| |
| |
| |
literatuur-signalementen
De pest in de ub Amsterdam
Gezien de Engelstaligheid van de publicatie Plague and print in the Netherlands; a short-title catalogue of publications in the University Library of Amsterdam (Rotterdam: Erasmus Publishing, 1997 [=1998], 360 blz., ills., ƒ120,-) wordt door de samenstellers Paul Dijstelberge en Leo Noordegraaf een breed publiek verwacht voor het behandelde onderwerp: teksten over de pest. De geschiedenis van de geneeskunde is inderdaad booming business, niet alleen voor de wetenschapsgeschiedenis, maar ook voor sociaal-historici, historisch-demografen en beoefenaars van de ideeëngeschiedenis. Aan epidemische ziekten worden steeds meer publicaties gewijd.
Het bronnenmateriaal voor de bestudering van de geschiedenis van de eertijds zo gevreesde pest, is nu voor een groot deel bijeengebracht door de economisch-historicus Leo Noordegraaf die daarover al een aantal publicaties op zijn naam heeft staan en historisch-letterkundige Paul Dijstelberge die er in 1989 op afstudeerde. Zij hebben in de ub Amsterdam zo'n 700 à 800 teksten over de pest aangetroffen uit de periode 1512-1796, die alle in chronologische volgorde beschreven worden met short-title, collatieformule, stcn-fingerprint, korte inhoudsopgave, bibliotheeksignatuur en verwijzingen naar standaardwerken.
Wie alleen maar de titels van de literaire en medische bronnen en van de talrijke door de overheid uitgevaardigde ordonnanties doorneemt en de bijgevoegde illustraties bekijkt, krijgt al een idee van de enorme impact die de pest in het verleden gehad moet hebben. Alleen
Pestlijder. Houtsnede uit het Medisch Handboek van Joannes de Ketham, 1512.
al voor de 16e eeuw worden 42 items genoteerd en wellicht wijst het aantal verschenen titels per jaar in de 17e eeuw op de regelmatig uitbrekende epidemieën.
Ook in literaire teksten klinkt ‘de slaande hand Gods’ herhaaldelijk door: Reyer Anslo, Boccaccio, Bodecher Benningh, Bredero, Henrik Bruno, Cats, Jeremias de Decker, Constantijn Huygens, Jan Luyken, Joannes Six van Chandelier, Jan Soet en Vondel hebben er woorden aan gewijd.
Het door Paul Dijstelberge bijzonder fraai vormgegeven binnenwerk is op mooi papier gedrukt door Stolwijk in Duivendrecht en gevat in een al even fraaie band door Pfaff te Woerden. Het geheel omvat - naast de catalogus - een inleiding met uitvoerige uitleg over de gevolgde methode van bibliografische beschrijving, een bibliografie van secundaire literatuur over de pest, een index op namen en titels en een index op drukkers, uitgevers en uitgeversplaatsen.
pjv
| |
Necrografisch woordenboek
Werkelijk tranentrekkend is de foto van poes Lokkie op de doodskist van Ina Boudier-Bakker op blz. 44 van de publicatie van Hans Heesen, Harry Jansen en Ed Schilders, Waar ligt Poot? Over de dood en de laatste rustplaats van Nederlandse en Vlaamse schrijvers (Baarn: De Prom, 1997, 331 blz., ills., ƒ34,90). Het beest heeft urenlang door het kijkglaasje naar haar overleden vrouwtje zitten turen. Wat er daarna met haar (de poes) gebeurd is, vermeldt dit ‘biografisch’ lexicon helaas niet. Op zeer veel andere vragen met betrekking tot overlijden en begraven of cremeren van honderden auteurs van de 12e eeuw tot heden daarentegen krijgen we wel antwoord.
