Ik studeer niet, ik ben student Bij nader inzien van J.J. Voskuil
Mieters: opvallendste woord van Bij nader inzien. Het is voor Maarten Koning en zijn vrienden de aanduiding van alles wat deugt. J.J. Voskuil studeerde Nederlands in naoorlogs Amsterdam en schreef een roman over de vriendschappen van zijn alter ego Maarten Koning. En wat mieters begon, ging onontkoombaar teloor: over het einde van illusies en vriendschappen.
Willem van den Berg
In het jaar, waarin volgens de regeling Studentenzuivering het onderzoek naar het onvaderlands gedrag van de in het cursusjaar 1942/43 ingeschreven studenten was voltooid, in het jaar, waarin een aantal hoogleraren omstandig trachtten aan te tonen, dat zij minder fout in de oorlog waren geweest dan hen werd verweten, in het jaar ook, dat de hoogleraar Romein een eredoctoraat voor Stalin bepleitte vanwege diens progressieve ideeën, kortom in het jaar 1946, schreef J.J. Voskuil zich met vijftien andere studenten in bij het in de Oudemanhuispoort residerende Instituut voor de Neerlandistiek van de Amsterdamse universiteit. Zijn doctoraalexamen deed hij, cum laude, op 8 mei 1953. In 1963 zou bij Van Oorschot in twee delen zijn minutieuze verslag verschijnen onder de titel Bij nader inzien. Nooit eerder was in de Nederlandse literatuur zo uitgebreid het studentenmilieu beschreven als in deze brontosaurische roman van ruim 1200 pagina's.
De chroniqueur Voskuil, alter ego van de student Nederlands Maarten Koning, past een strenge selectie toe, toegespitst op de beginnende en in die jaren slijtende vriendschappen tussen een achttal studenten die sigaretten draaiend of pijp rokend goedkope wijn drinken, oeverloze debatten houden op hun studentenkamers, elkaar voorlezen uit eigen werk, van lieverlee relaties aangaan, trouwen, kinderen krijgen en op den duur van elkaar vervreemden. Ze houden zich aanvankelijk warm bij kolen- of gaskacheltjes, schaffen pas later een radio aan, beschikken niet over een telefoon, eten in de mensa, schrijven in Propria Cures, gaan liftend naar Parijs, slagen of zakken voor hun tentamens, vormen met elkaar het bestuur van Venus (Helios), zijn op één uitzondering na overtuigd nihilist en hebben zo hun literaire voorkeuren: bij Maarten Koning is aanvankelijk Van Schendel favoriet, zijn voornaamste tegenspeler Paul Dehoes zweert bij Du Perron en Ter Braak en is als literatuurverslinder allen de baas. De eigentijdse Nederlandse literatuur, Vestdijk, Van het Reve (‘De Avonden is wel goed, maar je wordt er beroerd van. Ik lees liever Van Schendel, die gelooft tenminste nog ergens in en hij wandelt ook’) krijgen marginale aandacht. Van de buitenlanders staan vooral Gide, Malraux, Stendhal en Emily Dickinson hoog genoteerd. Vriend en vijand worden, vooral door de drammerige Paul, getest op hun ‘honnêteté’ en ‘intelligentie’. Stopwoord van allen is ‘mieters’ schibbolet voor alles waar ze enthousiast over zijn. Bij nader inzien ontdekt Maarten Koning, dat zijn geloof in hechte relaties op een illusie berust. Vriendschappen gaan nu eenmaal te loor, omdat men verburgerlijkt, keuzes maakt voor de wetenschap, het leraarschap, het huwelijk en de sherry.