| |
| |
| |
Signalementen
Sprekende bomen
In recente publikaties schijnen allerlei discussies met bomen plaats te vinden. Het was echter niet zozeer het terug naar de natuur dat Peter Davidson heeft geïnspireerd tot The vocal forest, als wel een terug naar de Renaissance-cultuur om zijn bijzondere verhouding tot bomen op drukkersmerken uit te leven. Deze docent in de Engelse en vergelijkende literatuurwetenschap aan de universiteit van Warwick begaf zich op theologische, botanische, heraldische, hermetische, symbolistische en emblematische zijpaden in het oerwoud van zeventiende-eeuwse drukkersmerken. Aanleiding tot die escapades zijn drie overgeleverde houtblokken met bomen als drukkersmerk, namelijk van Simon de Vries (eigendom van huisdrukker G. Post van der Molen te Leiden), Daniel Elzevier (museum de Lakenhal te Leiden) en Abraham Wolfgang (Meermanno-Westreenianum in Den Haag).
Een groot deel van The vocal forest; a study of the context of three Low Countries printers devices of the seventeenth century (Leiden, Academic Press Leiden, 1996; xiv + 66 blz.; ills.; ƒ 28,95) bevat uitweidingen over de herkomst van sprekende bomen, over de palmboom, de boom bij renaissancistische emblematici, schilders en botanici, de zestiende-eeuwse kopergravure ‘De droom van Rafaël’ van Giorgio Ghisi en de titelgravure van de Eikon Basilike (1649). Pas daarna komt Davidson bij de drukkersmerken-met-bomen terecht, waarvan er vrij wat voorkomen, en uiteindelijk tracht hij zijn uitgangsvraag te beantwoorden: waarom hebben De Vries, Elzevier en Wolfgang voor een boom gekozen? Die zeven pagina's (pp. 49-56) zijn nogal mager. ‘What might the complex of words [namelijk Cresco sub pondere pressa] and image [namelijk de palmboom] have said specifically about De Vries intentions as a printer and his image of himself within the craft?’, zo vraagt Davidson zich af. En dan komen er als antwoord allerlei ingewikkeldheden over een drukker die naast geld verdienen ook nog edeler motieven en een roeping zou hebben.
Het lijkt me dat Davidson er beter aan gedaan had om niet uit te gaan van drie toevallig bewaarde houtblokjes, maar - als hij dan toch iets met drukkersmerken wilde doen - de cd-rom Dutch printers devices had moeten draaien. Dan had hij bij zijn vraag naar waarom bepaalde drukkers voor bepaalde merken kiezen zich ook moeten afvragen waarom de behandelde drukkers ook nog andere merken voeren met andere spreuken. Zo gebruikt De Vries bijvoorbeeld ook ‘Honos alit artes’ met een boom met Minerva eronder, een merk dat ook voorkomt bij Petrus Elzevier in Utrecht. En waarom heeft Wolfgang ook een adelaar met de spreuk Movendo, een merk dat weer van hem geërfd is door Henri Schelte?
Niettemin maakt deze wat onevenwichtige publikatie nogmaals duidelijk dat drukkersmerken uitermate interessant zijn als bronnen voor de cultuurgeschiedenis. Vooral de koppeling van drukkersmerk aan emblematiek (vgl. ook het niet in Davidsons boek genoemde artikel van Karel Porteman in het Liber amicorum Leon Voet van 1985 over het drukkersmerk van de Vande Vennes) lijkt een lucratief onderzoeksterrein op te leveren, iets waaraan intussen ook in Nederland aandacht besteed wordt in een op de Koninklijke Bibliotheek in uitvoering genomen project van Computer en Letteren uit Utrecht.
pjv
| |
Van Manders Schilderboek
Kort na het eerste deel van de wetenschappelijke editie van Karel van Manders Schilderboeck (1604) door Hessel Miedema (1993) verscheen een nieuwe uitgave van de in 1936 uitgegeven hertaling van Het schilderboek; het leven van de doorluchtige Nederlandse en Hoogduitse schilders door A.F. Mirande en G.S. Overdiep. Voor deze geheel herziene editie tekenen J.L. de Jong, E.A. de Jong-Crane en D.F. Lunsingh Scheurleer (Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1995; 412 blz.). Als publiek hebben zij op het oog algemeen geïnteresseerde lezers, zoals geregelde museumbezoekers en beginnende studenten kunstgeschiedenis. Voor hen is het modern Nederlands van 1936 opnieuw gemoderniseerd en wordt de tekst niet bezwaard met voetnoten; de informatieblokjes met uitleg en literatuuropgave zijn na iedere levensbeschrijving geplaatst.