Herman de Man stortte in 1946 neer op Schiphol; Dirk Smits overleed in 1753 aan de gevolgen van een hondenbeet; Lode Zielens werd na de bevrijding van Antwerpen toch nog het slachtoffer van een v-i-raket in 1944; Jan Arends sprong op ‘maandag [niet: dinsdag] 21 januari 1974’ uit het raam van zijn flat; Hein de Bruin verhing zich in 1947 op zijn zolder; Maurice Gilliams overleed in 1982 aan een hartaanval in het Antwerpse Sint-Elisabethgasthuis waar hij zijn zieke vrouw bezocht; Anton Koolhaas overleed in 1987 aan de gevolgen van ‘stupide medische fouten’ bij een hernia-operatie.
Moord, doodslag, ongelukken, ouderdom en alle ziekten uit de medische encyclopedie trekken voorbij bij het
| |
| |
Ina Boudier-Bakkers poes Lokkie op de kist van de schrijfster. Coll. Annie van der Wal/ Gé Vaartjes
doorbladeren van deze ‘literatuurgeschiedenis in anekdotes’, deze ‘literaire reisgids’. De samenstellers hebben zich alle mogelijke moeite getroost om betrouwbare feitelijke informatie te verschaffen, niet alleen wat betreft begraafplaats, overlijdensdatum en doodsoorzaak, maar ook ten aanzien van geboortedata en -plaatsen, hetgeen blijkt uit de uitvoerige bronnenlijst (blz. 274-289). Des te merkwaardig is dat de artikelenserie ‘Het Graf’ in jaatgang 10 (1993) van het tijdschrift Literatuur niet ten volle is benut (wel de bijdragen over Borger en Post, maar niet die over Cats, Van Mandeville, Potgieter en Van Lennep).
Via een onderwerpregister op biografische feiten, ziekten en kwalen, rondom het verscheiden, de begrafenis en postuum, kan de gebruiker van dit boek op de meest waanzinnige trefwoorden gegevens vinden: blindheid, kroegen, mazelen, bloemen, laatste wens, val uit trein of lijkschennis. Uiteraard is er ook een persoonsnamenregister. Overigens wordt natuurlijk antwoord gegeven op de vraag van de titel: Poot ligt begraven in de Oude Kerk te Delft.
pjv
| |
Sprookjes van A tot Z
Ton Dekker, Jurjen van der Kooi en Theo Meder, Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties. Nijmegen: Uitgeverij sun, 1997, ƒ49,50, isbn 90 6168 613 X. Voor België: Uitgeverij Kritak, isbn 90 6303 723 6.
In 1987 is uitgeverij sun begonnen met de prachtige reeks ‘Van A tot Z’-boeken. Elk van de delen behandelt een bepaalde verhaaltraditie, waaruit in de vorm van een lexicon de belangrijkste thema's en hun oorsprong, ontwikkeling en ‘Nachleben’ in kunst en samenleving worden belicht. Volgens deze opzet zijn inmiddels onder meer de klassieke geschiedenis en mythologie, de verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament en de middeleeuwse epische vertelkunst op overzichtelijke en aanstekelijke wijze toegankelijk gemaakt.
Onlangs is deze serie uitgebreid met een lijvig achtste deel, waarin het sprookje aan de beurt is. De alfabetische indeling op verhaalpersonages, die in de eerder verschenen delen steeds werd gevolgd, is hier verruild voor een indeling naar de titel of het type waaronder het sprookje bekend staat. Hiermee wordt, behalve een praktische oplossing voor de vele naamloze sprookjesfiguren, ook een duidelijke aansluiting met het internationale volksverhalenonderzoek geboden. Ook wordt via typenummers verwezen naar de sprookjestypencatalogus van Aarne en Thompson.
De inleiding behandelt in kort bestek de geschiedenis van het sprookjesonderzoek en biedt tevens zicht op de uitgangspunten van de auteurs, drie volkskundigen van het Meertens Instituut en van het Nedersaksisch Instituut van de Groningse universiteit. Ieder lemma geeft een samenvatting van de versie die in Nederland en/of Vlaanderen de meeste bekendheid heeft, hetzij vanuit de mondelinge, hetzij vanuit de schriftelijke traditie, waarbij vooral de invloed van de gebroeders Grimm en in iets mindere mate die van Perrault zich doen gelden. Deze versie wordt vervolgens uitgebreid met varianten en voorzien van een toelichting over de ontstaansgeschiedenis van het verhaal, de historische ontwikkeling en bewerkingen ervan in onder andere literatuur, theater en film.
