Literatuur. Jaargang 18
(2001)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| ||||||||||||
Ernst BruinsmaGa naar voetnoot+
| ||||||||||||
Manteau en GreshoffIn september 1928 verliet Angèle Georgette GhislaineEmmanuel de Bom.
Manteau (1911), na het beëindigen van de middelbare school, haar geboorteplaats Dinant om aan de Université Libre de Bruxelles (ULB) scheikunde te gaan studeren. Ze kwam uit een ‘beschaafd en oerdegelijk’ gezin en had een vrijzinnige opvoeding gekregen van haar vader, die directeur was van een weverij. Manteau vond door een gelukkig toeval een kamer bij de familie Greshoff aan de August Reyerslaan 130 in Schaarbeek. Er werd afgesproken dat Frans de voertaal zou zijn in huis omdat ‘de Gressen’, zoals Manteau ze nog altijd noemt, deze taal graag vlekkeloos wilden leren spreken. Bijna ongemerkt zou zij op haar beurt goed Nederlands leren spreken en tot op de dag van | ||||||||||||
[pagina 163]
| ||||||||||||
vandaag heeft Angèle Manteau een bijzondere voorkeur voor een uiterst zorgvuldig, om niet te zeggen ‘zuiver’ soort Nederlands, dat met een welhaast vooroorlogse ‘Hollandse’ dictie wordt uitgesproken. Jan Greshoff en zijn vrouw Aty hadden twee kinderen: Kees en Jan, die in de hoofdstad naar de zogenaamde Hollandse school gingen, de christelijke Prinses Julianaschool. Maar het was de bedoeling dat ze op den duur naar een Franstalige school zouden gaan. Er is wel gesuggereerd dat Manteau een soort kindermeisje was bij de familie, maar dat beeld strookt niet met de realiteit. De Hollandse dichter zou zo'n Franssprekende gouvernante beslist erg chique hebben gevonden, maar de familie Greshoff had het, zeker na de beurscrisis in 1929, niet erg breed. De jonge Waalse studente hielp Aty Greshoff hooguit zo nu en dan bij de afwas en las ook wel eens voor aan de kinderen uit Winnie the Pooh. De familie Greshoff was eind 1927 naar Brussel gekomen. Jan Greshoff, eerder werkzaam als hoofdredacteur van de Nieuwe Arnhemsche Courant, ging er aan de slag als correspondent voor Het Vaderland, de NRC en later ook het Hollands Weekblad, een uitgave voor Nederlanders die in België verbleven. Voorts was hij redacteur geweest van Den Gulden Winckel en in 1932 volgde hij Cyriel Buysse op als redacteur van Groot Nederland. Door al die activiteiten en niet te vergeten ook door zijn nauwe betrokkenheid bij Forum groeide Huize Greshoff vanaf eind jaren twintig in korte tijd uit tot een belangrijke ontmoetingsplaats voor Nederlandse schrijvers. Er ging dan ook een wonderlijke wereld open voor de jonge Manteau, die tot dan toe nauwelijks weet had van zoiets als ‘de Nederlandse literatuur’. Op school was ze niet veelAngèle Manteau.
verder gekomen dan de verplichte lectuur van De kleine Johannes van Frederik van Eeden, voorwaar geen sinecure voor een Waalse scholiere. Maar bij Greshoff thuis leerde ze bij wijze van spreken de halve Nederlandse literatuur al in persoon kennen, nog voordat ze de taal helemaal machtig was. Stols, Greshoff. Gijsen, New York oktober 1951.
