| |
| |
| |
literatuur-signalementen
Emblemata van Brusselse jezuïeten
In de zomer van 1996 was in de Koninklijke Bibliotheek Albert i te Brussel een tentoonstelling te bezoeken die een onbekende en ongekende literaire schat openbaarde. In deze rijke bibliotheek bevindt zich onder de manuscripten namelijk een serie kleurrijke emblemata uit de jaren 1630-1685. Deze emblemen werden voor de jaarlijkse ‘affixiones’ (tentoonstellingen) door leerlingen van het Brusselse jezuïetencollege vervaardigd om de verrichtingen van de leerlingen onder de aandacht te brengen en in herinnering te houden. Van de meer dan 2000 motto's en afbeeldingen is thans een selectie gepubliceerd met uitvoerig commentaar door de Leuvense hoogleraar Karel Porteman:
Emblematic Exhibitions (affixiones) at the Brussels Jesuit College (1630-1685). A Study of the Commemorative Manuscripts (Royal Library, Brussels). With Contributions by E. Cockx-Indestege, D. Sacré, M. de Schepper (Turnhout, Brepols, 1996. 198 blz.). De prachtig geïllustreerde catalogus met toelichting wordt voorafgegaan door een aantal studies. De aandacht van Porteman richt zich in een lange inleidende beschouwing op een beschrijving van het materiaal (onder andere de schilders en de tekst) en op de omstandigheden waaronder de Brusselse ‘affixiones’ functioneerden. Daarbij komt niet alleen het jezuïtische schoolsysteem ter sprake, maar bijvoorbeeld ook de verhouding tussen het college enerzijds en het Brusselse hof en de stad anderzijds. De invloed van stedelijke festivals en religieuze ceremonies is immers niet zelden aanleiding geweest tot het vervaardigen van emblemata. Dirk Sacré gaat in op de formele, met name prosodische aspecten van het gebruikte Latijn in de verzen, Elly Cockx-Indestege in een korte bijdrage op de manier waarop de manuscripten zijn ingebonden, terwijl Marcus de Schepper de provenance van de manuscripten heeft onderzocht. Bijlagen geven een chronologische lijst van de handschriften en een lange lijst van leerlingen die hebben bijgedragen aan de ‘affixiones’. Kortom, een informatieve en schitterend uitgegeven studie.
jeroen jansen ivn
| |
Twee brieven van een lichtmis
Aernout van Overbeke staat in de literatuurgeschiedenis bekend als een lichtmis en een pretmaker. In 1663 had hij weliswaar een psalmberijming uitgegeven, maar deze werd zeer slecht verkocht. Geheel aan de grond geraakt, besloot hij in 1668 voor de Raad van Justitie naar Indië te vertrekken. Op Java kon hij de schade tenminste wat inlopen door het salaris dat de voc hem daar ter beschikking stelde. Na zijn aankomst in Batavia schrijft hij twee brieven naar het vaderland. Op 1 februari 1669 schrijft hij een lange brief voor familie, vrienden en bekenden. Aan het eind van het jaar, op 15 december, schrijft hij ook een kortere brief aan vier vriendinnen. Beide brieven zijn nu in de serie egodocumenten uitgegeven en voorzien van een lange inleiding. (Buyten gaets. Twee burleske reisbrieven van Aernout Overbeke. M. Barendvan Haeften en A.J. Gelderblom (red.) (Egodocumenten 15) Hilversum: Verloren, 1998. 125 blz., ƒ25,-).
Het is leuk dat ook minder bekende zeventiende-eeuwse teksten op deze wijze toegankelijk worden voor een groot publiek. De twee brieven lijken in het geheel niet op de teksten die men kent uit de literaire canon, maar behoorden gewoon tot de ontspanningslectuur. Door de informatieve inleiding vervalt de kloof van drie eeuwen en kunnen ze ook weer als zodanig gelezen worden. Bijzonder is dat de editeurs de monsterrol van het schip hebben teruggevonden waarmee Van Overbeke naar de Oost is gegaan. Verder hebben ze hun best gedaan om zoveel mogelijk van Van Overbekes sociale leven in Holland te achterhalen. Hierdoor kunnen veel verwijzingen naar de diverse bekenden van de briefschrijver worden uitgelegd. Dit is heel aardig gelukt, al zijn de editeurs daar zelf wat minder van overtuigd. De annotaties zijn doorspekt met vraagtekens, ‘waarschijnlijks’ en ‘misschiens’.
