Signalement
Romantische omzwervingen in de negentiende eeuw
In het Schrijversprentenboek Uit menschlievendheid zoude ik barbaar kunnen worden (bij de recente, gelijknamige tentoonstelling in het Letterkundig Museum over reizen in Azië tussen 1770 en 1830) signaleren Jaap de Moor en Paul van der Velde grofweg twee tendensen in de Nederlandse reisliteratuur zoals die in de achttiende eeuw opkwam: enerzijds een wetenschappelijke en objectieve verslaggeving onder invloed van de verlichting en anderzijds een romantische idealisering van exotische streken en culturen. Die laatste trend vormt ook het hoofdmotief van Peter van Zonnevelds bundel Romantische reizen, die vorig jaar bij de Utrechtse uitgeverij Kwadraat verscheen (155 p.; ƒ 26,50). Daarin zijn de reisbeschrijvingen samengebracht, die Van Zonneveld tussen 1986 en 1988 in een eerdere versie publiceerde in nrc Handelsblad.
Hedendaagse reisschrijvers lijken soms bij voorkeur in de voetsporen van historische voorgangers te treden. Ook Van Zonneveld heeft dat gedaan. Soms volgde hij hen daadwerkelijk, zodat hij eigen impressies met die van vroegere reizigers kon confronteren. Maar meestal vergezelde hij hen in de geest. Afgezien van een drietal uitstapjes in 1864, 1897 en 1907, vonden al hun reizen plaats tussen 1790 en 1840, in totaal drieëntwintig ‘Omzwervingen in de negentiende eeuw’ - zoals de ondertitel luidt - van zeelieden en militairen, ontdekkingsreizigers, geleerden, schilders en letterkundigen. Het gaat daarbij steeds om reizigers die, in de woorden van Van Zonneveld, gedoemd zijn te leven in de tijd van de romantiek en tevergeefs proberen om zichzelf en het onontkoombare hier en nu te ontvluchten (p. 7-8).
Dat zijn op de eerste plaats de grote romantici zelf. Zo treft men in Noord-Amerika Chateaubriand aan, die met zijn aldaar gesitueerde verhalen ‘Atala’ en ‘René’ het begin zou markeren van de Franse romantiek. En Byron, ‘de romantische reiziger bij uitstek’ (p. 7), duikt verschillende malen op, bijvoorbeeld als hij bij Viareggio de merkwaardige crematie van Shelley bijwoont. Dames zijn schaars in Van Zonnevelds reisgezelschap, maar dat is bepaald niet de enige reden waarom Mme. de Staël en Charlotte Stieglitz opvallen. De laatste beschikte over zoveel vrouwelijke opofferingsgezindheid, dat zij zich in een Kurort van het leven beroofde om haar echtgenoot, de miskende dichter Heinrich Stieglitz, de nodige inspiratie te bezorgen. Met Charlotte en Shelley zijn J.C.J. van Speyck en Bilderdijks zoon Julius Willem degenen van wie de beschreven reis tevens hun laatste was.
Voor de ware Literatuur-lezer zijn in het bijzonder de paar opstellen over Nederlandse letterkundigen interessant. Zo ziet men de Scott-bewonderaar Beets een pelgrimage naar Schotland afleggen. En John Bake doet bij Van Zonneveld de tocht met Jacob Geel en H.A. Hamaker nog eens over, die Bake zijn (door W. van den Berg uitgegeven) Reisbrieven in de pen gaf. Overigens had Bake weinig op met de romantiek. Het slot van het betreffende artikel verraadt dan ook de moeite die Van Zonneveld soms heeft om een beschreven reis daarbij in te lijven: die van Bake ‘werd romantisch door zijn heimwee naar de huiselijke haard’ (p. 32).
Romantische reizen doet verlangen naar een minder vluchtige, uitgewerkte studie. Het is immers, mede door zijn anekdotische rijkdom, een onderhoudende bundel, geschreven in Van Zonnevelds bekende, trefzekere stijl. Het boek is verlucht met portretten van de reizigers en illustraties van de plaatsen die zij bezochten. Een beknopte bibliografie en een namenregister werpen de lezer weer terug in de harde, wetenschappelijke werkelijkheid.
Ton van Kalmthout