Wij onderdrukken onze gevoelens Eer en schaamte bij Thomas Rosenboom
Bestaat schaamte nog in een tijd waarin mensen schijt lijken te hebben aan alles? Thomas Rosenboom situeert zijn romans in het verleden omdat het in onze tijd zou ontbreken aan normen en waarden. Maar eergevoel bestaat nog altijd en schaamte is van alle tijden.
Pieter van Os
Het voorval vond plaats voor mijn tijd als redacteur van De Groene Amsterdammer, maar omdat het zo vaak terugkeert in verhalen op de redactieburelen van het oudste weekblad van Nederland, kan ik het zonder geheugensteun of navraag opschrijven.
Het moet een zonnige dag zijn geweest. Eindredacteur Rob van Erkelens zit alleen achter een computer op de bovenste verdieping, waar het in de zomer altijd snikheet is. Beneden heeft literatuurmedewerker X zich gemeld bij de redactie. Een keurige verschijning, die bij het langsbrengen van zijn kopij altijd een vriendelijk, maar vooral ook didactisch woord tot de aanwezigen richt. Die zijn doorgaans minstens tien jaar jonger dan hijzelf. ‘Jongens en meisjes, jullie weten toch al wel dat schrijver Z...’ en dan volgt steevast iets wat de jongens en meisjes zeker niet weten. ‘Maar hebben jullie dan nooit Y gelezen, die toch schrijft dat...?’ Ook dat hebben ze niet. Meestal hebben ze niet eens van de obscure of door de tand des tijds vermalen auteur in kwestie gehoord. X is voor hen de onverbeterlijke snob. Toch wordt er op de burelen van De Groene mild over deze vriendelijke, charmante maar ook schoolmeesterachtige figuur geoordeeld. Iedereen is zich er van bewust dat Oscar Wilde gelijk had toen hij opmerkte dat de literatuur, noch iedere andere vorm van cultuur, ooit zonder de snob zou kunnen bestaan. Wie moet anders al die boeken kopen die ongelezen in de kast belanden?
Maar die ene dag ging het mis. Zo mis, dat het eigenlijk bijzonder is dat ik medewerker X later nog op het hoofdkantoor van De Groene Amsterdammer heb leren kennen. Het speciale zomernummer was net verschenen. Rob van Erkelens, wars van iedere vorm van snobisme, had samen met Ronald Giphart een portret geschreven van de Canadees Fitzpatrick, een filosoof en schrijver wiens gedachtegoed mooi aansloot bij het thema van het speciale zomernummer. Eigenlijk was de hele figuur Fitzpatrick te mooi om waar te zijn (met romans als The Penis of Damocles en Leather and the Swan), maar als talentvolste scribent van het roemruchte weekblad kreeg Van Erkelens het met zijn coauteur schijnbaar moeiteloos voor elkaar om de denker hilarische gedachten toe te schrijven zonder de grens van het geloofwaardige uit het oog te verliezen. Ondanks mogelijke twijfel, zullen de meeste lezers geloofd hebben in het ‘journalistieke’ gehalte en dus het niet-fictieve van het verhaal. Onterecht. De denker bestond niet. Zijn ideeën waren aan het brein van Van Erkelens ontsproten.
Die dag stond medewerker X dus zijn gebruikelijke praatjes te verkopen. Dat stuk over Fitzpatrick, zei hij, was ‘lezenswaardig’, maar de heren redacteuren wisten toch wel dat die man al veel eerder was ontdekt in Nederland? Door hemzelf namelijk. Hij had die Fitzpatrick al eens in een voetnoot vermeld, want veel meer aandacht verdiende die man nu ook weer niet. Hij had hem zelfs eens gesproken. Een interessante man, meende X. Rob van Erkelens' bewering in het portret, ‘In Nederland hebben waarschijnlijk alleen Hans Bouman en Gerald van der Kaap van Fitzpatrick gehoord’, was dus helemaal niet waar.
Een glunderende redacteur kon het niet laten: ‘X, ga dat maar eens boven vertellen. Aan Rob.’ Direct ging het verhaal als een lopend vuurtje van de ene verdieping naar de andere; opgewonden gefluister, ingehouden jubel,