Het meest opvallende aan de teksteditie is de vergelijking tussen de ‘mannenbrief’ en de ‘vrouwenbrief’. De mannenbrief is een stuk langer dan de andere en wat lomp geschreven. De vrouwenbrief daarentegen is wat speelser en subtieler: meer verkleinwoorden, minder vloeken, en vooral minder sex. De mannenbrief barst van de schunnigheden, waarvan er geen enkele wordt overgeslagen in de zakencommentaar. Behalve qua stijl verschillen de brieven ook inhoudelijk enigszins. De mannen krijgen meer zakelijke details over de reis en het schip. Verder blijkt duidelijk dat er een ander referentiekader wordt verondersteld bij de mannen dan bij de vrouwen. In de mannenbrief wordt er voornamelijk verwezen naar klassieke auteurs uit de Romeinse oudheid, de vrouwen krijgen
| |
| |
meer verwijzingen naar motieven en figuren die een rol speelden in de prozaromans uit hun tijd. Al deze zaken komen behalve in de inleiding ook naar voren in de zakencommentaar die onderaan de tekst is afgedrukt. Door de zakencommentaar heen staat ook nog een woordcommentaar waardoor elke mogelijke drempel voor de moderne lezer is weggenomen. Dit woordcommentaar bevat echter wel wat slordigheden. Het bevat erg veel herhalingen, die eenvoudig weggelaten hadden kunnen worden. Verder lijkt niet overal het eindelijk voltooide Woordenboek der Nederlandsche Taal te zijn gebruikt, waardoor sommige woorden een nieuwe betekenis krijgen. Maar ook met deze schoonheidsfoutjes is Buyten gaets een geslaagde teksteditie.
matthijs van otegem
| |
Het dagboek van Otto
In het artikel ‘Lezen tot de laatste snik’ [Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 1 (1994)] vertelde Baggerman over Otto en zijn leeservaringen die blijken uit zijn dagboek. Nu is er ook een teksteditie verschenen van het hele dagboek (Het dagboek van Otto van Eck (1791-1797). Ed. A. Baggerman en R. Dekker. (Egodocumenten 12) Hilversum: Verloren, 1998. 299 blz., ƒ49,-).
Otto is een laat-achttiende-eeuws jongetje uit een regentenfamilie. Zijn ouders lieten hem in het kader van zijn opvoeding een dagboek bijhouden. Hier begon hij mee in 1791 toen hij tien was, en het dagboek loopt door tot in 1797 als hij zeventien jaar oud is. Uit Otto's verslaglegging blijkt de sterke invloed van zijn ouders. Hij houdt nauwgezet bij of hij wel netjes zijn huiswerk heeft gedaan en of hij braaf geweest is tegen zijn vader en moeder. Zij lazen immers zijn dagboek. Als Otto wat ouder wordt, vertelt hij daarnaast ook dingen die hij heeft meegemaakt en hoe hij zelf over dingen denkt. Zo leren we hem beter kennen. Hij is een beetje doof en ook vaak ziek. Op 30 maart 1798 overleed Otto aan een onbekende ziekte.
In de teksteditie geven de editeurs de volledige tekst van het dagboek weer. Daarbij is de tekst voorzien van een inleiding, waarin aandacht besteed wordt aan het dagelijks leven in de achttiende eeuw. Hierin komen opvoeding, onderwijs, Otto's lectuur, en zijn ziektes aan de orde. Tot slot kent het boek een register van persoonsnamen en twee bijlages. De eerste is een kort verslagje dat Otto's vader maakte van het overlijden van zijn zoon. De tweede bijlage bevat een lijst van geïndentificeerde auteursnamen en boektitels.
