Literatuur. Jaargang 19
(2002)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 330]
| ||
Johan KoppenolGa naar voetnoot+
| ||
De ontmoetingDaar staan ze dan, voor het eerst oog in oog: Adam | ||
[pagina 331]
| ||
en Eva. Adam is zojuist ontwaakt uit de diepe slaap die God op hem had doen dalen. Voor de allereerste keer tegenover elkaar, onwennig, maar allesbehalve sprakeloos. Het is Adam die als eerste het woord neemt en Eva welkom heet. Zijn vreugde is groot: dit is de metgezel die hij zich wenste, een evenbeeld, een wezen van zijn eigen vlees en bloed of, zoals het in de bijbel staat, ‘dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees’. Eva is een geschenk van God. Eva verkeert intussen in een aangenaam soort verwarring. De figuur van Adam geeft haar een gelukkig gevoel: hij is aantrekkelijk en vriendelijk. Haar bloed springt dan ook vrolijk op, al weet ze eigenlijk niet hoe zij hem moet aanspreken. En dus legt ze hem haar onzekerheid maar voor. Moet zij Adam broeder noemen? Tenslotte zijn ze beiden kinderen van God. Of is vader een geschiktere aanspreekvorm? Zij is geformeerd uit zijn lichaam en dus lijkt die naam ook op zijn plaats. En er is nog een derde mogelijkheid, namelijk: man. Zij is immers door God aan Adam gegeven als zijn hulp en vrouw. Adam heeft geen moeite met de keuze die Eva hem biedt (vs. 300-308): Ghy kont my (soo ghy seght) verscheyden namen geven,
Van broeder wel te recht, van vader daer beneven,
Maer, soo ick eenigh ding van u verkrijgen kan,
Soo neemt my in den arm en hiet [=noem] my lieve man.
In dat soetdeftigh woort, daer in soo light verholen,
Wat u en my gelijck de Schepper heeft bevolen;
Jont [=gun] my dien waerden naem, den gront van onsen staer,
En brenght dan, na den eysch, u reden tot de daet.
Mee zijn laatste versregel stuurt Adam op tamelijk bruuske wijze aan op de onmiddellijke consumptie van het huwelijk, maar dat gaat Eva duidelijk te snel. Behendig houdt ze haar aanstaande op afstand, door te stellen dat het goed is dingen beetje bij beetje te doen, zelfs wanneer het ook wel in één klap zou kunnen. Neem God zelf: ongetwijfeld zou die de schepping ook wel in een dag hebben kunnen voltooien, Hij is immers almachtig, maar toch koos Hij ervoor dit werk over een aantal dagen te spreiden. Het is dus goed om bedachtzaam en stapsgewijs te werk te gaan. Adam moet haar eerst maar eens bijpraten over zijn en haar herkomst. Adam geeft graag gehoor aan dat verzoek. Hij schildert het paradijs met alle rijkdommen en geneugten die daarbij horen. Dat alles had God hem gegeven, de dieren waren bij hem gekomen om hun namen te krijgen. En toch was zijn geluk nier volledig. Adam merkte namelijk dat alles in de natuur een wederhelft had. Alle levende wezens, van wolf tot walvis, hadden gezelschap van hun eigen soort en plantten zich voort, behalve de mens. Direct nadat hij dit gemis voor zichzelf geformuleerd had, voorzag God erin door Eva te scheppen. Zij is dus speciaal geschapen om Adam gezelschap te houden en dus dient er niet langer getalmd. Vol verwachting legt hij zijn arm al om Eva heen. Inmiddels is echter duidelijk dat Eva niet voor één gat te vangen is. Het is niet goed om fruit te plukken voor het rijp is, zo stelt ze. Beter zou zij zich eerst een aantal dagen toewijden aan God en Hem haar jeugd opdragen, voordat ze zal huwen. Adam laat zich echter niet van zijn voornemens afbrengen. Hij prijst Eva om haar kennis en toewijding aan God, maar wijst haar vervolgens op haar plaats in de schepping, te weten: onder zijn gezag, maar vooral ook onder gezag van God. En het was Gods uitdrukkelijke wil geweest dat de mens zich zou vermenigvuldigen en de aarde zou vervullen. Dat betekent dat wat Adam van haar vraagt niet verkeerd is: het mag. En daarbij: het kán ook, want Adam heeft bezittingen genoeg om Eva te onderhouden. Hij beschikt immers over de hele schepping, met de dieren, de bomen en hun vruchten en het paradijs. Er is al met al zo'n enorme overvloed, dat het verspilling zou zijn wanneer er maar twee mensen van zouden genieten. Alles vraagt om menselijk nageslacht en dus moet Eva hem geven ‘wat zij toch niet kan behouden’. Nog eenmaal komt Eva met tegenwerpingen, ditmaal door voor te stellen eerst de schepping eens goed te gaan bekijken en bewonderen - het zou immers ondankbaar zijn om naar een dergelijk geschenk niet om te kijken. Adam weet echter ook dit te pareren: de schepping is veel te rijk en groot om in één keer te kunnen bekijken en dus is het niet meer dan logisch dat hun aandacht zich eerst richt op dat onderdeel dat het allermooiste is. En voor hem is dat natuurlijk Eva (vs. 635-644): Van al dac is gemaeckt, door Godes hoogen geest
Bevalt ghy, schoon juweel, myn jonge sinnen meest.