De grotendeels mondelinge overlevering van sprookjes is in veel gevallen gecompliceerd en het wekt ontzag dat de auteurs van dit boek erin zijn geslaagd een helder overzicht te geven van de belangrijkste varianten en bewerkingen. Het is inspirerend om eens kennis te nemen van meer oorspronkelijke versies van overbekende sprookjes. Zo leerde ik eindelijk waarom Assepoester Assepoester heet en dat de sprookjeswereld soms weinig betoverend is. Doordat volksliteratuur steeds meer kinderliteratuur is ge- | |
| |
Omslag Van Aladdin tot Zwaan kleef aan. Lexicon van sprookjes: ontstaan, ontwikkeling, variaties
worden, zijn de scherpe kantjes er vaak afgeschaafd. Maar in de versies van de gebroeders Grimm - die overigens ook niet terugdeinsden voor enige romantiserende bewerkingen - moeten de slechteriken hun wandaden nog vaak met lijf-of doodstraffen bekopen.
Door de keuze van de samenstellers, om zich te beperken tot verhalen die een authentieke mondelinge verhaaltraditie kennen, grijpt de hedendaagse lezer, opgegroeid met sprookjesboeken uit de openbare bibliotheek, films van Walt Disney en Anton Pieck-figuren uit de Efteling, helaas wel eens mis. Het is tevergeefs zoeken naar het tragische ‘Meisje met de zwavelstokjes’ en ‘Het lelijke jonge eendje’. Deze behoren namelijk tot het genre van de kunstsprookjes, sprookjesachtige verhalen die echter niet, zoals echte sprookjes, in een mondelinge traditie zijn ontstaan, maar als creatie van een individuele auteur. Bij raadpleging van het uitgebreide register op thema's, motieven en verhaalfiguren, blijkt dat het sprookje over ‘De wolf en de drie biggen’ opmerkelijk genoeg is opgenomen onder ‘De wolf en de zeven geitjes’. In dat lemma heet het dat de in de verte met de geitjes verwante biggen voornamelijk in de Angelsaksische wereld populair zijn en dat moet dan ook de reden zijn waarom het sprookje niet als zelfstandig thema wordt genoemd. Iets dergelijks zal ook opgaan voor ‘Goudlokje en de drie beren’, dat in het boek helemaal niet voorkomt. Toch kan ik me niet anders voorstellen dan dat iedere (ex-) Donald Duck-lezer deze sprookjes kent, zij het niet, of niet in de eerste plaats, uit mondelinge bron. Vanuit volkskundig oogpunt is het wel verdedigbaar om deze export van de Angelsaksische cultuur door o.a. Disney uit het onderzoeksmateriaal te weren, maar het is jammer dat verhalen die wel degelijk tot het hedendaagse cultuurgoed behoren, buiten de boot vallen doordat men zich voornamelijk baseert op het repertoire van vertellers uit vorige generaties.
Anderzijds heeft dit uitgangspunt ervoor gezorgd dat er veel volksverhalen zijn opgenomen die men in de meeste sprookjesverzamelingen niet zal vinden, aangezien ze de typisch ‘sprookjesachtige’ kenmerken ontberen: de anekdotische verhalen over provinciestadjes zoals de ‘Kamper Uien’, raadselsprookjes, waarin een minimaal narratief element slechts als omlijsting van een serie raadsels dient, humoristische volksverhalen en leugensprookjes. Deze verhalen hebben bovendien vaak een beperkte geografische spreiding, waardoor ze dreigen te verdwijnen uit onze collectieve verhalenschat. Het is dankzij een boek als dit, dat nu eenmaal uitnodigt tot lezen en eindeloos heen en weer bladeren, dat ook deze vertellingen een groter publiek bereiken.