Het is ontzettend interessant om het dagboek te kunnen lezen van een kind, dat twee eeuwen geleden leefde. Het dagboek is dan ook een aanwinst in de serie Egodocumenten. Het is prettig dat de editeurs de tekst voorzien hebben van een personenregister en een lijst van geïdentificeerde boektitels. Zo kun je verwijzingen in de tekst makkelijk nazoeken. Helaas blijkt dan dat de Wereldgeschiedenis van abt Millot niet geïndentificeerd is en dus niet in de lijst voorkomt, evenals het ‘Zedelijk Magazijn’. Dit geldt eigenlijk ook voor het boek van de auteur Johann Ludwig Ewald, waarvan de lijst meldt ‘diverse titels mogelijk’. Door te benadrukken dat alleen teruggevonden titels vermeld zijn, is de lezer echter gewaarschuwd.
Maar ook het personenregister valt
Omslag Otto van Eck. Dagboek 1791-1797.
een beetje tegen. Er staat zelden meer informatie in dan blijkt uit de tekst van het dagboek zelf. Daarbij is het register niet compleet. Zo blijkt uit het verslag van zaterdag 21 oktober 1791 (moet zijn: 22 oktober) dat de familie van Eck veranderde van knecht. Dit is niet terug te vinden in het register; daar duikt de nieuwe knecht pas een half jaar later op. Overigens zitten er meer fouten in de datering die de editeurs niet opgelost hebben. Waar ze wel ingegrepen hebben, wordt niet altijd even duidelijk. De editeurs zeggen in de al te summiere verantwoording dat de tekst getrouw is weergegeven en incidentele verschrijvingen niet zijn verbeterd. Dit blijkt echter niet uit vergelijking van de facsimile op pagina 144 met de transcriptie. Soms staan er ook aanvullingen tussen rechte haken in de tekst, dan weer bevatten de rechte haken alleen een vraagteken. Heeft Otto dit zelf gedaan? Hierover staat in de verantwoording weer helemaal niets. Al met al zaaien de editeurs behoorlijk war verwarring. Jammer, want zo'n uniek dagboek als dat van Otto had een beter lot verdiend.
matthijs van otegem
| |
| |
| |
Wie las wat in de negentiende eeuw?
Wim van den Berg en Marita Mathijsen stelden ter nagedachtenis van Bernt Luger, die onverwacht en veel te vroeg overleed, een bundel samen van door Luger voor boeken en tijdschriften geschreven bijdragen. Veel van die stukken zijn baanbrekend geweest op het moment van verschijnen, zoals het artikel waaraan de titel van deze bundel is ontleend. Luger schrijft gemakkelijk en sommige van zijn formuleringen zijn zo puntig dat ze in het geheugen blijven haken. En steeds is er die typisch Lugeriaanse ironie die hem ook als causeur zo kenmerkte.
Luger diept in veel van zijn artikelen juist die auteurs op uit de negentiende eeuw, die toen veel gelezen werden, maar nu vaak vergeten zijn. Langs en naast de ‘grote’ negentiende-eeuwers leefden auteurs die voor het grote publiek de smaakmakers waren en die de publiekstrekkers vormden voor de leesbibliotheken. Luger bezat zelf zo'n leesbibliotheek, althans een groot deel daarvan, en hij was dan ook als geen ander in staat om vanuit dat bezit te reconstrueren wat men nu het meest leende en wat men werkelijk las in de negentiende eeuw.
Behalve kennis van leesbibliotheken en vergeten auteurs als Johan de Vries, was Luger een groot liefhebber van Dickens (hij was lid van het Nederlandse Dickensgenootschap), van de Tachtigers en van schaken. In omgekeerde volgorde: hij speelt een partij schaak van Multatuli na, hij legt uit waarom hij van Aletrino houdt en hij laat zien hoe populair Dickens was in negentiende-eeuws Nederland.
Luger bezat de onnavolgbare eigenschap om situaties en verschijnselen van een ironisch-afstandelijk commentaar te voorzien waarbij hij steeds een eigen geluid liet horen. Bij herlezing van deze stukken, en dat nu achter elkaar, hoor je hem spreken, soms mild, soms cynisch, maar altijd scherp observerend, zonder vooroordelen met betrekking tot ‘hoge’ of ‘lage’ literatuur.
