Literatuur. Jaargang 19
(2002)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 274]
| |
Vlaamse poëzie
| |
[pagina 275]
| |
beweging. Het onvermogen om de gesloten kernen in poëtische schrifturen te vatten, stemt de zoeker moedeloos, op zijn minst melancholisch. Alleen het relativisme, de voortdurende perspectiefwisseling en de verwonderde blik zijn in staat het onzegbare, het onaantastbare te benaderen. Het vitalisme schuilt kortom in de wijze waarop het lyrisch subject observeert, in de gezichtspunten en in de uiteenlopende visies.
Sinds Zoutsneeuw domineert niet langer de harmonie of het immobilisme, de zoektocht naar orde, naar vastomlijnde structuren. Hertmans' dichtkunst zal zich voortaan richten op veranderlijkheid en zich in meer grillige, meanderende vormen hullen. Elke nieuwe visie verstoort een mogelijke verstarring. De grenservaring, of anders geformuleerd: het onvermogen om uitsluitend tot één bepaalde categorie te behoren, wordt in de volgende dichtbundels verder gethematiseerd.
Ook in de eerste bundels, Ademzuil, Melksteen en vooral in Zoutsneeuw treffen we al beelden voor het overgangsmoment aan: Hertmans bleek van meet af aan gefascineerd door de idee van de metamorfose, de transformatie van hard in zacht, gestold in vloeibaar, vast in los. Alleen domineerde in die eerste bundel het stollingsmoment nog, de ordening die het finaal nog haalde op de beweeglijkheid. Vanaf de derde, meer narratief geconstrueerde bundel met elegieën evolueerde de schriftuur van gesloten naar open. De ‘modernistische’ opvattingen ruimden geleidelijk plaats voor een ‘postmoderne’ visie: het statische werd leven ingeblazen, de stilstand werd voortaan ontregeld, uit zijn vastgeroeste structuren gelicht. Bezoekingen (1988), met referenties aan Trakl en Hölderlin, is de eerste proeve van die ‘vitale melancholie’. Voortaan richtte de dichter zich op de verkenning van een complex van grenzen: Hertmans' beeldentaal werd veel fysieker, soms zelfs erotisch. Het lichaam is immers het raakvlak tussen de buiten- en de binnenwereld en fungeert in Hertmans' literaire universum als een metafoor die het ik in staat stelt grenzen te doorbreken, breuklijnen in de ‘zuivere’, verstarde materie te genereren. De verhalen in de gunstig onthaalde bundel De grenzen van woestijnen (1989) zijn oefeningen in de grensverkenning tussen vitaliteit en melancholie. Een uitdrukkingsvorm voor die grenservaring is in deze poëzie het intertekstuele spel met literaire teksten, schilderkunst, muziek, filosofie. Die diversiteit van thematische bronnen, van Elvis Costello en Leos Janácek tot Keith Jarrett en Dmitri Sjostakovitsj, komt onder meer aan bod in de essaybundel Fuga's en pimpelmezen (1995). Maar ook stilistisch onderging Hertmans' poëzie in een relatief korte periode, onder invloed van de poëticale breuklijn, een belangrijke verschuiving: het sérieux en de strak gecomponeerde versregels uit Ademzuil, als pogingen een zekere orde te genereren (door de schrijver geëxpliciteerd in essays in Oorverdovende steen, 1988) verdwenen ten gunste van bewust aangebrachte stijlbreuken, ironiserende passages, onverwachte groteske wendingen. De vermenging van high en low style, de speelse vertelwijze (die wel eens aan Borges en Cortàzar, Beurskens en Nooteboom doet denken), het spel met ironie, paradox en groteske, met parodie en persiflage, de verbinding van abstracte en concrete metaforen, het door elkaar weven van eruditie en banaliteit, de constructie van een eclectisch tekstenweefsel zijn karakteristieken van de ‘opera aperta’. Maar ook de gethematiseerde onzekerheid, de voortdurende (zelf)reflectie en de technieken die de ontregeling van het vertrouwde in de hand werken, zijn even zoveel kenmerken van Hertmans' ‘postmoderne’ poëzie.
Hertmans' eigengereide, geschakeerde en intelligente pogingen om Rimbauds ‘dérèglement de tous les sens’ te concretiseren, hebben ervoor gezorgd dat de latere poëzie, die in de jaren negentig is gebundeld in Muziek voor de overtocht (1994), Francesco's paradox (1995), Annunciaties (1997) en Goya als hond (1999), niet eenduidig kan worden gecatalogeerd. Het zijn alle bundels die de grensverlegging of -verkenning als centrale thema hebben. De dynamiek die als het ware is uitgegroeid tot een topos in Hertmans' poëzie, voedt de polyinterpretabiliteit van het werk. De ontkenning van een allesomvattende visie die aanvankelijk in een verstarde, ontpersoonlijkte of geobjectiveerde poëzie van ‘essentialia’ resulteerde, Hertmans' eigen ‘Dinggedichte’, ligt aan de basis van een grotere speelsheid, een bredere stilistische, compositorische en thematische variëteit en de mogelijkheid op verschillende manieren te lezen. Die meerduidigheid, inherent aan de poging te ontregelen en te ontgrenzen, werd in de poëziekritiek niet altijd op gejuich onthaald. Sommige critici storen zich aan de geëtaleerde eruditie van de dichter, het zogeheten hermetische karakter van de poëzie, de verwarrende beeldenstroom, de graad van ontregeling. Zoals veel lezers ontgaat hen de virtuositeit waarmee de dichter de taal hanteert, de intelligente compositie van de bundels, de consistente en voor uiteenlopende lezingen openstaande beeldentaal, de voortdurende verbeelding van een onconventionele, maatschappijkritische levenshouding (die | |
[pagina 276]
| |
wel degelijk in de latere poëzie aanwezig is), de wijze waarop eruditie en sensitivisme met elkaar worden verenigd.