Indien ick anders gingh, wat sou de Schepper seggen?
Hy sou my voor gewis te laste komen leggen,
Dat ick geen rechte sucht en hadde toegebracht
Tot u mijn weerste deel dat hy soo weerdigh acht.
Vriendinne, 't is genoegh. Hier dient geen tegen streven,
Ghy zijt my tot behulp, tot soete vreught gegeven,
Ghy zijt mijn wederhelft, mijn ander ick genaemt,
Laet ons te samen zijn, gelijck het ons betaemt.
Dan geeft Eva op - overigens zonder daar veel moei- | ||
[pagina 332]
| ||
te mee te hebben naar het schijnt. Adam leidt haar naar het mooiste plekje in het paradijs. Bloemen ontluiken waar Eva loopt. Tenslotte, aan de voet van een heuvel, waar een beek stroomt, het glimt van de edelstenen en de vogels zingen (een klassieke locus amoenus, de literaire gemeenplaats van de perfecte omgeving), vleien zij zich neer voor de voltrekking van hun huwelijk. | ||
Cats en de Trou-ringhAlvorens in te gaan op het gesprek dat Adam en Eva hebben in de paradijstuin, is het goed kort stil te staan bij de opzet van en de gedachte achter het werk. De Trou-ringh is ingedeeld in vier afdelingen. De volledige titel van het werk luidt: 's Werelts begin, midden, eynde, besloten in den trou-ringh, met den proefsteen van den selven. In het boek beschrijft Cats de geschiedenis van de mensheid vanaf de schepping tot aan het Laatste Oordeel in een reeks van huwelijksverhalen, gesymboliseerd in de trouwring. Het eerste huwelijk dat beschreven wordt, is dat van Adam en Eva in het paradijs. Door het huwelijk verzekeren zij zich van nakomelingschap en dus van hun voortbestaan. Hun verbintenis, plus die van alle volgende huwelijken die hij beschrijft, vormen een toetssteen, een ijkpunt waaraan de lezer zijn eigen situatie kan toetsen. De verhalen in de Trou-ringh dienen dus tot bespiegeling en moralisering. Cats laat de lezer daarbij niet zonder handreiking en richtlijn. Hij heeft de Trou-ringh in de vorm van een raamvertelling gegoten. Aan het begin van het boek maken we kennis met een trouwlustige jongeman, Philogamus (‘liefhebber van het huwelijk’) genaamd, die advies over huwelijkszaken inwint bij een oude weduwnaar, Sophroniscus (‘wijze’). Men neemt wel aan dat Cats' secretaris Matthias Havius model heeft gestaan voor de eerste, de schrijver zelf voor de tweede figuur. Philogamus en Sophroniscus ontmoeten elkaar een aantal malen, waarbij ze de huwelijksverhalen voordragen dan wel lezen, en vervolgens bediscussiëren. Hun gesprekken zijn gedialogiseerde zedenlessen, waarbij Philogamus de rol vervult van aangever en twijfelaar en Sophroniscus die van vraagbaak en bron van wijsheid. Ze spreken over allerlei juridische, maatschappelijke en godsdienstige aspecten van het huwelijk, maar bijvoorbeeld ook over zigeuners en dromen - zaken die voor ons gevoel wel erg los verbonden zijn met liefde en huwelijk. Het gaat in de Trou-ringh echter niet alleen om de mens. Voor Cats (zo goed als voor alle christenen uit zijn tijd) stond vast dat er aan de wereldgeschiedenis een goddelijke heilsplan ten grondslag lag. Na de zondeval had God immers besloten Zijn enige Zoon te geven aan de wereld. Christus' dood en opstanding zorgden voor een verzoening van de menselijke schuld en vergeving van de zonde. Ooit, aan het einde der tijden, zou met de terugkeer van Christus de volmaakte harmonie tussen Schepper en schepping hersteld worden. Cats stelt daarom ook het heilsplan van God met de mensheid voor als een huwelijk, waarbij Christus de bruidegom is en de individuele christen of de kerk de bruid. Aan het einde der tijden wordt in deze