Wie las wat in de negentiende eeuw? (Utrecht: Matrijs, 1997) bevat een representatieve keuze uit het werk van Luger. Wat hij allemaal nog meer schreef wordt duidelijk uit de door Cees Aarts samengestelde bibliografie, die achterin het boek is opgenomen. De bundel besluit met een portret van Luger voor zijn bibliotheek en een In memoriam van Tom van Deel.
| |
Ingekomen uitgaven
Porteman, K., Symbolische boekwetenschap of twee vliegen in één klap. Amsterdam: De Buitenkant, 1998 (Zevende Bert van Selm-lezing), 39 blz., ills., ƒ20,-; isbn 90 70386 98 4.
Aan de hand van een embleemserie uit 1683 over drukkers, boeken, bibliotheken en lezers, afkomstig uit het Koninklijk Jezuïetencollege te Brussel, gaat Porteman in op zowel de inhoud van de symboliek als op het werkelijkheidsonderricht (‘de manier waarop zij de realiteit als betrekenaar representeren’) van dergelijke embleemseries. De Symbolforschung kan volgens hem bijdragen aan de materiële en historische kennis van dingen en gebeurtenissen, zoals - in dit geval - de productie, distributie en consumptie van boeken. De wijze waarop Porteman vervolgens de emblemen van de leerlingen van het jezuïeten-college rond de themata pietas (godsvrucht) en doctrina (leer, wetenschap) duidt, betekent inderdaad twee vliegen in één klap: het doorzien van de bronnenwaarde van de betekenaars en van de toegekende betekenissen. De embleemserie die de boekproductie, -distributie en -receptie in beeld brengt is al even uniek als Portemans sublieme interpretatie daarvan. [pjv]
Rotenstreich, Mirjam, Over den titel dienen wij ons geen zorgen te maken. Het slot van De Avonden in het licht van Tolstoi. Amsterdam: De Bezige Bij, 1997, 76 blz.
De titel van dit boekje is een citaat uit het werkplan (1946) van (toen nog) Simon Reve voor De Avonden. Daarbij noteerde hij ook nog het volgende: ‘De mededeelende verhaal-vorm is absoluut niet verwerpelijk, zie De dood van Iwan Iljits[J] van Graaf Leo Tolstoj’. Deze aantekening zette Mirjam Rotenstreich ertoe aan om na te pluizen welke invloed er nu precies is uitgegaan van het verhaal van Tolstoi op De Avonden. Hoewel Reve's waardering voor Tolstoi later tot nul gereduceerd blijkt, zoals hij in een brief aan Carmiggelt te kennen heeft gegeven, zijn vooral het slot en sommige dromen van Frits van Egters sterk door Tolstoi gekleurd volgens Rotenstreich. [gvb]
Terlouw, Sanne, Zoekzakboek. Hoe en waar kan ik informatie vinden. Den Haag: NBLC Uitgeverij i.s.m. Stichting Wetenschap en Techniek Nederland, 1998, 48 blz., ƒ7,50; isbn 90 5483 172 3.
Niet in de inleiding, maar op de ach- | |
| |
terflap wordt de doelgroep onthuld van dit heuristisch zakboekje: voor scholieren en docenren basisvorming en rer voorbereiding op de tweede fase van het voortgezet onderwijs ten behoeve van scripties, werkstukken, artikelen of spreekbeurten. In vijf hoofdstukken worden tips gegeven over 1. hoe je een goede vraag stelt (wat, wie, waar enz.), 2. hoe je informatie zoekt in allerlei instellingen (bibliotheek, mediatheek, museum, archief, Internet), 3. welke informatiedragers er zijn (teksten, beeld en geluid, cd-rom e.d.), 4. hoe je interviews afneemt, een enquête houdt of het Internet afzoekt, en 5. hoe je met de verkregen informatie omgaat (wees kritisch; bronvermeldingen). Al met al een handig meeneemboekje bij de eerste (en ook nog wel de volgende) schreden op het heuristische pad. [pjv]
Tigelaar, Jaap, Die salighe ende schoone hystorie vanden strijde des lants van Spaengiën. Een Middelnederlandse vertaling van de Kroniek van Pseudo-Turpijn in Die alder excellenste cronyke van Brabant (Antwerpen, Roland vanden Dorpe, 1498). Teksteditie. Groningen: Uitgeverij Passage, 1998, (Cahiers voor Nederlandse Letterkunde 1997/2), 60 blz., ills., ƒ25,- (abonnees ƒ20,-); issn 1382-5518.