sasja koetsier
| |
Haarlemse Doelenreeks
De nieuwe serie Haarlemse Doelenreeks; schetsen uit Haarlems verleden is een initiatief van de Stadsbibliotheek Haarlem en Kalander, stichting voor Cultuurhistorische Projecten. De redactieraad bestaat uit drs. G. Beekman, drs. G.M.E. Dorren, H.J. Duijzer, prof. dr. E.K. Grootes, drs. V.D. Roeper, A.F. Skolnik-Kooiman, C. Spook, A.G. van der Steur en drs. G. Verhoeven. De reeks, waarin de eerste twee delen in april 1998 verschenen, wordt uitgegeven door de Stadsbibliotheek Haarlem en Uitgeverij Arcadia.
Deel 1 in de serie is samengesteld door Gabrielle Dorren, Het Soet Vergaren; Haarlems buurtleven in de zeventiende eeuw (96 blz., ills., ƒ22,50, isbn 90 6613 005 9). Met behulp van archivalia en gedrukte bronnen als een buurtstatuut, resoluties en literaire teksten schetst Dorren een levendig beeld van de Haarlemse buurtgemeenschappen in de 17e eeuw. Hoe belangrijk en ook hoe onontkoombaar burenhulp was in die tijd blijkt uit tal van gegevens. De individuele overlastbezorger moest het altijd afleggen tegen verenigde buren.
Veel gebuurten waren georganiseerd als ambachtsgilden. Zij richtten op gezette tijden feesten aan die soms dagen duurden en begeleid werden door vreugdedichten (waarvan er vijf in dit boek zijn geëditeerd), en uiteraard ook door uitspattingen. Tegen die laatste kwam
| |
| |
Omslag De Opregte Haarlemsche Courant in negentiende-eeuwse literatuur en karikatuur
de dichter Gilles Jacobsz Quintijn vanuit Den Haag in het geweer in zijn De Hollandsche Lys met de Brabandsche Bely (1629), maar wellicht is deze kritiek ingegeven door rancune over zijn Haarlemse verleden. Uiteindelijk ging de overheid, daartoe aangespoord door de predikanten, steeds strenger optreden: van gezelligheidsverenigingen werden de gebuurten langzamerhand overheidsinstellingen.
Deel 2 is van de hand van Nop Maas, De Opregte Haarlemsche Courant in negentiende-eeuwse literatuur en karikatuur (96 blz., ills., ƒ22,50, isbn 90 6613 004 0). Vanaf 1656 was de OHC de trots van Haarlem tot in het laatste kwart van de 19e eeuw het verval intrad. Nop Maas heeft een flink aantal 19e-eeuwse literatoren en karikaturisten opgespoord die in hun werk de Opregte Haarlemsche bezongen en bespot hebben.
Zo passeren Jonathan (J.P. Hasebroek), de Drenten H. Boom en A.L. Lesturgeon, de Oude Heer Smits (Mark Prager Lindo), Busken Huet, Multatuli en Flanor (Carel Vosmaer) de revue. Zetfouten, formaatwijziging en advertenties blijken onderwerpen waarop voor- en tegenstanders zich storten.
pjv
| |
Bijzondere collecties
Een publicatie waarop al lang gewacht werd, is eindelijk verschenen, het Repertorium bijzondere collecties; historische en moderne verzamelingen in universiteitsbibliotheken, de Koninklijke Bibliotheek, de bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de bibliotheken met wetenschappelijke steunfunctie (Den Haag: kb, 1997, 360 blz., ƒ50,-). De samenstelster, mevrouw J. Mateboer, heeft de afgelopen jaren bij 28 Nederlandse instellingen gegevens verzameld over daar berustende zogenaamde speciale collecties. Het betreft verzamelingen bijzonder materiaal (handschriften, archieven, prenten, oude drukken) die in de desbetreffende bibliotheken als zodanig beschouwd worden doordat ze bijeen geplaatst zijn of apart zijn ontsloten via een catalogus, inventaris en dergelijke.