verbeeldingssfeer hun verbintenis bevestigd, waarmee een altijddurende bruiloft in eeuwig leven een aanvang neemt. In deze wijdverbreide gedachtegang, die elementen bevat uit het joodse denken en die teruggaat op de bruidsmystiek van kerkvader Origenes, is het ideale menselijk huwelijk een afbeelding in het klein van Gods band met de mensheid. Dit betekent dat laatstgenoemd verbond de uiteindelijke maat is waaraan alle andere verbintenissen kunnen worden getoetst. Deze bedoeling wordt uitgedrukt in de vorm van het boek. Cats was in 1631 begonnen aan de Trou-ringh en het boek verscheen uiteindelijk in 1637. Reeds in een vroeg stadium van het schrijven, in 1633, had Cats een strakke opbouw in gedachten, zo blijkt uit zijn brieven aan Caspar Barlaeus. In de eerste drie delen zou steeds een vijftal verhalen verteld en behandeld worden: in de eerste afdeling oudtestamentische bijbelverhalen, in de tweede huwelijksgeschiedenissen uit de klassieke oudheid en in de derde verhalen uit de middeleeuwen tot en met Cats' eigen tijd. Het vierde en laatste deel zou een wat andere opzet hebben: het moest de beschrijving van Gods verbond met de mensheid tot het einde der tijden bevatten. De Trou-ringh is een lijvig boekwerk geworden van in totaal bijna duizend bladzijden. Het opent met een lange verantwoording van de schrijver, die uitmondt in het gedicht ‘Papieren kint’. Hierin beschrijft hij het ontstaan van het werk en zendt hij het de wereld in, alsof het een kind betreft dat nu het volwassen is geworden een eigen weg moet gaan. De Trou-ringh is opgedragen aan Anna Maria van Schurman, de door Cats hogelijk bewonderde, veeltalige geleerde uit Utrecht. De eerste afdeling telt inderdaad vijf bijbelverhalen. In de volgende delen is de oorspronkelijke indeling minder strak volgehouden. De herkomst van de vertellingen in de afdelingen twee en drie loopt nogal door elkaar, terwijl er bovendien tal van kortere verhalen tussen de hoofdgeschiedenissen zijn opgenomen. Zo vindt men in de klassieke afdeling een oer-Nederlands verhaal over een stel uit Arnemuiden dat bij | ||
[pagina 333]
| ||
De terugkeer van Christus, uit de Trou-Ringh
het schaatsen door het ijs zakt en komt de liefde tussen Marcus Antonius en Cleopatra ter sprake in deel drie. Bovendien wordt de inkadering in de raamvertelling en de becommentariëring van de verhalen door Sophroniscus en Philogamus in het derde deel minder consequent en consistent. Het vierde deel, de ‘Lofsangh op het geestelick houwelick van Godes Sone’, wijkt sterk af van de eerdere delen, iets wal nog benadrukt wordt, doordat de ‘Lofsangh’ een eigen titelpagina heeft gekregen en een afzonderlijk opdracht aan Cats' dochters Anna en Elisabeth. In de ‘Lofsangh’ doorloopt Cats zowel het gehele oude, als ook nieuwe testament in een lang, episch aandoend werk. Hij maakt zo de overstap van de exempla, de liefdesverhalen, naar de geschiedenis van God en de mensheid. Hij verwoordt zijn verlangen naar de hemelse bruiloft aan het einde der tijden. De ‘Lofsangh’ completeert zo de cirkel van de heilsgeschiedenis tot een volmaakt geheel, rond als een trouwring, puur en edel als goud. Alle huwelijksverhalen bij elkaar functioneren als toetssteen, ijkpunt en maatstaf voor ons eigen leven. De Trou-ringh is dus te zien als een uitdrukking van Cats' opvattingen over het huwelijk. | ||