| |
| |
Een algemene inleiding over Van Mander en zijn Schilderboeck gaat vooraf aan de eveneens opgenomen biografie uit de 2e druk van 1618 en de levensbeschrijvingen van ‘de doorluchtige Nederlandse en Hoogduitse schilders’ zoals de titel na alle hertaling nog steeds luidt. Een index op namen van kunstenaars, geleerden en kunstliefhebbers maakt Van Manders werk toegankelijk.
Het valt te betreuren dat dit vroege voorbeeld van de renaissancistische kunstenaarsbiografie niet opnieuw vanuit de grondtekst hertaald is, waardoor de onduidelijkheden in de interpretatie van Mirande en Overdiep blijven doorwerken, maar voor zo'n onderneming moeten we wellicht wachten tot het magnum opus van Miedema is voltooid. Aankomende kunsthistorici èn neerlandici die moeite hebben met de gotische drukletter van het origineel kunnen nu in ieder geval weer even vooruit, mede geholpen door de vermeldingen in de commentaarstukken over waar de door Van Mander genoemde kunstwerken zich momenteel bevinden en door de bijgewerkte literatuuropgaven.
pjv
| |
Letterkunst
In Literatuur 4 (1987), p. 375, werd de Nederlandse vertaling aangekondigd van Stanley Morisons First principles of typography door Huib van Krimpen. Dit oorspronkelijk als lemma voor de 14e druk van de Encyclopaedia Britannica (1929) geschreven essay blijkt nog niets aan actualiteit ingeboet te hebben. Omdat de door Morison geformuleerde vuistregels voor een goede typografie inmiddels niet meer in het Engels beschikbaar waren, heeft de Academic Press Leiden een ‘new edition’ ervan op de markt gebracht, die geheel beantwoordt aan de opvattingen van de auteur. Dat wil zeggen dat in een fraaie typografie nu weer beschikbaar zijn de First principles zoals ze sinds 1936 in boekvorm zijn uitgegeven, aangevuld met het (korte) ‘Postscript 1967’ en het (lange) ‘Postscript 1966’, welk laatste werd vervaardigd voor de in Zwitserland verschenen Duitse editie.
De hele drukgeschiedenis wordt in de ‘Introduction’ uiteengezet door Huib van Krimpen, na de ‘Preface’ van de Morison-kenner David McKitterick. McKitterick plaatst Morisons opmerkingen over letter, functioneel wit, opmaak, interlinie, spatiëring, kopregels enzovoort in het kader waarin ze oorspronkelijk ontstaan zijn: een polemiek over ‘the pitfalls in allowing public taste to dictate the design of contemporary éditions de luxe’.
Stanley Morisons First principles of typography (1996; xvi + 56 blz.) - geproduceerd door een werkgroep van studenten van de ‘Publishing course’ van de Leidse letterenfaculteit - is verkrijgbaar voor ƒ 24,95 bij Academic Press Leiden, Postbus 9515, 2300 RA Leiden.
pjv
| |
Gelderse archieven
Ter gelegenheid van 25 jaar provinciale archiefinspectie heeft de provincie Gelderland een Gelders archievenoverzicht gepubliceerd onder redactie van G. Verbeek (eindred.), H.B.N.B. Adam, M.R. Hermans en P.W. van Wissing (Zutphen: Walburg Pers, 1995; 553 blz.; ills.). Het overzicht wordt voorafgegaan door een uiteenzetting over Archief en archiefwezen door C.C. van der Woude en een opstel over de ‘Geschiedenis van Gelderland en haar [sic] instellingen’ door F. Keverling Buisman.