Het repertorium bestaat uit drie onderdelen: de beschrijvingen van de bibliotheken, de beschrijvingen van de collecties volgens de Nederlandse Basisclassificatie en een register op de beide andere onderdelen. De bibliotheekbeschrijvingen vermelden namen en adressen, openingstijden en bijzonderheden over de geschiedenis van de instelling, profielen van afdelingen en zwaartepunten van de collecties, literatuur en catalogi. Dit onderdeel is van nut als men vanuit de Randstad een dagje Middelburg, Maastricht of Groningen wil doen en daartoe een overzicht wil hebben van wat zich daar zoal bevindt.
Wie met een speciaal onderwerp bezig is en wil weten welke instellingen hij dan moet bezoeken, raadplege het repertorium-gedeelte dat ingericht is volgens de decimale basisclassificatie waarmee wellicht niet iedereen even gelukkig zal zijn. Ieder classificatiesysteem heeft zijn voor- en nadelen; men doet er dan ook goed aan altijd het register te raadplegen op een aantal verwante begrippen. Dat register verwijst dan soms naar zeer uitgebreide rubrieken (bijvoorbeeld 18.12: Nederlandse letterkunde van blz. 211 tot 229) waarin men geruime tijd moet zoeken voordat men het gezochte trefwoord tegenkomt. In plaats van voetregels met de titels van de hoofdrubrieken had men kunnen kiezen voor het aanbrengen van kopregels met de decimale coderingen.
Bij iedere collectie in het repertorium staat aan het eind van de beschrijving tussen haakjes de letteraanduiding van de instelling waarin die collectie te vinden is. Voordat de niet geheel ingewijde doorheeft wat bijvoorbeeld ‘SAB’ betekent, moet hij eerst geheel achterin het lijstje met bibliotheekafkortingen vinden en dan in het eerste gedeelte alfabetisch op plaatsnaam de Stads- of Athenaeumbibliotheek te Deventer proberen terug te vinden, hetgeen eigenlijk pas goed gaat als je dat eerst weer in de inhoudsopgave opzoekt. Ook in het eerste gedeelte van dit naslagwerk zouden kopregels met plaatsnaam plus bibliotheekafkorting uitkomst bieden.
Maar, als men eenmaal thuis is in dit Repertorium bijzondere collecties, dan biedt dit werk van mevrouw Mateboer
| |
| |
Omslag Rondom Daum
bijzonder veel nuttige en vaak ook onverwachte informatie. Het repertorium is te koop bij de balie van de afdeling Bijzondere Collecties van de kb of te bestellen bij de heer R. Ritsman van de stafafdeling Algemene Zaken, 070-3140524, e-mail: ruud.ritsman@konbib.nl.
pjv
| |
Rondom Daum
Gerard Termorshuizen (red.), Rondom Daum. Amsterdam: Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, 1997, 136 blz., ƒ24,90.
Ter gelegenheid van de honderdste sterfdag van P.A. Daum (geboren 1850) op 14 september 1998, verschijnt een driedelige uitgave van zijn verzamelde Indische romans en novellen. Tegelijkertijd met het eerste deel van de Verzamelde romans dat vorig jaar is uitgegeven, verscheen de bundel Rondom Daum. Deze begeleidende bundel bevat tien bijdragen onder redactie van Gerard Termorshuizen en geven een beeld van het wereldje rondom Daum. Zo bespreekt Gerard Termorshuizen, wiens dissertatie P.A. Daum, journalist en romancier van tempo doeloe in 1988 is verschenen, in de eerste bijdrage de gekwetste schrijverstrots van Daum. Aansluitend belicht Jacqueline Bel de opmerkelijke waarderingsgeschiedenis van het werk van de kroniekschrijver van het Indische leven. De herwaardering voor het werk van Daum ten tijde van het Interbellum is te danken aan Ter Braak en Du Perron, auteurs die ook het werk van schrijvers als Nescio en Elsschot onder de aandacht brachten. Het straatbeeld van Batavia, de inheemse bevolking en de Europese wijken van ruim een eeuw geleden komen tot leven in de bijdrage van Peter van Zonneveld. Van Zonneveld reikt bovendien een aantal bronnen aan waarmee de wereld van Batavia en daarmee de wereld die zich afspeelt in de romans van Daum meer tot de verbeelding gaan spreken. Verder in de bundel, onder andere bijdragen over de belangstelling voor en de herkenbaarheid van het werk van Daum, zijn uitgevers, het Maleis in woord en uitdrukking in zijn werk en de Maleise vertaling van een van zijn feuilletons. De uitgave over de auteur die schreef onder het pseudoniem Maurits, belicht een breed scala aan onderwerpen die de wereld van Daum behelzen.