Liefde en huwelijkNu heeft het huwelijk gedurende de renaissance vele pennen in beweging gezet. Grote humanisten als Erasmus, Vives en Beza hebben zich in hun geschriften uitgelaten over huwelijksrecht en huwelijksmoraal. Zij voegden zich daarmee in de voetsporen van hun bewonderde voorgangers, de klassieke moraalfilosofen als Cicero, Seneca en Plinius Minor, die in hun ethica's en brieven ook ruimschoots aandacht besteden aan deze zaken. Het betrof hier dus enerzijds een algemeen thema dat in heel Europa geleerden bezighield - mee verwonderlijk, gezien de reikwijdte en het algemeen belang. Tegelijkertijd kreeg de huwelijksthematiek gedurende de zestiende eeuw een nieuwe dimensie door de reformatie. De rooms-katholieke kerk had gedurende de eeuwen een moeizame en gecompliceerde visie ontwikkeld op huwelijk en seksualiteit: het was een manier om de soort in stand te houden na de zondeval, maar tegelijkertijd een bron van slechtheid of zelfs slechtheid zonder meer. Al sinds de eerste eeuwen waren er christenen die bewust ongehuwd bleven. Dat kreeg gaandeweg steeds meer | ||
[pagina 334]
| ||
status, wat ertoe leidde dat er vanaf de vierde eeuw beperkingen aan het priesterhuwelijk werden gesteld, een beweging die uitmondde in het verplichte celibaat. Seksuele onthouding werd en wordt in de roomskatholieke kerk nog altijd hooggewaardeerd. Dat neemt niet weg dat de kerk ook het belang van het huwelijk altijd heeft erkend. Het verwekken van kinderen was een voorwaarde voor de voortgang van de geschiedenis en dus ook de heilsgeschiedenis. Het huwelijk was bovendien een manier om de seksuele lusten - die weinig positiefs hebben, maar waarvan het bestaan niet kan worden ontkend - in elk geval in overzichtelijke banen te leiden. In het jaar 1139 trok de kerk het huwelijk zelfs naar zich toe, door het tot sacrament te verheffen. Dit betekende dat de kerk zich vanaf dat moment beschouwde als degene die ging over wetgeving en rechtspraak in huwelijkse zaken. Een geldig huwelijk, dat de beide partners als sacrament aan elkaar voltrokken, diende bij voorkeur te worden afgesloten in aanwezigheid van een priester of andere kerkelijke vertegenwoordiger. Vanwege het sacramentele karakter kon het vervolgens niet meer worden ontbonden. De reformatie nam een radicaal andere positie in. Afgezien van verschillen op detailgebied, waren alle grote reformatoren het op een aantal punten eens. Ten eerste wezen zij, te beginnen mei Maarten Luther, hel celibaat af. Seksualiteit was voor hen geen noodzakelijk kwaad, maar een waardevol en vreugdevol geschenk van God. Zij achtten het niet uitgesloten dat er enkelingen waren wier roeping het was om alleen te blijven, maar voor het overige gold het huwelijksgebod voor iedereen, priesters en predikanten niet uitgezonderd. Het huwelijk was voor de reformatoren, meer dan voor de katholieken, de hoeksteen van de samenleving. Binnen het huwelijk ging het daarbij niet meer in de eerste plaats om het verwekken van kinderen, maar om wederzijdse bijstand. Voor de hervormers was het huwelijk bovendien geen sacrament, maar een praktische maatschappelijke instelling. Dat betekende dat het sluiten van huwelijken voor hen in principe een overheidsaangelegenheid was (waarbij men moet bedenken dat voor Luther en Calvijn de overheid per definitie een christelijke overheid was: zij droeg zorg voor alle zaken die niet specifiek kerkelijke aangelegenheden waren, zoals de eredienst en de sacramenten: doop en avondmaalsbediening). In de kerk kon men wel een zegen vragen over een gesloten huwelijk. In de praktijk bleef in Holland het huwelijk overigens een kwestie van kerk óf staat: volgens de ‘Politieke Ordonnantie’ van 1580 kon men zich voor een huwelijk wenden tot de magistraat of de gereformeerde kerkenraad.