| ||||||||||||
[pagina 164]
| ||||||||||||
Niet alleen de oude garde (Bloem, Roland Holst, Van Schendel, Du Perron) werd gastvrij ontvangen, want Greshoff had ook en vooral oog voor wat de jongeren deden. Ed. Hoornik getuigde daarvan in 1939 bij een lezing: ‘Greshoff blijft jong met drie generaties: met zijn eigen generatie, met die van Marsman, met die van ons. HBS-ers, studenten, mannen op middelbaren leeftijd sturen hun eerste literaire producten naar het gastvrije bovenhuis aan een Brusselsche boulevard: de ontdekking van een nieuw talent, waarin Greshoff zich zelden vergist, stemt hem gelukkig.’ En Manteau, die destijds als jonge studente in de bruisende wereldstad Brussel weinig moest hebben van al die ‘oude mannen’ van de Nederlandse literatuur, zei vele jaren later over hem: ‘Hij was een uitgesproken persoonlijkheid, die een sterk gevoel had voor vriendschap en ook veel voor zijn vrienden deed. Hij kon haten en liefhebben met dezelfde hevigheid. Op literair gebied heeft hij niet het niveau van Adriaan Roland Holst, zijn poëzie is eerder praatpoëzie, journalistiek in versvorm. Maar hij was een man die iets uit mensen kon halen en die zijn er nodig in de literatuur.’ Het is vooral deze kant van Greshoff die Manteau achteraf bezien het meeste heeft gecharmeerd, zijn rol als inspirator en animator. Hij is in die zin heel belangrijk geweest in haar leven. Voor het overige voelde de jonge studente zich zelden erg thuis tussen al die schrijvers met wie het leeftijdsverschil wel heel erg groot was. En ook de vele gesprekken, die behalve door gezeur over geld vooral gedomineerd werden door roddel en achterklap, kan ze zich, zo blijkt uit talloze interviews, met geen mogelijkheid als plezierig herinneren. Daar komt nog bij dat er een groot verschil bestond tussen de opvoeding van Manteau, die naar eigen zeggen anti-militaristisch getint was, en Greshoffs fascinatie voor Action Franҫaise en de schrijvers Charles Maurras en Léon Daudet. Action Franҫaise was een extreem-nationalistische en anti-republikeinse politieke beweging, die onder meer ijverde voor herstel van het koningschap in Frankrijk. | ||||||||||||
Manteau en StolsIn het voorjaar van 1930 had Angèle Manteau wegens ziekte haar studie scheikunde moeten opgeven. Aan het eind van dat jaar schreef ze zich in aan het Institut supérieur d'histoire de I'art et d'archéologie aan het Museumplein. Daar wilde ze als deeltijdstudie de vakken voor kunstgeschiedenis volgen. Maar nu moest Manteau, die ten gevolge van de crisis niet langer financieel ondersteund kon worden door haar vader, wel in haar eigen onderhoud voorzien. Daarom aanvaardde ze, tegen een uiterst bescheiden vergoeding,Portret A.A.M. Stols door Edmond Bellefroid, 1938.
na bemiddeling van Greshoff een baantje bij A.A.M. Stols als secretaresse en ‘duvelstoejager’. Het bleek een ommekeer in haar leven te veroorzaken. Stols was in die jaren de buurman van Greshoff aan de August Reyerslaan (hij woonde op nummer 134) en hield kantoor op de Warmoesberg 13, naast het nu nog altijd bestaande café La mort subite. In zijn memoires merkt Stols daarover op: ‘In 1927 [...] koos ik voor Brussel, dat prachtig centraal lag: ten opzichte van Parijs; van Maastricht waar de meeste van mijn boeken werden gedrukt; van België waar een redelijke afzet was van mijn boeken; en van het Westen van Nederland waar veel van mijn Hollandse auteurs woonden en waar zich voor mijn uitgaven belangrijke boekhandels bevonden. Een factor van gewicht was verder dat mijn toen voornaamste adviseur, Jan Greshoff, zich kort daarvoor eveneens in Brussel had gevestigd.’ Het bedrijf was gevestigd op de tweede verdieping boven de firma Busath waar men stempels en naamplaten kon bestellen. Manteau herinnert zich het gebouw nog goed: ‘In het trappenhuis was er slechts één WC die niet alleen door het personeel van de 2e, maar ook van de le verdieping werd gebruikt. Greshoff kwam haast elke dag langs en verzuchtte, als hij binnen- | ||||||||||||
[pagina 165]
| ||||||||||||
