Literatuur. Jaargang 13
(1996)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
De buitenstaander
| |
[pagina 162]
| |
Streuvels, Felix Timmermans. Eigenlijk mocht je die niet op je lijst zetten. Ik was tegen dat modieuze gedoe, tegen dat idee van “dat moet jij mooi vinden”.
Van Jan Wolkers heeft een van mijn broers ontzettend veel gelezen. Ik eigenlijk niet; alleen Turks fruit. Van Maarten 't Hart Een vlucht regenwulpen, dat vond ik wel goed; dat komt voor een deel ook omdat het heel herkenbaar voor mij was: het goed vinden van een boek en er dingen in herkennen, dat loopt natuurlijk door elkaar heen. Maar veel heb ik niet van hem gelezen: dat afstand nemen van je opvoeding, van je gereformeerde achtergrond, daar heb ik nooit zo veel behoefte toe gevoeld.
Tijdens het lezen voor mijn opleiding (je moest minstens zo'n honderd titels lezen) heb ik ook Anna Blaman ontdekt. Dat had iets vreemd fascinerends; soms had ik moeite om haar te volgen, het is zo zwaar soms, het moet en zal fout aflopen. Dat noodlottige, dat heb ik zelf niet, maar toch fascineerde het me. Aan gedichten heb ik mij niet bezondigd; ik heb er een stel van gelezen, dat zat ook in het pakket, maar daar moet je echt de tijd voor nemen. Mulisch stond ook op mijn lijst, maar ik moet toegeven dat ik dat toch wel mooi vond. Met Vestdijk had ik meer moeite. Alberts vind ik wel weer prachtig. Hij schrijft zo sober, zonder omhaal van woorden. Al te bloemrijk taalgebruik leidt mij af. Dat heeft waarschijnlijk ook te maken met een beroepsdeformatie. Zo veel tijd heb ik niet; ik kom graag snel to the point.
Ik heb nooit daadwerkelijk voor de klas gestaan, alleen tijdens mijn stages. Op mijn vijftiende werd ik lid van de jovd, dat was op hetzelfde moment dat een van mijn broers landelijk actief werd voor de jovd. Na mijn opleiding ben ik drie dagen per week gaan werken voor een fractielid van de vvd in de Tweede Kamer. Ik heb wel zelf voor die opleiding gekozen, maar ik was blij dat ik uiteindelijk mijn diploma had, ik was vrij en van al het gezeur af.
In de Tweede Kamer heb ik Theo Joekes gelezen, hartstikke leuk. Dat speelt zich natuurlijk af in het oude gebouw van de Kamer en wie daar goed bekend was kon zijn werk ook goed lezen. Na de presentatie van een van zijn boeken ben ik er die avond in begonnen en ik heb het meteen die nacht uitgelezen. Ik kwam Joekes de volgende dag tegen in de lift en toen heb ik hem gecomplimenteerd met zijn boek; dat vond hij heel aardig.
Ik heb ook wel Leni Saris gelezen. Dat is leuk tussendoor en dat ben je meteen weer vergeten. Lekker snel even wat lezen. Ik hoef dus niet per se maatschappelijk engagement in een boek tegen te komen: ook de ontwikkeling van een persoon kan daarin centraal staan, los van de maatschappelijke context. Het is niet zo dat ik denk: “Laat ik Márquez eens uit de kast rukken want ik wil een maatschappelijk vraagstuk terugvinden in een boek.” Zo is dat bij mij niet aan elkaar gekoppeld. Ik denk dat dat nog te maken heeft met mijn reactie op de lerarenopleiding - waar het heel erg moest. Dat heeft ook te maken met mijn keuze voor de streekroman; romans van Felix Timmermans zijn natuurlijk niet bijzonder strijdbaar.