Bij iedere archiefinstelling (Rijksarchief, gemeente-archieven, streekarchieven en waterschapsarchieven) wordt de potentiële gebruiker geïnformeerd over adressen en openingstijden en bij elk archief en iedere collectie wordt door middel van pictogrammen aangegeven of er restricties zijn met betrekking tot openbaarheid, toegankelijkheid (ten gevolge van de materiële staat) en kopieer-faciliteiten.
Voor de gebruiker bijzonder handig is de ordening van de archieven per bewaarplaats in een aantal rubrieken, zoals bestuur, bevolking, sociaal-cultureel welzijn, onderwijs en wetenschappen, economisch leven, notariaat, huis-, familie- en persoonsarchieven en verzamelingen en collecties. Onder ‘economisch leven’ kan men bijvoorbeeld archieven aantreffen van lettergieterijen, papierfabrieken, drukkers en uitgevers. Voor wie op zoek is naar personen biedt de rubriek met de familie-archieven interessante informatie. Zo zal de literair-historicus alert worden wanneer hij namen tegenkomt als van de familie Gansneb, genoemd Tengnagel, de families Verhuell en Tengnagel en personen als Johan van der Woude (met papieren van Maria Dermoût).
De archieven van oudheidkundige genootschappen en dergelijke zijn opgenomen onder ‘cultuur, sport, recreatie en evenementen’. De rubriek ‘verzamelingen en collecties’ kan voor de onderzoeker onverwachte informatie bevatten in de vorm van complete series kranten of knipselcollecties. Soms zou men als gebruiker van deze archiefgids wat meer informatie willen hebben, bijvoorbeeld bij een vermelding als ‘Donkersloot’ waar de uitleg ‘Collectie Donkersloot’ weinig verheldert. De uitvoerige index op namen en zaken brengt de gebruiker in ieder geval op de goede plaatsen in deze welkome archiefgids.
pjv
| |
In-drukken
Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de drukkerij H. Gianotten heeft Ed Schilders een boek geschreven over drukken en drukgeschiedenis, getiteld In-druk, van wiegedruk tot grafschrift (Tilburg, Drukkerij H. Gianotten B.V., 1995; 81 blz.; ƒ 27,95). Schilders neemt de lezer mee langs alle facetten van het druk- en bindproces in heden en verleden. In afzonderlijke hoofdstukken komen de zetterij, de corrector, de drukkerij en de binderij aan de orde. De auteur heeft geen moeite gedaan uitputtend te zijn in het geven van informatie en het beschrijven van de geschiedenis van de boekdrukkunst. Langs anekdotische weg en met behulp van talloze illustraties krijgt de lezer een indruk, en beslist niet meer dan dat, van wat er zoal komt
| |
| |
kijken bij het maken van een boek. In dat opzicht is het boekwerk heel goed geslaagd. Toch is het ook voor deskundigen aardig om de anekdotes te lezen die Schilders verzameld heeft.
Weinigen zullen bijvoorbeeld weten wie het woord ‘zetduivel’ geïntroduceerd heeft of wat de oorsprong is van de ampersand (het &-teken). De populaire schrijftrant van Schilders heeft ook zijn nadelen. Het leidt hier en daar tot valse gemeenplaatsen, zoals ‘In de negentiende eeuw was nieuwsgierigheid een life style’ en ‘Op kerkhoven zie je veel boeken’. Natuurlijk is aan de uitvoering van het boek zelf veel aandacht besteed. Het is bijzonder fraai vormgegeven en het is gedrukt op verschillende soorten luxe papier. Bovendien wordt het boek geleverd in een mooie cassette.