kwam: het stinkt in dit trappenhuis als in de WC van een kazerne.’ De bibliofiele Sander Stols was gespecialiseerd in luxe-uitgaven van Franse en Nederlandse auteurs en had daar aanvankelijk veel succes mee. Zijn beste en mooiste boeken verschenen voor de oorlog in onvergetelijke reeksen als: ‘Trajectum ad Mosam’, ‘Kaleidoscoop’, ‘Ursa minor’ en de ‘Halcyon Pers’. Het jaar 1930, toen ook Manteau bij hem in dienst kwam, werd zelfs een topjaar voor de uitgever: ‘Zo is 1930 een zeer vruchtbaar jaar geworden. Niet alleen was mijn uitgeverij in Brussel een centrum waar schrijvers als Hellens, Greshoff, Du Perron, Malraux, Pascal Pia en Van de Woestijne elkaar ontmoetten en kunstenaars als Tytgat, Buckland Wright en Alexeïeff geziene gasten waren; maar ook in Parijs, waar ik met Lucien Jaïs samenwerkte, onderhield ik goede relaties met schrijvers als Paul Valéry, André Gide, Valery Larbaud en G. Jean-Aubry’. In economisch opzicht zouden de daaropvolgende jaren ten gevolge van de crisis van 1929 echter de moeilijkste voor Stols worden. De afzetmogelijkheden voor het luxe boek waren verwaarloosbaar geworden en dat was toch altijd de specialiteit van Stols geweest. Bovendien verzorgde hij zijn contacten met boekhandelaren niet of nauwelijks. | ||||||||||||
Een eigen bedrijfIn het voorjaar van 1932 keerde de door financiële zorgen geplaagde Stols terug naar Maastricht om daar zijn uitgeverij voort te zetren. Manteau, gefascineerd als ze inmiddels was geraakt door het boekenvak, trok de stoute schoenen aan en stelde hem voor dat zij (overigens zonder een rooie cent op zak), de zaak over zou nemen. Ze wilde uitgeverij A.A.M. Stols en uitgeverij Boosten & Stols blijven vertegenwoordigen in België. Stols ging akkoord en Manteau liet zich, op voorspraak van Stols en de bekende Brusselse uitgever en boekhandelaar Leo Kryn, inschrijven als lid van de Vereeniging ter Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen (VBVB). Die vereniging, sedert 1931 onder voorzitterschap van Kryn, was - zeker in Europees perspectief - pas erg laat (april 1929) in de ‘Hollandsche Club’ aan de Ad. Maxlaan in Brussel opgericht. In deze ‘sociëteit voor borrelende heren’ (Manteau) mocht de ‘Vlaamsche Club’ vergaderen. Gewapend met een huurcontract, wat oude kantoormeubelen en een grote dosis geestdrift en werklust ging Manteau aan de slag. Veel meer had ze niet en zelfs het vak had ze nog niet echt kunnen leren van de weinig zakelijk aangelegde Stols. Zoals Van Dijk zegt in zijn boek over Stols: ‘Dat zij uitgever is geworden moge aan Stols te danken zijn, dat zij een belangrijk uitgever werd dankt zij aan zichzelf...’ Personeel kon Manteau zich nog niet veroorloven, dus voortaan moest ze alles zelf doen: administratie, facturering en vooral boeken verkopen natuurlijk: ‘Gisteren is Angèle voor het eerst op reis gegaan. En...met een aardig succesje! Alle begin is moeilijk. Maar het viel mij al mede’ schreef Jan Greshoff in een brief van 3 mei 1932 aan Sander Stols. Van Stols had ze diens voorraden in consignatie overgenomen en daar zat werk bij van onder meer Jan Greshoff, Oskar van der Haden, Raymond Herreman, Jan van Nijlen, Eddy Du Perron, Mautice Roelants, Jan Slauerhoff en Karel van de Woestijne. De jonge ondernemende vrouw bleek zich vrij goed te kunnen redden door week in week uit met koffersBij Stols' 25-jarig uitgeversjubileum in 1947. Geheel links A.A.M. Stols, geheel rechts J. Greshoff.
| ||||||||||||
[pagina 166]
| ||||||||||||
vol boeken per trein en tram heel Vlaanderen door te trekken. Al dat reizen was bittere noodzaak want geld voor adverteren had ze niet en om naamsbekendheid te krijgen rekende ze vooral op persoonlijke contacten met boekverkopers, de pers en met auteurs, zowel in België als in Nederland. Dat was een les van Greshoff geweest die ze goed in haar oren had geknoopt. Angèle Manteau maakte alras indruk op haar omgeving, bij de boekverkopers en ook bij collega-uitgevers. Zo werd ze al per 1 oktober 1932, na bemiddeling van Maurits de Meyer (directeur van de Standaard-Boekhandel), vertegenwoordiger van uitgeverij H.P. Leopold voor België. Dat betekende dat de zaken langzaam maar zeker steeds beter gingen want nu kon ze behalve met de luxueuze boeken van Stols ook met populaire bestsellers van Johan Fabricius en Willy Corsari op pad. Nog datzelfde jaar stond ze op de allereerste boekenbeurs in de Stedelijke Feestzaal in Antwerpen met een eigen stand. En de zaken begonnen echt goed te lopen toen ze per 1 januari 1933 ook nog de import van Meulenhoff kreeg met werk van bijvoorbeeld de Noorse schrijfster Sigrid Undset en de Nederlandse topauteur Arthur van Schendel. Dankzij Meulenhoff & Co. kon ze ook, in de Vlaamse èn Franse boekhandels, Duitse en Engelse boeken verkopen. Na een jaar hard werken bleek Manteau dus succesvol te zijn in haar werk. ‘Vrouwen die zich intens op zaken toeleggen, hebben meestal iets aangeborens op dat gebied, en u hebt aan Engeltje Mantel kunnen zien hoe aardig de zaken opeens kunnen loopen.’ Dit schreef Du Perron in 1933 aan een vriendin over de zakenvrouw Angèle Manteau. Die had inmiddels ook voldoende liquide middelen om een typiste/telefoniste in dienst te kunnen nemen, Meta Levi. Het meisje was afkomstig uit Nederland en werd haar aanbevolen door Greshoff en M.B.B. (Bob) Nijkerk, een in Brussel woonachtige Nederlandse industrieel, mecenas en boekenverzamelaar. Omstreeks diezelfde periode kwam ook Léon Neys in dienst als magazijnbediende en de boekhouding werd na kantooruren verzorgd door een bankbediende van de Nationale Bank, die dat ook al voor Sander Stols had gedaan. Ondanks de crisis gingen de zaken goed en vanaf 1935 kon Manteau zich zelfs de luxe permitteren van een blauwe Renault Celtaquatre, wat haar talrijke reizen een stuk minder vermoeiend maakte. Het kon in die omstandigheden eigenlijk niet lang uitblijven dat Manteau haar activiteiten verder zou uitbreiden en ook zelf uitgever zou worden. Maar die evidentie dringt zich slechts achteraf bezien op en zelf dacht Manteau daar naar eigen zeggen allerminst aan. Een dergelijke stap lag destijds ook niet erg voor de hand, want de situatie in het boekenvak was allerminst eenvoudig. Niet voor een ervaren boekverkoper, laat staan voor een Franstalige jongedame van eenentwintig jaar oud in Vlaanderen, die nog relatief onervaren was en Nederlands sprak met een Hollands accent. Uit een enquête die in 1938 georganiseerd werd door de VBVB ter gelegenheid van de boekenweek wordt duidelijk wie in de jaren dertig tot de meest gelezen Vlaamse schrijvers behoorden: (in volgorde van voorkeur) Felix Timmermans, Ernest Claes, Hendrik Conscience, Stijn Streuvels, Gerard Walschap, Cyriel Buysse, Edw. Vermeulen, Abraham Hans, Lode Zielens en August Snieders. Allemaal auteurs die Manteau op dat moment niet vertegenwoordigde voor de Vlaamse markt. Bovendien was het aanbod voor een uitgever sowieso zeer beperkt. Alle grote en bekende schrijvers werden immers in Nederland uitgegeven: Streuvels bij Veen, Van Dishoeck bracht de Van-Nu-en-Straksers Buysse, Teirlinck en Van de Woestijne; Nijgh & Van Ditmar ‘had’ Roelants, Walschap, De Pillecyn, Matthijs, Minne en Herreman, Van Kampen publiceerde het werk van Willem Elsschot en Felix Timmermans. Verder was er ook niet zoveel te doen voor een Vlaamse uitgeverij: het percentage Nederlandstalige boeken op de gehele Belgische productie nam na de Eerste Wereldoorlog weliswaar gestaag toe, maar was nog altijd relatief gering en schommelde al sedert medio jaren twintig rond de dertig procent. Dat was ook exact de reden waarom bijna alle Vlaamse uitgeverijen zich genoodzaakt zagen ook buitenlandse (Nederlandse) fondsen te vertegenwoordigen. Omdat de Nederlandse boekenwereld veel beter georganiseerd was, veel exporteerde en weinig importeerde, was het voor Vlaamse uitgevers en boekverkopers extreem moeilijk de massa te bereiken met het Vlaamse boek. Dat er ondanks de crisis en de hegemonie van de Nederlandse uitgevers toch goed verkocht werd en de boekenmarkt in Vlaanderen een behoorlijke ontwikkeling doormaakte, is volgens Ludo Simons in zijn boek Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen vooral te danken aan mensen als Maurits de Meyer, directeur van de Standaard Boekhandel in Antwerpen, Eugène de Bock van uitgeverij De Sikkel (opgericht in 1919), Albert Pelckmans, die in 1934 als opvolger van Herman Oosterwijk directeur was geworden van De Nederlandsche Boekhandel, en ten slotte ook aan Angèle Manteau. | ||||||||||||
Een aarzelend begin als uitgeverManteaus eigen uitgeversactiviteiten namen een voorzichtige aanvang in 1935. De zaak was intussen verhuisd naar de Arenbergstraat 34 waar ze ook was gaan wonen. Van de Amsterdamse uitgeverij Bigot & Van Rossum kreeg Manteau in 1935 het verzoek om de | ||||||||||||
[pagina 167]
| ||||||||||||
Titelpagina eerste uitgave Vlaamsche Verzen.