Boeken lees je vaak omdat ze iets te maken hebben met wat je in het dagelijks leven bezighoudt. Zo heb ik als kamerlid Retour Den Haag verslonden, van Ed. van Thijn. Dat heb ik gelezen terwijl ik in Breda op iemand stond te wachten die te laat was voor zijn afspraak. Dat heb ik met literatuur niet vaak: daar moet ik echt voor gaan zitten en er rustig de tijd voor nemen. Op vakantie, of op een rustige zondagmiddag, lekker lui.
Toen ik raadslid was heb ik ook Van der Heijden gelezen, De advocaat van de hanen; ik was toen natuurlijk betrokken bij de affaire rond de dood van Hans Kok, dan gaat zo'n boek meteen meer voor je leven. Het kostte me wel moeite om er in te komen, maar als je eenmaal op dreef bent dan gaat het ook wel weer.
De moderne Nederlandse literatuur houd ik niet echt goed bij. Ik lees wel de literatuurpagina's van de kranten, in die zin volg ik de ontwikkelingen wel enigszins. Ik ben net begonnen aan De wetten van Connie Palmen en daarna ligt Indische duinen nog op me te wachten. Ik loop dus een beetje achter. De laatste tijd heb ik toevallig veel Engelstalig | |
[pagina 163]
| |
gelezen. Geoffrey Archer vind ik voortreffelijk. A Parliamentary Affair van Edwina Currie, de oud-minister van Volksgezondheid in Engeland, dat vind ik ook heel ontspannend. Het is ook een beetje proberen te achterhalen wat het systeem is in dat andere land, wat er speelt tussen de regels door - dingen die je op school niet leert. Voor het slapen gaan lees ik nu Hans Wiegel. Daarvóór las ik de hele tijd detectives en ik vond dat ik daar maar weer eens mee moest ophouden. Toen heb ik Hans Wiegel uit de la van mijn bureau gehaald en die ligt nu naast mijn bed. En toen ik in Amerika was heb ik daar veel boeken gekocht; over verkiezingscampagnes door de jaren heen, en een boek met alle first ladies tot en met Nancy Reagan op een rij. Dat boek over de verkiezingscampagne van Clinton, dat nu net vertaald is, dat wil ik ook graag lezen.
Ik denk dat een plicht tot lezen niet echt veel uithaalt. Het hangt natuurlijk van de docent af die je als scholier hebt, maar boeken moeten te maken hebben met zaken waar je zelf op dat moment mee bezig bent, ze moeten aansluiten bij je belevingswereld. Anders krijg je bij overhoringen reacties als “Oh, bedoelt de schrijver er dat en dat mee”. Daar heb ik geen last van gehad, maar ik merkte dat wel aan mijn mede-leerlingen. Ik zelf heb van jongs af aan lezen leuk gevonden. Je zou kunnen zeggen dat literatuur wel een elitaire aangelegenheid is. Zo'n Boekenbal...Daar zou je eigenlijk iets anders voor moeten verzinnen. Dan komt iedereen die iets met lezen te maken heeft één keer per jaar bij elkaar; zoiets leeft helemaal niet, als je mensen op straat vraagt wat het Boekenbal is weet niemand dat: “Kunnen boeken dansen?” Dat geeft aan dat heel veel discussies over literatuur in heel beperkte kring plaatsvinden. Op de Nieuwmarkt zit sinds kort de Stichting Lezen, daar zou ik eigenlijk eens een keer langs moeten. Die stichting is opgezet met overheidsgeld; verder is er bij mijn weten nauwelijks discussie binnen de landelijke politiek over leesbevordering. Ik vind leesbevordering op zichzelf wel een taak voor de overheid; niet dat de overheid dat zelf moet doen, maar er moet wel geld voor beschikbaar gesteld worden. Maar veel jongeren houden er toch een vervelend gevoel aan over, aan dat idee van “ik moet lezen”. Daarom stimuleert het vaak niet. Maar als je het niet zou doen denk ik dat veel mensen nooit van hun leven een boek in handen zouden hebben.’
Wardy Poelstra |
|