Deze teksteditie met inleiding bevat het achttiende kapittel van het tweede deel van Die alder excellenste cronyke van Brabant (Antwerpen 1498), de zogenaamde Kroniek van Pseudo-Turpijn, een vertaling van de Historia Karoli Magni et Rotholandi. Aartsbisschop Turpijn zou de auteur zijn van de kroniek waarin de veldtochten van Karel de Grote tegen de ongelovigen in Spanje beschreven staan. In de Middeleeuwen
Hoe Rolant den rese bevacht ende versloech (Houtsnede), uit Die salighe ende schoone hystorie vanden strijde des lants van Spaegiën.
werd aan de historische betrouwbaatheid van deze tekst niet getwijfeld. Jacob van Maerlant nam de ‘kroniek’ via Vincentius van Baeuvais' Speculum historiale in vertaling op in zijn Spiegel historiael. Vervolgens nam Van Boendale het geheel weer op in de Brabantse yeesten. De Pseudo-Turpijn heeft niet alleen invloed gehad op de Middelnederlandse historiografie, maar ook op de ridderromans ( Lorreinen, Karel ende Elegast). Tigelaar biedt nu een editie van de laatste getuige van de Pseudo-Turpijn-traditie - die uit de Brabantse kroniek - die afwijkt van de genoemde lijn omdat ze een vertaling-bewerking is naar een andere versie. In de zestiende eeuw volgen nog drie herdrukken bij Jan van Doesborch in Antwerpen en ook in Aurelius' Divisiekroniek zijn gedeelten van de Pseudo-Turpijn te vinden. De editie is voorzien van woord- en zakencommentaar, tekstkritische aantekeningen en een register van eigennamen.
[pjv]
Waterschoot, Jos van, Van hooggeleerde heren, opstandelingen en pornografen. Een wandeling door de geschiedenis van de boekhandel in Amsterdam. Amsterdam: Bas Lubberhuizen, 1998 (Literaire wandelingen, 6), 88 blz., ills., ƒ19,50; isbn 90 73978 96 3.
Van een boekje dat begint met de zin ‘De Duitser Gutenberg of de Nederlander Laurens Janszoon Coster: wie van hen de boekdrukkunst uitvond, zal wel nooit helemaal duidelijk worden’ is het de vraag of dat in de verdere pagina's nog wel goed komt. Ook de titel zet de lezer op het verkeerde been; die had even goed kunnen luiden ‘Van ongeletterden, brave burgers en dominees’. Maar Van Waterschoot had het ook moeilijk met zijn wandeling door Amsterdam: van de drukkers en boekhandelaars uit het verleden zijn weinig realia overgebleven.
Op onze tocht komen we vooral op plaatsen waar het ooit allemaal gebeurd is, maar waar weinig van toen te zien is. Men kan het boekje dan ook beter thuis lezen en bij een bezoek aan Amsterdam denken: o ja, hier zat vroeger ongeveer Cornelis Lodewijksz vander Plasse, de uitgever van Bredero. Niettemin staat er veel wetenswaardigs in deze overigens tot een klein deel van de binnenstad beperkte ‘literaire’ wandeling, al wordt die ontsierd door enige storende fouten: mejuffrouw van Eeghen wordt consequent van de verkeerde inititalen voorzien (I.A. i.p.v. I.H. op p. 7, 82, 85); de val van Antwerpen wordt op 1589 gedateerd (p. 11, 49), een ‘libel’ (schotschrift) wordt als keukenmeidenlectuur gedefinieerd (p. 51), de voornaam van Coornhert blijkt David te zijn (p. 72, 81), Philips van Marnix van St. Aldegonde staat op de verkeerde plek in het register (p. 84) en in de literatuuropgave had het
| |
| |
prachtige werk van Kleerkooper en Van Stockum toch niet mogen ontbreken.