In de jongste bundels Annunciaties en Goya als hond heeft Stefan Hertmans het thema van de grensverlegging verder geëxploreerd. Opmerkelijk in die bundels is de thematische ordening van de gedichten: de dichter heeft voor het eerst het compositorische element van de reeksen en cycli opgeheven en opteert voor een organische structuur. Alsof elk gedicht voortaan autonoom kan bestaan, dat het geen nood heeft aan een breder, zingevend verband. Of anders: dat alle gedichten in een bepaalde verhouding tot elkaar bestaan en de bundel een homogeniteit uitstraalt. Ook de gedichten in Annunciaties (in de bijbelse betekenis van de aankondiging van nieuw leven, letterlijk in Hertmans' idioom: de verwijzing naar iets wat er nog niet is) kunnen, zoals alle vorige en volgende open kunstwerken, op uiteenlopende manieren worden gelezen. Talrijk zijn de algemeen-culturele referenties en ook de maatschappijkritische inslag van vele gedichten (o.m. over Sarajevo, over de pro-Servische standpunten van Peter Handke). Hertmans verkent in deze bundel de grenzen tussen het ‘zelf’ en de ‘anderen’, hij problematiseert de complexiteit van het ik en de relaties tot de ander, hij focust op de menselijke identiteit. Het thema van de veranderlijkheid, de vergankelijkheid, de tijdelijkheid is ook hier weer prominent aanwezig: in de kritiek is de overgang als hét eigenlijke grondmotief van de bundel omschreven. Uit het voorgaande mag blijken dat het meer is dan alleen een motief: de beweeglijkheid van alles en iedereen, met de gedichten als ‘late vormen’ (alluderend op Nijhoffs ‘vormen’), als vitaal-melancholische raakvlakken of grensfenomenen tussen stilstand en beweging, is hét topos van Hertmans' latere poëzie.
Ook in Goya als hond vindt de lezer niet langer een strakke structuur terug: de gedichten van Hertmans leiden voortaan een autonoom bestaan in een organisch geheel. De dichter werkt duidelijk meer aan een complex geheel van gedichten, waarin het ene gedicht het andere soms letterlijk aankondigt en op zichzelf ‘annunciaties’ worden. Die ‘strategie van het spontane’, zoals geconcretiseerd in de jongste twee dichtbundels, kondigt wellicht een nieuwe verschuiving in Hertmans' dichterlijke evolutie aan. Nog steeds zijn de gedichten technisch vaardig ontworpen, zoals in Zoutsneeuw en Bezoekingen worden de gedichten die een decennium later zijn geschreven associatief opgebouwd en de stijl is gediversifieerd: van anekdotisch-concreet tot filosofisch-abstract. Zelfs de beeldentaal, in Hertmans' woorden de ‘mosselbankwoorden’, roept herinneringen op aan de titels van vroegere bundels, zoals ‘ijlbevrorene’ (beweging én stilstand). De klemtoon ligt steeds meer op de spanningsboog tussen het zelfbeeld en het spiegelbeeld, of anders uitgedrukt: op de zoektocht naar de eigen identiteit en de verhouding tot de ander. In het gedicht ‘Annunciaties I’ wordt dit gegeven als volgt verdicht:
Vanaf het dak zagen we regen komen;
verspilling was ons deel.
's Nachts, als de stemmen in de steeg verstomden
en wij in onszelf de diepte van de spiegel zagen,
liepen we jankend met een schaduwende lach
de schimmen van verloren dingen na.
De wind ging door riolen; tochtig kiert
de deur naar wat men van zijn eigen lijf
niet eens wil weten, in de belachelijke
stormen van het hoofd.
[...]
Ga slapen, de winternacht spreekt voor zichzelf.
De tafel kraakt, de vloer kan amper nog
je vleugels dragen. En boven slaapt de adem van
je ander ik.
Je hebt nooit genoeg woorden
voor het troosten van verandering.
Want leven wil, stompzinnig,
steeds iets anders
in hetzelfde ding.
De zoektocht naar zuiverheid en essentialia heeft in Hertmans' poëzie al lang plaats geruimd voor de ontregeling door steeds veranderende perspectieven en inzichten. In de jongste bundels staat de visie op de identiteit centraal die an sich helemaal niet statisch is: het ik herbergt vele ikken, de verhouding tot de ander is dan logischerwijze ook voortdurend ‘op wandel’. Daarom heb ik het met name over een tweede accentverschuiving. De vaststelling dat Stefan Hertmans er steeds weer in slaagt die abstracte beschouwing in zinnenprikkelende, beeldrijke en intellectueel aanstekelijke gedichten uit te werken, verleent het dichtwerk een vrijwel unieke status in de hedendaagse Nederlandstalige poëzie. |
|