Gravure van Albrecht Dürer, Adam en Eva, 1504
Ideeën ontwikkelen over het huwelijk is één ding, de praktijk is iets anders. In de vroegmoderne maatschappij van de zestiende eeuw had men niet alleen te maken met kerkelijke opvattingen en het canonieke recht, maar ook met een huwelijkspraktijk die voor een groot deel gebaseerd was op oude romeinse wetten en het gewoonterecht. Volgens die wetten en gewoonten konden twee partners een huwelijk sluiten, door met wederzijdse toestemming een trouwbelofte uit te wisselen (volgens sommige opvattingen werd de bijslaap vervolgens als officiële huwelijksvoltrekking gezien). In de zestiende eeuw kwam dit soort huwelijken, op basis van uitsluitend wederzijdse instemming, zonder dat er een kerkelijk vertegenwoordiger of getuigen aanwezig waren en dus zonder enige controle, nog altijd op ruime schaal voor. Vanaf 1550 deed men er alles aan om aan deze handelwijze een einde te maken. Het katholieke Concilie van Trente bepaalde al in 1563 dat een huwelijk alleen rechtsgeldig was, wanneer het van te voren was aangekondigd en werd afgesloten in aanwezigheid van een priester en twee of drie getuigen. De protestantse overheden in Nederland probeerden eveneens ongecontroleerde en dus illegale huwelijkssluitingen te voorkomen. De genoemde ordonnantie van 1580 bepaalde dat elk voorgenomen huwelijk gedurende drie weken moest worden afgekondigd, hetzij in de kerk dan wel vanaf het stadhuis. Er is al | ||
[pagina 335]
| ||
vaak op gewezen dat Jacob Cats, onder meer met de Trou-ringh, in sterke mate heeft bijgedragen aan het verbreiden van de calvinistische huwelijksmoraal en de nieuwe jurisdictie. | ||
Het ideale huwelijkKomen we nu, na deze uitweiding, terug op het ‘Gront-houwelick’ en de eerste ontmoeting van Adam en Eva. Vanzelfsprekend had Cats zijn bedoelingen met het tweegesprek, zoals hij dat heeft opgeschreven. De dialoog biedt hem de mogelijkheid zijn visie op het huwelijk op een literaire manier te verduidelijken. Zonder Eva was Adam een onvolledig mens. Bij alle volmaaktheden van het paradijs voelde hij zich ongelukkig. Net als de dieren verlangde hij naar iemand tegenover hem en om die reden was de vrouw hem gegeven: als ‘een soet behulp’ ten troost en als bedgenoot. De verhouding tussen man en vrouw is de eerste kwestie die in de dialoog tussen Adam en Eva aan de orde komt. Beiden zijn kinderen van God, maar het feit dat Eva is geschapen uit de man, maakt haar wel ondergeschikt aan hem. Belangrijker dan die ondergeschiktheid is echter dat wat hen bindt, hun verbond als man en vrouw. Niet voor niets wil Adam in die hoedanigheid worden aangesproken: als man. En wat dat voor hem betekent maakt hij onomwonden duidelijk, door direct te dingen naar Eva's seksuele gunsten. Het feit dat Eva in haar dispuut met Adam niet meteen toegeeft aan diens seksuele verlangens, is niet zonder reden. Natuurlijk moet en zal zij ook Adams vrouw worden. Haar aarzeling wil dus niet aangeven dat de bijslaap in haar ogen ongewenst is; Cats wil alleen maar Eva's schuchterheid op seksueel gebied benadrukken. In zijn visie is terughoudendheid op dit punt voor vrouwen een grote deugd en Eva kan als voorbeeld dienen voot alle vrouwen. Tenslotte gaat het om niet minder dan haar maagdelijkheid, en dat was in Cats' tijd een groot goed. Op talloze plaatsen in zijn werk benadrukt hij het belang van bedachtzaam optreden voor jonge vrouwen, je eer kun je tenslotte maar één keer verliezen. Eva weert Adam een aantal malen af, en ze doet dat door de aandacht van haarzelf af te leiden en die te richten op God en zijn schepping. Ze laat Adam vertellen over zijn en haar herkomst, ze wil God eer bewijzen en de Schepping bewonderen. Eva blijkt daarbij een matigende invloed op haat man te hebben en zij helpt hem zijn dankbaarheid jegens God niet te vergeten. De vrouw heeft duidelijk een religieuze rol. Adam prijst Eva om haar godvruchtigheid, maar daarbij blijft hij aandringen op de bijslaap. Hierbij stelt hij nog een typische kwestie aan de orde: hij geeft een opsomming van zijn bezit, om duidelijk te maken dat het Eva aan niets zal ontbreken. Zo wordt duidelijk gemaakt dat een man zijn vrouw materieel moet kunnen onderhouden wanneer ze trouwen - het belang van een gezonde economische basis voor een huwelijk was een wezenlijk punt voor Cats, dit komt meerdere malen aan bod in de Trou-ringh. Uiteindelijk maakt Adam een eind aan de argumentatie door eenvoudig van Eva te vragen hem te gehoorzamen - en dat doet ze dan ook. Een argumentatie als die tussen Adam en Eva toont de