tweede druk van de bloemlezing Vlaamsche verzen van onze tijd (samenstelling Raymond Herreman en Marnix Gijsen) met een eigen imprint voor de Vlaamse markt te verspreiden. Een jaar later maakte Manteau een volgende belangrijke stap in haar carrière toen ze kort na haar huwelijk op 4 april met François Closset, op voorspraak van Leo J. Kryn, benoemd werd tot bestuurslid van de VBVB. Bovendien kwam ze dat voorjaar in het bezit van enkele aandelen in de uitgeverij Onze Tijd/Notre Temps van Leo Kryn. Na het overlijden van Kryn op 4 april 1940 zou ze de uitgeverij in zijn geheel overnemen. Begin 1938 volgde een nieuw boek dat Manteau, nog steeds als importboekhandel, onder eigen naam op de markt bracht, dit keer in samenwerking met Meulenhoff. Het ging om een uitgave van Het brandend Braambosch van de Noorse schrijfster Sigrid Undset, die in 1924 tot het katholicisme was bekeerd en zeer goed werd verkocht in het roomse Vlaanderen. Dan was er dat jaar ook nog de fantastische toekomstroman De groote vinding van F.F. van der Ven die Manteau voor Van Loghum Slatetus onder eigen naam op de Vlaamse markt bracht. En ten slotte publiceerde Manteau dat jaar als een soort vriendendienst ook nog een boekje van ene Christian Wulkin, de kleine roman Spätklänge. Wulkin was een pseudoniem van prof. dr. A.L. Corin die aan de Universiteit van Luik werkte en een collega was van François Closset. Het boekje was overigens niet voor de handel bestemd. De toenemende contacten in Nederland, de con-Omslag eerste uitgave Vlaamsche Verzen.
tacten met de VBVB, de aandelen in Onze Tijd en het toegenomen aantal verzoeken tot gezamenlijke imprint maakten de rijd rijp om zelf een uitgeverij te beginnen. In elk geval was Robert Leopold die mening toegedaan. Hij stelde aan Manteau voor om niet langer alleen de uitgaven van zijn uitgeverij te importeren, maar ook naast haar importboekhandel zelf met een uitgeverij te beginnen. Manteau kende zijn fonds natuurlijk erg goed. En wellicht speelde het feit dat ze een generatiegenoot was van de nieuwste lichting schrijvers ook een rol. Een laatste reden zou ten slotte kunnen zijn dat Manteau geen Vlaams sprak, maar Nederlands met een Hollands accent. Dat zal de onderlinge contacten zeker hebben vergemakkelijkt voor de onkreukbare gentleman die Leopold tenslotte was. | ||||||||||||
H.P LeopoldUitgeverij H.P. Leopold was in 1923 opgericht door S.F. van Oss en Joes Leopold. De letters H.P. staan voor Haagsche Post, een blad dat veel eerder al, in 1914, werd opgericht door Van Oss. De Haagsche Post werd opgezet als een neutraal gezinsblad voor de liberaal-conservatieve burgerij, genoot een grote reputatie op financieel-economisch gebied, vormde een vast baken van betrouwbaarheid voor de zakenman, en op politiek gebied stond het zoveel mogelijk boven de partijen. In 1921 stuurde Van Oss de Haagse schrijver Louis Couperus voor HP naar Indië. Tegen de | ||||||||||||
[pagina 168]
| ||||||||||||
vergoeding van een klein vermogen bereisde Couperus samen met zijn vrouw Nederlands Indië. Tussen december 1921 en mei 1923 publiceerde HP71 eenenzeventig reisbrieven van Couperus. Om de onderneming iets lucratiever te maken werd besloten een boek te maken van deze reisbrieven. Speciaal voor deze boekuitgave richtte de zakelijk gezien zeer geslepen Van Oss in 1923 een uitgeverij op: H.P. Leopolds Uitgevers-Mij en in oktober 1923 verscheen de eerste uitgave: Oostwaarts van Couperus in een oplage van drieduizend exemplaren. Onder leiding van Robert Leopold, zoon van Van Oss' zakenpartner, zou de uitgeverij in de jaren daarna verder uitgroeien. Aanvankelijk richtte Leopold zich vooral op de goede non-fictie en publiceerde hij populair-wetenschappelijke boeken van onder meer de filosofen Antoon Vloemans, Henri Bergson en Ortega y Gasset, maar ook van de Zweedse schrijver en ornitholoog Bengt Berg en de astronoom James Jeans. Op het gebied van fictie werd het fonds lange tijd beheerst door uitgaven van Willy Corsari en Johan Fabricius. Maar Leopold wilde ten slotte meer. Hij ontpopte zich als een gedreven, ambitieuze uitgever en wilde graag meer literair werk uitgeven, hij was inmiddels ook bevriend geraakt met de bekende topauteurs van Nijgh & Van