karen van der kamp
| |
Lacan voor intimi
Over de Franse psychoanalyticus Lacan zijn de afgelopen decennia verschillende Nederlandse studies verschenen. Toch is hij hier niet bijzonder populair. Voor zover er belangstelling bestaat voor zijn ideeën beperkt die zich in hoofdzaak tot de kringen van filosofen. Binnen de letterenstudie, en zeker binnen de neerlandistiek, speelt zijn werk een uiterst bescheiden rol. Om dat laatste te veranderen, hebben twee jonge literatuurwetenschappers - Kok en Nuijten - onlangs een bundel samengesteld met beschouwingen van diverse deskundigen, onder de titel In dialoog met Lacan (Uitgeverij Boom, 1996, 244 blz., ƒ 39,50).
Dat is een verrassende titel voor wie de Lacan-biografie van Roudinesco kent, want daarin wordt de Fransman beschreven als een iemand die nauwelijks geïnteresseerd is in de mening van anderen en het liefst in monologen spreekt. Het is ook een misleidende titel, aangezien de meeste beschouwingen bestaan uit toelichtingen en parafrases en men duidelijk zijn best doet zo dicht mogelijk bij de tekst van lacan te blijven. Er zijn twee soorten bijdragen: filosofische en literatuurwetenschappelijke. Tot de onderwerpen die aan bod komen, behoren ‘het onbewuste subject bij Lacan’, de verhouding tussen Lacan en Kant, Lacans interpretatie van Antigone en de verhouding tussen Barthes en Lacan.
Het grootste deel van de beschouwingen is geschreven voor intimi. Wat dat betreft schiet het boek zijn doel voorbij: wie nooit iets van Lacan heeft gelezen, zal de grootste moeite hebben de betogen te begrijpen. Het merendeel van de contribuanten zijn bewonderaars van Lacan. Maar dat betekent gelukkig niet dat kritiek totaal ontbreekt. Zo wordt gezegd dat zijn literaire interpretaties ‘arbitrair’ zijn en krijgen we te horen dat
| |
| |
Jacques Lacan in de zomer van 1931.
Foto: Coll. Olesia Sienkievicz
hem en zijn volgelingen vaak wordt verweten ‘de literatuur tot slaaf van hun theorie te maken’.
Ook de duisterheid van het Lacaniaanse discours komt een paar maal ter sprake. De meest opmerkelijke uitspraak in dit verband is afkomstig van Mieke Bal. Zij beweert dat Lacan ‘soms gemakkelijker te lezen (is) als dichter dan als theoreticus’. Het opmerkelijke van die uitspraak is dat ze niet bedoeld is als sarcasme of als een andere vorm van kritiek. Bal betreurt het dat Lacan zo weinig bekend is in ‘cultuurwetenschappelijke kringen’. In haar idee kan zijn werk ‘de semiotische theorie en begrippen meer relevantie en inhoud geven’.
Waarschijnlijk spreekt zij hierbij namens een een groot aantal van de contribuanten. Maar het lukt hen niet hun standpunt overtuigend te verwoorden.
nico laan
|
|