijeengehouden door de rijmwoorden, die nauw met elkaar samenhangen. Er zijn verschillende paren aan te wijzen. In de eerste plaats de stam en de uitbreiding daarvan:
In de tweede plaats het vervangen van een letter door een andere letter:
‘beghinsele’ - ‘beminsele’
En in de derde plaats het toevoegen van letters aan een woord:
Goed beschouwd zijn er dus drie bewerkingen, en er is één lettergreep die die bewerkingen ondergaat, namelijk ‘bin’. Daarmee vormt het woordje ‘bin’ (eerste persoon enkelvoud van ‘sijn’) de kern van deze regels over het menselijk bestaan. Van daaruit genereert het rijm zichzelf. Dat past wonderwel bij de inhoud van de tekst, namelijk dat God de wereld geschapen heeft terwijl Hij zelf door niemand geschapen is.
Het principe van het zichzelf genererende rijm heeft De Roovere niet zelf bedacht. In de Middeleeuwen bestonden diverse Latijnse dichtershandboeken waarin onder meer uiteengezet werd welke rijmvormen er bestaan en hoe ze toegepast dienen te worden. Het toevoegen, weghalen of veranderen van een letter of een lettergreep in een woord wordt daar aangeduid als paronomasia. Het gebruik van woorden die dezelfde stain hebben, heet daar annominatio. Het is duidelijk dat De Roovere beide principes toepast. In de volgende strofe van het gedicht laat hij uit de stam ‘maec’ de volgende reeks rijmwoorden ontstaan: ‘ghemaect’, ‘maecsele’, ‘gheraect’, ‘gheraecsele’, ‘smaect’, ‘smaecsele’. Andere rederijkers maken ook wel gebruik van deze principes, zij het niet zo onstuimig als De Roovere dat hier doet. Matthijs de Castelein, die in zijn Const van Rhetoriken (1555) een scala aan rijmvormen presenteert die hij illustreert met voorbeelden van eigen hand, schrijft bijvoorbeeld: ‘Comt sijngt, sprijngt, vulbrijnght nu der musiken aerd’. In een ander gedicht, dat (toevallig?) ook over de schepping gaat, gebruikt De Castelein de reeks ‘ghewrocht’, ‘bedocht’, ‘ghebrocht’, ‘besocht’. Slechts door het veranderen van prefixen (‘ghe’ wordt ‘be’) en enkele letters (‘w’ wordt ‘b’ en ‘d’ wordt ‘s’) ontstaan nieuwe rijmwoorden. Tegelijk wordt hier duidelijk dat rijm strikt genomen een vorm van paronomasia is waarbij de transformaties betrekking hebben op het begin van het woord, terwijl de laatste klank van een woord gelijk blijft. Elders combineert De Castelein paronomasia en annominatio in de volgende reeks rijmwoorden:
‘cracht’, ‘alder crachtighst’, ‘ghehacht’, ‘alder ghehachtighst’, ‘bedacht’, ‘alder bedachtighst’, ‘magt’, ‘alder magtigst’, ‘pacht’, ‘alder pachtighst’. De Castelein omschrijft dit zelf als een ‘vremde snede’, een aparte rijmvorm.