Ditmar. In 1930 had hij al een voltreffer gehad met De dood in Venetië van Thomas Mann in een vertaling van W.J.A. Roldanus en hij bracht ook werk uit van Emily Dickinson, Theodore Dreiser, Fannie Hurst en Stuart Chase, maar met Nederlandse of Vlaamse auteurs had Leopold nog niet veel succes gehad. Nieuw talent dient zich meestal aan via de literaire tijdschriften die niet voor niets de kweekvijvers van uitgeverijen worden genoemd. Daarom nam Leopold met ingang van januari 1937 het tijdschrift De Vrije Bladen over. Dit blad, voortgekomen uit Het Getij (1916-1924), werd opgericht door Constant van Wessem, Herman van den Bergh, J.W.F. Werumeus Buning maar viel naar aanleiding van de Prisma-discussie uiteen. De tijdschriftfunctie werd in zekere zin overgenomen door Forum (1931-1935) en De Vrije Bladen ging vanaf 1931 als cahier verder. Het was een tijdschrift dat niet gebonden was aan enig literair of politiek-ideologisch uitgangspunt, had geen geprofileerd programma en in die zin loopt er een lijn van Het Getij naar Forum over De Vrije Bladen. In de periode dat Leopold het tijdschrift uitgaf verscheen in de reeks cahiers werk van onder meer: Menno ter Braak, Gerard den Brabander, Henri Bruning, Maurice Gilliams, H.A. Gomperts, Ed. Hoornik, L. Th. Lehmann, A. Marja, Jo Otten, Eric van der Steen, Ben Stroman, Adriaan van der Veen, Simon Vestdijk, Constant van Wessem en Johan van der Woude. De verschillende generaties waartoe deze auteurs behoorden, de verscheidenheid aan politieke kleur, alsmede de aanwezigheid van zowel fictie als non-fictie weerspiegelen enigszins het fonds dat de bevlogen Leopold zich droomde. Met het boek Schandaal in Holland (1939) van Du Perron en ook de vertalingen door Menno ter Braak van Herman Rauschnings boeken De nihilistische revolutie (1939) en Hitlers eigen woorden (1940) bereikte Leopold tenslotte een niveau dat hij ambieerde. Een tweede strategie in Leopolds streven naar een groter literair fonds was uitbreiding van de markt zoeken in Vlaanderen waar hij bovendien nieuw talent hoopte te strikken, wellicht net zoals Doeke Zijlstra van Nijgh & Van Ditmar had gedaan ten tijde van Forum. Dat verlangen, gecombineerd met het idee het financiële risico voor de kostbare Leopold's Encyclopedie (1939-1940) zo veel mogelijk te spreiden, verklaart misschien waarom hij in 1938 aan de jonge Manteau het toch uiterst royale aanbod deed om een eigen uitgeverij te beginnen. Manteau importeerde al sedert 1932 de boeken van Leopold en ook de Haagsche Post werd door haar in België verspreid. Ze was een groot bewonderaar van Leopold in wie zij een erudiete, bevlogen uitgever zag die ook als rolmodel voor haar eigen uitgeverij zou gaan fungeren. Manteau: ‘hij was afstandelijk, gereserveerd, to the point. Wat uiterlijk betreft was hij het toonbeeld van de directeur: steeds onberispelijk gekleed in een tikkeltje Engelse stijl, een keurige aktetas. Het waren vooral zijn creativiteit, zijn verantwoordelijkheidszin en zijn integriteit die de doorslag gaven in mijn appreciatie voor hem’. Zijn voorstel was an offer she couldn't refuse. | ||||||||||||
Een eigen uitgeverijOp 1 april 1938 werd bij het ‘registre du commerce’ als nummer 64.110 ingeschreven de Uitgeversmaatschappij en Algemeene Importboekhandel A. Manteau, personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid, Montoyerstraat 49, Bruxelles. De wijze van kapitaalverwerving vond als volgt plaats. Er werd voor 250.000 frank aan aandelen uitgeschreven met als aandeelhouders: Robert-Iwan Leopold (twintig procent), Floris Hartog (tien procent) en Manteau zelf (twintig procent). Uit het kasboek dat berust in het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC) kan vervolgens worden opgemaakt dat slechts de helft van het kapitaal werd gestort. De heren Leopold en Hartog (een aandeelhouder van Leopold) maakten aanvankelijk 75.000 frank over en Manteaus bijdrage bestond uit de tegenwaarde van voorraden, meubelen en goodwill van de importzaak. Dat bete- | ||||||||||||
[pagina 169]
| ||||||||||||