[pjv]
Henk van Zuiden, Daar waar ik leefde. Nederlandstalige dichters over het landschap van hun jeugd. Utrecht: Kwadraat, 1998, ƒ22,90.
Aansluitend bij het thema van de boekenweek 1998 zocht Van Zuiden 68 gedichten bijeen waarin dichters zich uitspreken over de omgeving waarin zij hun jeugd doorbrachten. Daarbij blijkt herinnering soms een vertekend beeld op te leveren en soms is er van die plek uit de jeugd weinig meer overgebleven, zoals in het opgenomen gedicht van Chr.J. van Geel.
De gedichten zijn alfabetisch op auteursnaam gerangschikt en achterin deze bloemlezing worden vindplaatsen vermeld. [gvb]
Karel Bostoen, Bonis in bonum. Johan Radermacher de Oude (1538-1617), humanist en koopman. M.m.v. C.A. Binnerts-Kluyver, C.J.E.J. Hattink en A.M. van Lynden-De Bruïne. Hilversum: Verloren, 1998 (Zeven Provinciënreeks, 15), 80 blz., ills., ƒ25,-, isbn 90-6550-155-x.
Nadat Bostoen al in het Archief 1984 van het Zeeuws Genootschap zwaarwegende argumenten had aangevoerd voor het auteurschap van Johan Radermacher van de oudste Nederlandse grammatica, plaatst hij nu deze boeiende koopman-humanist in het bredere kader van zijn tijd. Geboren te Aken, opgeleid voor de handel in Antwerpen, als hervormde uitgeweken naar Londen, weer terug naar Antwerpen, weer naar Aken en uiteindelijk gevestigd in Middelburg, onderhoudt Radermacher tal van contacten met geleerden en kunstenaars als Ortelius,
Omslag Bonis in bonum.
Philips van Lansbergen, Carolus Clusius, de drukker Richard Schilders en vele an deren. Het meeste werk van Radermacher is onuitgegeven; het berust in manuscript in het Van Lynden-archief. Het slothoofdstuk is geheel gewijd aan Rotarius' (zoals hij in het Latijn heet) ‘symbolum’, zijn devies ‘bonis in bonum’ (de goeden ten goede), voorzien van een globe op een rad, dat ook als drukkersmerk voorkomt. Als bijlagen in dit rijk geïllustreerde deeltje uit de Zeven Provinciënreeks zijn opgenomen genealogische gegevens, citaten in vreemde talen, bronnen en literatuur en een index. [ pjv]
Eerbetoon aan Jan van Nijlen. Dubbelnummer van Facture baroque; periodiek van de poëzievereniging Mayapan & (vormen) 2 (1997), nr. viii, blz., Abonnement (4 nrs.), bef 400.
Het typografisch uiterst verzorgde Vlaamse poëzietijdschrift Future baroque wijdde een dubbelnummer aan Van Nijlen. Behalve een keuze uit zijn poëzie bevat deze aflevering oude en nieuwe bijdragen van A.G. Christiaens, Frank de Crits, Herman de Coninck, Clara Haesaert, Geert van Istendael, Roger M.J. de Neef, Clem Schouwenaars, Lucienne Stassaert en Willie Verhegghe, en gedichten voor of op Van Nijlen door Stefaan van den Bremt, Pieter G. Buckinx, Hubert van Herreweghen, Gijs van Rhode en Freddi Smekens. Administratieadres: Modest Huyslaan 14, B-8500 Kortrijk, 056-259810/456767, fax 456790. [pjv]
Frans A. Janssen, Didot versus Bodoni. Lugduni Batavorum: In Aedibus Paradisi Ammonitis, mcmxcviii, 8 blz., ills.