dichter Cats ten voeten uit. Zijn juridische opleiding had hem bekwaamd in de retorica en de invloed daarvan is op vele plaatsen in zijn werk terug te vinden. In een beroemd geworden artikel heeft Sonja Witstein laten zien met hoeveel vernuft een van de redevoeringen is opgebouwd in een ander verhaal uit de Trou-ringh, ‘Twee verkracht en beyde getrout’. Hoewel de dialoog in het ‘Gront-houwelick’ zich in een andere, vriendelijker sfeer afspeelt, is ook hier Cats' retorisch talent te proeven. Men hoeft alleen maar te denken aan het slimme argument waarmee Eva aanstuurt op uitstel, wanneer ze Adam erop wijst dat God de wereld ook niet in één klap had geschapen, maar stapje voor stapje te werk ging. Hoe Cats over het huwelijk dacht valt niet alleen op te maken uit de verhalen zelf, maar ook en in nog sterkere mate, uit de prozacommentaren. In hun overweging naar aanleiding van het ‘Gront-houwelick’ bespreken Philogamus en Sophroniscus het huwelijk als goddelijke instelling. Het beschreven huwelijk van Adam en Eva was perfect en dus kan het als toetssteen voor ieder huwelijk fungeren. Het gesprek dat zij voeren geeft een goede indruk van de diverse zaken die in de tweegesprekken aan bod kunnen komen. Philogamus wil eerst weten of het goed is te trouwen, of het beter is ongehuwd te blijven en of kerkelijke functionarissen horen te trouwen. Sophroniscus acht het, verwijzend naar de bijbel, beter te trouwen dan ongehuwd te blijven en dat geldt wat hem betreft voor iedereen, dus ook de geestelijkheid. Philogamus verzoekt zijn gesprekspartner daarna in te gaan op de argumenten van de verdedigers van het celibaat. Hij vraagt hem met name in te gaan op Paulus' uitspraken dat het beter is geen vrouw aan te raken (1 Corinthiërs 7). Sophroniscus stelt dat deze uitspraken alleen enkele uitzonderlijke gevallen en omstandigheden betreft; het huwelijk als zodanig is goed. Op dezelfde wijze komen er nog enkele zaken aan de orde. Zo wil Philogamus weten of je mag bidden om een geschikte levenspartner en of je daarbij een goddelijk teken mag verwachten waarop je kunt af- | ||
[pagina 336]
| ||
gaan. Het antwoord luidt dat je de bede best mag opnemen bij je andere gebeden, maar dat je bij het zoeken van een partner toch vooral ook gewoon op je verstand moet afgaan. Ook de kwestie van de gedegen financiële basis komt aan bod, en in de nasleep daarvan de vraag of je op huwelijkse voorwaarden mag trouwen - tenslotte deden Adam en Eva dat ook niet. Nu was dat voor hen ook niet nodig, aangezien zij leefden voor de zondeval, maar toch geeft Sophroniscus de voorkeur aan een huwelijk in gemeenschap van goederen. Cats laat Adam en Eva al in het paradijs hun huwelijk volledig beleven, dat wil zeggen inclusief de bijslaap, en ook dat wordt nog besproken. Philogamus werpt op dat in het verleden theologen hebben getwist over de vraag of er al voor de zondeval seksualiteit bestond: volgens sommigen, die seksualiteit als zonde beschouwden, was dat niet het geval. Sophroniscus verwerpt die opvatting met kracht. Ook in het paradijs hadden Adam en Eva al gemeenschap, ook toen gold immers al het gebod ‘Weest vruchtbaar en wordt talrijk’ (Genesis 1:28). | ||
De kroon op de scheppingVoor Cats behoorden seksualiteit en de mogelijkheid kinderen te krijgen tot het mooiste wat er bestaat. De bezegeling van het huwelijk is in het ‘Gront-houwelick’ letterlijk de vervolmaking, de kroon op Gods schepping. Cats, die toch bekend staal als een zedenmeester, een moralist die altijd met het vingertje zwaait, rept in het geval van het ‘Gront-houwelick’ met geen woord over de naderende zondeval. Alles in de vertelling over Adam en Eva ademt, naast eerbied, uitsluitend blijdschap en dankbaarheid, met als apotheose de vreugde van de gehele schepping na de huwelijksvoltrekking van de eerste mensen. Om uitdrukking te geven aan die vrolijkheid geeft Cats zijn vertelling nog een opmerkelijk vervolg. Eerst laat hij tal van dieren de revue passeren die allemaal op hun manier blij zijn. Hij grijpt deze passage aan om zijn geleerdheid ten toon te spreiden en allerlei wetenswaardigheden over dieren uit geleerde bronnen te debiteren. De vogels zingen en zelfs de uit, die normaal alleen 's nachts vliegt, trotseert de zon en viert de dag. Ook de paradijsvogel is van de partij - hoe kan het ook anders, we zijn tenslotte in het paradijs (vs. 717-720): De vogel (soo men houdt) uyt Eden hergekomen
Is boven syns gelijck met blijdschap ingenomen,
En mits hy noyt en sit op boom of eenigh kruyt,
Soo sweeft hy evenstaegh ontrent de jonge bruyt.