kent dat uitgeverij Leopold bij aanvang van het bedrijf een meerderheidsaandeel van 3/5 deel had en dat Manteau over slechts 75.000 frank aan liquide middelen kon beschikken. Er was ook nog een andere belangrijke restrictie vastgelegd bij de samenwerking tussen Leopold en Manteau: ‘Vanzelfsprekend werden de aankoop en de uitgave van buitenlandse rechten voor het Haagse bedrijf gereserveerd. Ik besefte gauw dat de ontwikkelingsmogelijkheden voor een literair fonds door die restrictie nogal schraal waren.’ Het kantoor van Manteau was na haar huwelijk met Closset in april 1936 van de Arenbergstraat 34 overgebracht naar een achterhuis aan de Montoyerstraat 49. De uitbreiding van het bedrijf betekende ook dat er meer personeel in dienst moest komen. Al sedert 1935 had Manteau een hele bekwame vertegenwoordiger in dienst, Harry Klagsbald. Daarnaast was de werkverdeling voor 1940 als volgt: Emiel Wouters, overgenomen van Onze Tijd, deed de boekhouding, diens tweelingbroer Frans Wouters trad op als secretaris van Manteau en voorts waren er nog enkele mensen werkzaam voor de facturering en het inpakken en verzenden van boeken. Manteau stond alleen aan het hoofd van zowel importboekhandel als uitgeverij en ontving daarvoor een salaris van drieduizend frank per maand en onkostenvergoedingen. De allereerste uitgaven van het nieuwe bedrijf kwamen nog datzelfde jaar, in 1938, uit. Het betrof twee kinderboeken van de schrijfster Antoinette van Dijk en de bekende illustrator Pier Marée. Deze boeken werden door Manteau voor Leopold in Vlaanderen op de markt gebracht en daarna heeft Manteau nooit meer een kinderboek uitgegeven. Belangrijker is dan ook dat Manteau via haar vertegenwoordiger Klagsbald en de Antwerpse boekhandelaar Bernard Kahan contact had gekregen met Em. De Bom. Deze bekende Van-Nu-en-Strakser zou dat jaar zeventig worden en dat vormde een mooie aanleiding om met een herdruk van De Boms roman Wrakken te komen. De jonge Maurice Gilliams werd bereid gevonden om een inleiding voor de herdruk van Wrakken te schrijven. Voor deze feestelijke herdruk koos Manteau voor de sierlijke Cochin-letter (door Lettergieterij Amsterdam als Gravure verkocht) en de roman werd op mooi Engels papier gedrukt. Voor de productie nam de kersverse uitgever contact met drukkerij V. van Dieren & Co. In Antwerpen. Van Dieren was destijds een der meest vooraanstaande drukkerijen van Antwerpen die vroeger onder meer Conscience had uitgegeven. Een eerste niet-gecorrigeerde proef van de inleiding van Gilliams werd op 17 juli 1938 door Manteau naar Greshoff gestuurd, die de bijdrage zou voorpubliceren in Groot Nederland. Het contract met De Bom werd tenslotte op 21 oktober 1938 getekend en afgesprokenTitelpagina Wrakken van Emmanuel de Bom.
werd dat 1500 exemplaren van de oplage doorverkocht zouden worden aan de Wereldbibliotheek. Dus niet aan mede-eigenaar Leopold en vermoedelijk gebeurde dat op verzoek van De Bom zelf, die immers vanaf 1919 op verzoek van zijn goede vriend Leo Simons, jarenlang als adviseur voor de Vlaamse Bibliotheek aan de Wereldbibliotheek verbonden was geweest. Wrakken is het boek van de melancholie en van een tragische somberheid. Het verhaalt over de tot mislukken gedoemde driehoeksverhouding tussen de Deense matroos William Breede, de musicus Richard Koenen en het gevallen meisje Ely die alledrie een hevig verlangen koesteren om de loop van hun bestaan om te buigen. Elk van hen tracht te ontsnappen aan de als beklemmend ervaren omgeving: de eenzaamheid van de matroos op zijn schip, de eenzaamheid van de musicus binnen een kleinburgerlijk milieu en de eenzaamheid van het sociaal verstoten meisje in de anonimiteit van de grote stad. Maar uiteindelijk zijn de personages, door De Bom van treffende psychologische portretten voorzien, niet in staat hun koers om te buigen. De slotzin van het boek luidt dan ook: ‘Zij hadden het oneindig weemoedige gevoel, dat het leven hun te sterk was, dat alles in dit leven onvermijdelijk is, en dat zij moesten medegaan, zich laten drijven als hulpelooze wrakken.’ Door die bijna fatale machteloosheid van de karakters heeft deze kleine roman ook nog iets naturalistisch behouden. Daar wordt door Gilliams in zijn voorwoord ook op gewezen. Al op 1 mei schreef Gilliams in een brief aan De Bom: ‘De inleiding is er. [...] Mijn bedoeling | ||||||||||||
[pagina 170]
| ||||||||||||
Angèle Manteau.
