aantekeningen bevatten allereerst een lijst rekwisieten. Ook blijkt ‘bijgaand’, maar helaas niet in het exemplaar bewaard muziekstuk, gespeeld te zijn, met vierstemmige zang. De vier zangers, onder wie de bekende acteur en kluchtschrijver Jelis Nooseman en zijn broer Jan, zullen deel hebben uitgemaakt van de rei van acht priesters, wier tekst, in elk geval die na het eerste bedrijf, ook gedeeltelijk gezongen blijkt te zijn. Dit herinnert ons eraan dat zang en natuurlijk muziek een belangrijke rol speelden in het zeventiende-eeuwse toneel. Uit de namen die naast de lijst van ‘Personagien’ zijn ingevuld, weten we niet alleen wie de rollen waren toebedacht, ook dat op het laatst de verdeling is veranderd, waarbij onder andere voor de jonge Jan Baptist van Fornenbergh het nieuwe personage Joab werd gecreëerd. We zien hier Van Fornenbergh aan het begin van zijn later glanzende carrière, waarin hij het tot Haags theaterdirecteur zou brengen. Vondel heeft de veranderde rollen in de latere drukken overgenomen.
De gedrukte tekst bevat, zoals in elk geval bij de tragedies van Vondel gebruikelijk, geen regie-aanwijzingen. Die vinden we nu wel in een aantal toegevoegde aantekeningen, onder meer betreffende ingelaste tableaux vivants: één waarin David en de hogepriester in de joodse tabernakel (met ark en kandelaar) tot God bidden en één met de terechtstelling van de ‘gebroeders’, de nakomelingen van Saul. De in beide zogenaamde ‘stomme vertoningen’ uitgebeelde gebeurtenissen worden later in de tekst verteld. Aan de tweede vertoning zijn in de aantekeningen nog teksten van Vondel toegevoegd, die op het toneel werden uitgesproken door onder anderen
Ingevoegd los blad in Vondels Gebroeders (1640), met een lijst van rekwisieten; rectozijde (k.b. 392 h 28). Transcriptie van de eerste regels: 'toestel inde gebroeders/de hogepriesters kledinge volgens deze bijgaende beschrijvinge./twe blicke basuijnen./2 andere basuijnen./8 witte linnen rocken voor de priesters. [enz.]
de niet in de tekst voorkomende hofdames van Sauls weduwe, Rispe.
Nederlandse toneelhistorici wekken vaak de jaloezie van buitenlandse collega's, als deze horen dat via de bewaarde rekeningen van de Amsterdamse Schouwburg het hele repertoire over de periode 1638-1754 kan worden gereconstrueerd. Maar gedetailleerde aantekeningen ten behoeve van de opvoeringen zelf hebben we voor de zeventiende eeuw alleen in dit Gebroeders-exemplaar, dat gebruikt moet zijn bij de regie.
Wat leren we nog meer van deze notities? Ze bevestigen dat Vondel in deze tijd actief betrokken was bij de regie van zijn stukken. Ook vullen de rekwisieten onder meer onze gebrekkige kennis van de indertijd gebruikte toneelkostuums aan. David werd behalve met een kroon niet erg authentiek uitgerust met een helm en een ringkraag, maar Vondels bijbelse voorschriften voor de kleding van de hogepriester moesten worden gevolgd. De acht ‘witte linnen rocken’ en ‘mutskens, met vrongen’ (tulbanden) voor de gewone priesters beogen eveneens de gewenste historiciteit. De ‘basuijnen’, de ‘kittesol’ (quitasol: parasol) en het wierookvat waren vooral typologische oosters-joodse attributen.
Voor ons inzicht in het gebruik van het toneel zijn de rekwisieten ‘de nis’, ‘t’ soldertjen op de troon', ‘een tapijt daer op’ interessant: ze kunnen verwijzen naar een verhoging van de door een decorscherm-metnis afgesloten troonruimte, waar de eerste vertoning werd gesitueerd. Blijkens de tekst was hierin ook het door Vondel voor de aartspriesterlijke kleding voorgeschreven ‘cleijn spiegeltjen’ nodig. ‘De rots of berg, aen de sijde van t' toneel’ (een bekend zetstuk?) zal zijn gebruikt in de tweede vertoning, samen met een aantal rekwisieten die nodig waren voor de voorbereiding en uitvoering van de executie.
Gedrukte zeventiende-eeuwse toneelteksten geven nauwelijks zicht op hun opvoering. Daarom leveren deze aantekeningen aanzienlijke winst voor literatuur- en toneelhistorici.
Mieke B. Smits-Veldt