Van de ‘vogel uit Eden’ werd beweerd dat hij geen voedsel nodig had en altijd vloog. Kraanvogels schrijven hun V in de lucht en zelfs de mytische vogel Phoenix geeft acte de présence op het bruiloftsfeest. Dit is opmerkelijk, omdat hijzelf nooit een vrouwtje zoekt. Als de Phoenix trouwt, dan is het met de dood: hij maakt een nest van geurige kruiden waarop hij verbrandt, waarna er een nieuwe Phoenix uit de as verrijst. De bijen brengen Eva was en zoete honing en de vissen komen aan de oppervlakte. De walvis kan niet te dichtbij komen, maar geeft door water op te blazen van afstand uiting aan zijn vreugde. Het vereist de nodige kennis om Cats in de volgende regels nog te kunnen volgen (vs. 745-749): Dozene gansch verheugt en leyt geen slimme lagen [=past geen trucs toe],
Om uyt een holle schelp een oester wech te dragen,
Hy is op geen bedrogh of slimme treken [=streken] uyt,
Hy buytelt in de zee ter eeren van de bruyt.
De ‘dozene’ is in geen woordenboek of natuuratlas te vinden. Cats moet hier echter wel op de krab doelen, voor hem kennelijk (en ook wel begrijpelijk) ‘een dier in een doosje’. Van de krab bestond het verhaal, dat hij oesters zou verschalken door een steen in de gapende schelp te steken en deze vervolgens leeg te eten. In een van Cats' vroegere werken, Maechden-plicht uit 1618, heeft hij hier een embleem aan gewijd.
Krab eet oester. Uit Maechden-plicht
| ||
[pagina 337]
| ||
Adam en Eva tussen de dieren, uit de Trou-Ringh
Verder laat Cats de dolfijnen samen met andere vissen door het water dansen en vertelt hij hoe zelfs de haai - waarvan vermeldt wordt dat hij dol is op geiten, een mededeling waarvan de bron nog niet gevonden is - zich uit vreugde op het land werpt. Maar meer nog dan de vogels en de vissen laten de landdieren zich gelden (vs. 761-768): Het peert, een moedigh dier, vermaert in schoone leden,
De kemel [=kameel] wijt beroemt, vermits [=vanwege] sijn rassche schreden,
Den grooten oliphant, een gansch vernuftigh beest,
Die komen al gelijck getreden in de feest.
Maer dit geweldigh rot [=stel, troep] began terstont te strijden,
Op wiens verheven rugh Mevrou behoort te rijden,
Een yder van de drie vermeynt te zijn gegront,
Dat hem na vollen eysch het voorrecht open stont.
En zo ontstaat er een tweede soort twistgesprek in het paradijs, niet tussen de echtelieden, maar tussen de verschillende dieren die zich rond het jonge paar hebben verzameld. Alle dieren willen niets liever dan Eva hulde betuigen door haar te dragen. Terwijl paard, kameel en olifant er nog niet uit zijn, komen zich vervolgens nog enkele kandidaten melden. Ten eerste is er de krokodil, die stelt dat de andere lastdieren alleen maar geschikt zijn om Eva over land te dragen, hij kan echter zowel te land als op het water behulpzaam zijn. Al snel dient zich dan nog een vijfde kandidaat aan, te weten de schildpad. De voordelen waarmee die zichzelf aanprijst, zijn comfort en veiligheid. (Een vrouw op een schildpad is in de renaissance-iconografie overigens een bekend beeld voor de - gewenste - huiselijkheid van de vrouw: net als een schildpad moet zij steeds thuis aanwezig zijn, maar die betekenis lijkt voor Cats hier niet aan de orde.) Het zesde dier dat zijn diensten komt aanbieden is de egel. Vanzelfsprekend niet als lastdier om Eva te dragen, maar als een soort levende fruitschaal (vs. 807-812): Hei dier had (naer het scheen) gewentelt in het gras,
Ter plaetsen daer het vont het schoonste boomgewas.
Men sagh op yder pin een peer of appel steken,
En kersen tusschen bey, en al op nette reken [=rijtjes];
Daer quam het aen getorst, als met een volle kraem,
Aen yder die het sier ten hooghsten aengenaem.
