Signalementen
De geschiedenis van De Schutter
Vorig jaar verscheen het tweede deel van Freddy de Schutters Het verhaal van de Nederlandse literatuur (Kapellen, Pelckmans, ƒ 69,50, 368 pp.). In dit deel wordt de periode van Verlichting tot en met Naturalisme behandeld, met specifieke hoofdstukken over Multatuli en Gezelle.
Na lezing van dit deel heb ik me afgevraagd wat de uitgeverijen Pelckmans en Wereldbibliotheek bewogen mag hebben deze ‘literatuurgeschiedenis’ uit te geven, want ook dit deel getuigt van een volstrekt gebrek aan kennis van de stand van zaken in de ontwikkeling van het vak en een even groot gebrek aan kritisch vermogen ten aanzien van de eigen inzichten.
Het is onbegonnen werk om alle oppervlakkigheden, naïeve formuleringen en verkeerde interpretaties aan te wijzen. Het lijkt erop dat De Schutter, door zijn geschiedenis een ‘verhaal’ te noemen, zichzelf een vrijbrief gegeven heeft er maar wat op los te schrijven. Het hele boek is doorspekt met waarde-oordelen waardoor het bijna meer informatie verschaft over De Schutter dan over de literatuurgeschiedenis. Dat hij het modieuze ‘verhaal’ voor zijn geschiedenis gebruikt, laat zien dat hij ergens de klok heeft horen luiden, maar niet weet waar de klepel hangt. Dat men in de vakboefening de literatuurgeschiedenis wel als het vertellen van een ‘verhaal’ aanduidt, wil nog niet zeggen dat er in de geschiedschrijving geen enkel wetenschappelijk uitgangspunt meer zou worden gehanteerd, dat men maar een beetje kan aanrotzooien. Een van die uitgangspunten is dat men eigen waarde-oordelen zoveel mogelijk buiten beschouwing laat, maar daarentegen teksten zoveel mogelijk confronteert met contemporele normen. Wat moeten wij bijvoorbeeld met De Schutters oordeel over de auteurs uit de Verlichting:
Niet zozeer oppervlakkigheid als wel hoogmoed kenmerkt de modale auteur van de Aufklärung. Men kan natuurlijk de eerste eigenschap als een logisch uitvloeisel van de tweede beschouwen. (p. 16)
Weliswaar acht De Schutter een zekere nuancering hierbij gewenst, maar als dan die nuancering uitloopt op de constatering:
Op zijn manier is ook de verlichte auteur het slachtoffer van zijn tijd. Hij neemt het schema over dat op dat moment door de tijdgeest wordt aangeprezen. (p. 16)
wordt de ene oppervlakkige conclusie vervangen door een volgende.
Bovendien, wat is dat schema dat wordt aangeprezen door de tijdgeest?
Nog een voorbeeld:
Men kan over Julia niet anders dan met ironie en spot spreken, al staat er nu en dan wel eens iemand op die probeert te bewijzen dat de geschiedenis Rhijnvis Feith verkeerd heeft begrepen. (p. 55)
Dat mag voor De Schutter zo zijn, maar interessanter vind ik toch dat het boek in de tijd zelf zoveel gelezen werd en binnen korte tijd verschillende herdrukken kende.
Over Couperus schrijft De Schutter:
Nu het vaststond dat hij een groot romancier was, besloot Couperus voortaan als schrijver te leven. Het leven dat hij van dan afleidde, was bizar, ondoorgrondelijk, een beetje komisch en, naar onze begrippen, nu en dan stuitend. (p. 290)
Naar onze begrippen? Naar De Schutters begrippen mag ik aannemen.
En over Couperus' zestigste verjaardag weet hij te melden:
Lodewijk van Deyssel, die na Eline Vere nooit meer iets positiefs over Couperus' werken had geschreven, hield een holle, huichelachtige feestrede. (p. 293)
Van Deyssel heeft zich wel degelijk na Eline Vere nog lovend, zelfs enthousiast over Couperus' werk uitgelaten. En daarmee wordt dat ‘holle’ en ‘huichelachtige’ van De Schutter op zijn zachtst gezegd dubieus.
Alsof er niet over geschreven is, wordt Bilderdijk van het begin af aan gekenschetst als romanticus en wordt zonder problemen toch weer uitgegaan van een concept als de pre-romantiek.
Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan met het geven van voorbeelden van misvattingen, oordelen en oppervlakkigheden. Als er één ding duidelijk wordt na lezing van dit ‘verhaal’ dan is het wel dit: De Schutter is duidelijk niet op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in het vak en heeft kennelijk toch de behoefte gevoeld ons op de hoogte te stellen van zijn smaak en van zijn oordelen over de Nederlandstalige literatuur. Het gevaar daarvan is dat hij alle gangbare vooroordelen met betrekking tot bepaalde perioden of verschijnselen in die literatuur bevestigt en daar is allerminst behoefte aan.
GvB