Deze uitgave verscheen op 28 april 1998 in het kader van een reeks van vier door Janssen gegeven lunchlezingen onder de titel Typografische meesterwerken in de Universiteitsbibliotheek Amsterdam, georganiseerd door de Dr. P.A. Tiele-Stichting in samenwerking met de Leerstoelgroep Boek-, Archief- en Informatiewetenschap van de Universiteit van Amsterdam. De tekst over de ‘concurrerende meesters van de neoclassicistische typogafie’, Didot en Bodoni, is door thuisdrukker Gerard Post van der Molen van de Ammoniet met de hand gezet uit de Bodoni en aan de bezoekers van de lezing gratis verstrekt. [pjv]
Tzum; literair tijdschrift. jrg. 1, nr. 1, Leeuwarden: Frysk en Frij, 1998, 64 blz., abonnement ƒ27,50 (4 nrs.). issn 1388-1442.
Onder redactie van Derwent Christmas, Ifor Molenhuis, Coen Peppelenbos en Jacob Stelwagen presenteert zich een nieuw noordelijk literair tijdschrift met als doel de literaire productie in de noordelijke provincies onder de aandacht te brengen van het hele land. Naast Nederlandstalige bellettrie heeft het tijdschrift ook aandacht voor literatuur in het Fries of in dialect. Tzum bevat eveneens het literaire interview, beeldende kunst en polemische stukken (in
| |
| |
Tzum literair tijdschrift.
de rubriek ‘Tzum kotzen’!). Redactieadres: Utjouwerij Frysk en Frij, Postbus 1750, 8901 CB Leeuwarden. [ pjv]
Uitgelezen boeken; tijdschrift voor boeken kopers en boekverkopers jrg. 7 (1998), nr. 2 (juni). Amsterdam: De Buitenkant, 1998, 44 blz., ills., ƒ21,- op postbank 1781409 van De Buitenkant.
Joop van den Berg wijdt vrijwel het gehele nummer aan het populaire geïllustreerde Indische weekblad d'Oriënt, de opmerkelijke hoofdredacteur van dat blad, Albert Zimmerman, en het daarin vanaf 1935 verschijnende stripverhaal CAMouFLAGES (waarvan er enkele in Uitgelezen boeken worden gereproduceerd) van de Amerikaanse illustrator Billy Cam. Zimmerman, van wiens hand herinneringen aan Billy Cam zijn opgenomen, is ook de auteur van de romans Goena goena en De groote debâcle, verschenen onder het pseudoniem Caesar Kijdsmeir Jr. Nop Maas besluit dit nummer van Uitgelezen boeken met nadere bijzonderheden over de Haarlemse tekenleraar J.F. Nuijens, alias Korporaal Achilles, over wie hij in jrg. 6, nr. 3, uitgebreider had bericht. [pjv]
Werken met Zeeuwse bronnen. Tekst en uitleg bij het lezen van archiefstukken. O.r.v. L.M. Hollestelle, A.P. de Klerk, H. Uil, A. van Waarden-Koets. Amsterdam: Schiphouwer en Brinkman, 1998 (Kartons voor geschiedenis en letterkunde, 3), 201 blz., ills., isbn 90-72872-18-5.
Samen met de in 1991 bij dezelfde uitgever en in dezelfde reeks verschenen Gids voor historisch onderzoek in Zeeland vormt Werken met Zeewse bronnen een aanbevelenswaardig tweetal om onderzoek te doen naar en in Zeeland. Wie in het bezit is van Lezen in Brabantse bronnen (2e dr., 's-Hertogenbosch 1989) zal dezelfde opzet herkennen: een aantal hoofdstukken over de historische hulpwetenschappen (paleografie, afkortingen en cijfers, tijdrekenkunde, geld, maten en gewichten), gevolgd door capita over het Bestuur, Justitie en politie, Polders en waterschappen, Notarissen, Kerk en onderwijs, Voorouders, Belastingen, Armenzorg, Landbouw, Handel, nijverheid en visserij, Verkeer en vervoer en Oorlogsvoering en landsverdediging. Alle hoofdstukken zijn voorzien van afbeeldingen van relevante archivalia met transcripties. Een literatuuropgave besluit dit, door vijftien Zeeuwse archiefmedewerkers en historici, helder geschreven boekwerk. [pjv]
|
|