is geweest: aandacht voor Wrakken te vragen. De manier waarop ik het beproef: niet anecdotisch over Uw werk te schrijven, maar met ‘moderne critische wreveligheid.’ Hij betoogt in zijn inleiding dat De Bom met deze technisch gesproken uiterst verzorgde roman geen poging tot vernieuwing heeft gedaan in de romankunst. Dat maakte volgens hem dat het boek al bij verschijnen een tikje verouderd was. Het was geen roman die zijn eigen tijd weerspiegelde (het verhaal heeft trouwens een autobiografische achtergrond) en als zodanig was het ook geen echte bijdrage aan de ontwikkeling van Van Nu en Straks. Overigens is het interessant dat Gilliams in zijn voorwoord er als eerste op heeft gewezen dat Wrakken de eerste stadsroman is van de Vlaamse literatuur. Inderdaad maken de stadswandelingen, het café en het circus een belangrijk deel uit van de opvallende setting van deze roman. De kritiek sloot zich over het algemeen aan bij de interpretatie van Gilliams. De ultra-katholiek Joris Caeymaex heeft het in Onze Tijd (1 december 1938) over ‘getemperd fatalistisch realisme’ en over een ‘naturalistisch neutraal boek’ dat ‘zuiver’ is vormgegeven: ‘Jammer dat dit nu niet geweest is juist een boodschap van hoop, van stralende levensvoorwaarden.’ In Het Laatste Nieuws (18 april 1939) bespreekt Aug. Van Boecksel de roman: De hooge verdienste van De Bom zal het blijven ons dezen kleinen baanbrekenden roman te hebben geschonken, waaruit een cosmopolitische lucht ons tegenwaait, waarin stijl en atmosfeer zoo innig vereenigd zijn, waarvan de opbouw zoo'n verrassende harmonie vertoont. De criticus van Dietsche Warande en Belfort (juni 1939), W.B., betreurt dat De Bom niet verder is gegaan als romancier: Wij kunnen betreuren dat De Bom de belofte niet tot vervulling bracht, die deze eerste Antwerpsche roman wekte, maar wij zijn dankbaar om den herdruk van dit eerste werk, dat in de ontwikkeling der Vlaamsche literatuur een waardevolle plaats inneemt. De recensent van het collaborerende dagblad Volk en Staat (16 oktober 1940) ten slotte, B[ertJ R[anke], noemt Wrakken een hybridisch mengsel van niet geheel geslaagde, naturalistische objectiveering en, evenmin, zuivere, introspectieve interpretatie. Enkel in deze laatste hoedanigheid, en meer nog als litterair-historisch dan als zuiver menschelijk dokument, kan het ons heden interesseeren.Hij benadrukt dus de historische waarde van de roman en toont zich uiterst tevreden met het initiatief van Manteau om ‘half vergeten werk’ opnieuw onder de aandacht te brengen. | ||||||||||||
BesluitMet de herdruk van de roman Wrakken heeft Manteau definitief de basis gelegd voor wat zou uitgroeien tot een imposant fonds. Vermoedelijk is dat ook de reden waarom juist dit boek vaak wordt genoemd als haar allereerste uitgave. Manteau heeft gedurende een belangrijk deel van haar carrière heel wat moeite gedaan | ||||||||||||
[pagina 171]
| ||||||||||||
om - naast het uitgeven van jonge aanstormende talenten - ook literair-historisch belangrijk werk uit te geven. Daarbij wordt een opvallende plaats ingenomen door Van Nu en Straks. Naast werk van De Bom verscheen namelijk ook een bundel van Arnold Sauwen bij Manteau en publiceerde ze het verzamelde werk van Herman Teirlinck, August Vermeylen en Karel van de Woestijne. En ten slotte was Angèle Manteau aan het eind van de oorlog ook de beoogde uitgever van een nieuw tijdschrift dat de groep van Van Nu en Straks na Vlaanderen (1903-1907) weer zou binden, het tijdschrift Diogenes of Morgen dat uiteindelijk na de oorlog als Nieuw Vlaams Tijdschrift bij de socialistische uitgeverij Ontwikkeling zou verschijnen. | ||||||||||||
Literatuuropgave
|
|