johan van dam
| |
Boekbanden
Van 12 februari tot en met 12 april 1996 was in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag de tentoonstelling Europese boekbanden ingericht: het eindresultaat van de Open Nederlandse Handboekbindwedstrijd 1995. Wat daar te zien was, laat zich nauwelijks in een catalogus
vangen. Niettemin zijn de 231 inzendingen afgebeeld in Europese boekbanden anno 1995. Catalogus van de tentoonstelling van boekbanden ingezonden voor de Open Nederlandse Handboekbindwedstrijd 1995, samengesteld door Jan Storm van Leeuwen, de autoriteit op het gebied van de boekband (Amsterdam, De Buitenkant, 1996; 213 blz.; ills.). Wat deze catalogus voor een breder publiek interessant maakt, is de (ook in het Frans en Engels vertaalde) inleiding van Storm van Leeuwen waarin hij de boekbanden uit 1995 analyseert in historisch perspectief. Dat er in de kunstboekband anno 1995 nog steeds technieken gebruikt worden uit het verre en meer nabije verleden laat Storm van Leeuwen zien in zijn historisch overzicht vanaf de Kopten met hun banden met blindstempeling, via de rijk versierde middeleeuwse banden, de op de Islam geïnspireerde marokijnen en goudgestempelde banden van de renaissance, de sierpapieren en rugloze banden uit de achttiende eeuw, de uitgeversbanden en art-nouveau-banden van de negentiende eeuw, tot en met de inspiratie op de toegepaste kunsten en de architectuur van de twintigste-eeuwse banden.
Behalve beschrijvingen van alle ingezonden banden bevat deze door Hans Kentie fraai vormgegeven en aan de nagedachtenis van boekbinder Johann Denninger opgedragen catalogus het wedstrijdreglement en het juryrapport.
pjv
| |
Het sublieme
Op 31 mei jl. aanvaardde Dr. P.H. Breuker het hoogleraarsambt in de Friese taal- en letterkunde, in het bijzonder in de historische letterkunde van het Fries aan de Universiteit van Amsterdam. Bij die gelegenheid sprak hij een rede uit over Obe Postma als auteur van het sublieme die door de Fryske Akademy te Leeuwarden werd uitgegeven.
Breuker opent zijn oratie met de constatering dat ‘het sublieme’ in de Nederlandse literatuurwetenschap geen enkele rol speelt, terwijl bij naspeuring in de buitenlandse literatuur er honderden publikaties in de laatste vijfentwintig jaar over dit onderwerp te vinden zijn. Heeft het sublieme in Nederland geen rol gespeeld of is het hier onopgemerkt gebleven? Wat is precies het sublieme? Het zijn vragen die door Breuker maar ten dele beantwoord worden, maar zijn oratie spitst zich dan ook toe op het verschijnsel in de literatuuropvattingen van de Friese dichter Obe Postma (1868-1963). Net als Gorter en iets later Boutens streeft Postma er in zijn gedichten naar het onnoembare te benoemen, de ‘eeuwigheid van het ogenblik’ tot uitdrukking te brengen, omdat daarin het goddelijke van het dichterschap besloten ligt.
Wanneer Postma schrijft dat het probleem dat hem bezighoudt is ‘hoe achter de menigvuldigheid der verschijnselen een einheitliches und bleibendes sein te zoeken’, daarmee verwijzend naar Windelbands interpretatie van de Griekse filosofie, is daarin een opgave te lezen die rond 1900 tal van dichters heeft bezield. Ik denk daarbij aan de symbolisten, maar vooral aan Dèr Mouw, die zijn eigen oplossing vond voor dit probleem.
Breuker laat aan de hand van voorbeelden zien dat in de poëzie van Postma de empirische werkelijkheid (de ‘feiten’) steeds het startpunt is voor de ‘ontdekking’ van het transcendente. Aan het slot van zijn oratie constateert Breuker dan ook: ‘Het is wel duidelijk dat Postma bij de dichters hoort die Anbeek in zijn geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1885 en 1985 tot de symbolisten rekent, ook al is er dan zo goed als niets symbolisch in zijn poëzie.’ Achteraf doet het wat merkwaardig aan dat Breuker in het begin van zijn oratie zoveel aandacht besteed aan het ontbreken van Nederlandse literatuur over het sublieme. Omdat het sublieme in het buitenland blijkbaar de gangbare aanduiding is? De Nederlandse symbolisten kozen echter voor andere termen: het Hogere, het Ene, het Al, het Tweeheidsloze, er zijn tal van dit soort termen in omloop geweest die een poging inhielden om het sublieme tot uitdruk- | |
| |
king te brengen dat ook Postma voor ogen moet hebben gestaan. En daarover is wel degelijk in de Nederlandse literatuurwetenschap geschreven, ook al vermeldt de bntl dat niet onder het trefwoord ‘subliem’.
GvB
|
|