Het diertje heeft de lekkerste vruchten op zijn stekels verzameld en presenteert die aan de bruid. Voor dit beeld kon Cats terecht bij verschillende klassieke werken over de natuur, zoals Plutarchus' De schranderheid van de dieren (16), Plinius' Natuurlijke histo- | ||
[pagina 338]
| ||
rie (VIII, 133) of Aelianus' Het wezen van de dieren (10). Het is Adam die een einde maakt aan het dierengekibbel, door te stellen dat zij in deze kwestie moeten handelen naar de omstandigheden. Voor woestijnreizen is de kameel het meest geschikt, reizen op een olifant verleent grandeur en om te spelen in het water is er de krokodil. De schildpad zal een veilig en geschikt lastdier zijn wanneer Eva zwanger is, en in die toestand heeft ze ook behoefte aan de snoeperij van de egel. Wanneer de hulp van welk dier wordt ingeroepen, zal Adam vaststellen. Iedereen kan zich hierin vinden en de vertelling eindigt met een schets van het paradijs als oord van rust en vrede (vs 852-856): 'T is vrede, soete rust, en vrientschap overal.
Men sagh een gragen [=gretige] wolf te midden in de schapen,
Men sagh het teere lam ontrent een tijger slapen,
Den bonsinck [=bunzing] by den haen, de gansen by de vos,
De beir ontrent het kalf, de leeuwen by den os.
Natuurlijk zijn deze bewoordingen ontleend aan de beschrijving van het messiaanse vrederijk, zoals dat wordt geschetst in Jesaja 11:6-11. De passage krijgt hierdoor een diepere lading: heel de schepping verkeert op dit moment nog in volmaakte staat. De lezers weten, dat dat niet zo zal blijven, maar Cats refereert via Jesaja al aan het herstel van die volmaakte orde. Daarvoor moet eerst de profetie werkelijkheid worden en de messias naar de aarde komen om te sterven voor de menselijke zonden. En voor de goede verstaander wordt ook daar al op gezinspeeld, wanneer Cats vervolgens de engelen uit de hemel laat dalen en hen een loflied laat zingen met daarin de volgende regels (vs. 885-891): Lof zy den hooghsten God, en heyl de nieuwe menschen,
Die wy voor alle tijt geluck en segen wenschen;
Lof sy den hooghsten God, die aen de werelt jont
Een wonderbaer geschenck, het edel trouverbont,
Een haven voor de jeught, de keest [=kern] van alle saken,
Bequaem om al het lant wel haest bewoont te maken.
Lof zy den hooghsten God, ja lof, en eeuwigh lof.
De parallel met de engelenzang in de kerstnacht, ter ere van de komst van de tweede Adam, is snel getrokken. Op deze manier zinspeelt Cats hier, aan het slot van zijn openingsverhaal het ‘Gront-houwelick’, al op Christus' komst en zijn wederkomst aan het einde der tijden, wanneer hij zijn eeuwige vrederijk zal stichten, en dat zonder dat de zondeval ook nog maar is genoemd. Op een subtiele manier bevat het ‘Gront-houwelick’ zo de kern van de hele Trou-ringh. | ||
SlotUiteraard was bij het schrijven van het ‘Gront-houwelick’ de bijbel Cats' uitgangspunt, maar vervolgens heeft Cats zijn eigen invulling gegeven aan de gebeurtenissen in het paradijs. Uitgaande van slechts enkele verzen heeft hij rond Adam en Eva een hele wereld gecreëerd. Het bondige bijbelverhaal wordt bij hem een uitgebreide lofzang. Sommige elementen zijn geheel en al voor Cats' rekening, zoals het dispuut tussen Adam en Eva en het opmerkelijke slot, met de strijd tussen de dieren om Eva's gunst. Op een aantal punten laat hij zich duidelijk kennen als een renaissance-dichter, een man van zijn tijd, bijvoorbeeld in het hanteren van retorische kennis, en in het etaleren van boekenwijsheid over beesten. Meer nog laat hij zich kennen als moralist en volksopvoeder die huwelijkse zaken als zijn specialiteit beschouwt. De Trou-ringh beantwoordde, met zijn afwisseling van onderhoudende exempla en stichtelijke dialogen perfect aan de poëticale eis van Horatius die gedurende de zeventiende eeuw groot gezag genoot: het boek is zowel aangenaam als nuttig. Zijn tijdgenoten hebben zijn werk zoals bekend hoog gewaardeerd en het boek werd een van de grootste verkoopsuccessen van de Gouden Eeuw. | ||
Literatuuropgave
|
|