resultaat van een dictee, opgetekend door iemand die blij was als hij of zij de spreker kon bijhouden. Het lijkt de tekst van een bandje, uitgespuugd op het papier. De spreker had blijkbaar ook haast, want bij drie van de zes brieven ontbreekt de aankondiging, en de namen van een aantal personen en plaatsen zijn met x x x aangeduid. Regelmatig zie en hoor je hoe de sprekende stem zichzelf corrigeert. Resultaat: auteurscorrecties in kopiïstenhandschrift.
Hier en daar zijn in een andere hand - een derde handschrift dus - wijzigingen aangebracht, ook vertellerswijzigingen: een scherpere formulering, een korte toevoeging. Dit lijkt de hand van Belle de Charrière zoals wij die kennen uit bijvoorbeeld o.c. viii, p. 235 en 265. De meeste van deze wijzigingen zijn tot de gedrukte tekst doorgedrongen.
Echter, het handschrift voor de zetter kan dit niet geweest zijn, het is immers verre van af. De Belle de Charrière-hand heeft de taalfouten ongemoeid gelaten, de x x x veelal ook; accenten, hoofdletters en leestekens ontbreken nog steeds, evenals alinea's. Op zijn minst moet er nog iemand spelling en interpunctie ter hand hebben genomen. Maar ook de auteur heeft nog weer ingegrepen in de toevoegingen van eigen hand, getuige de bijtende commentaar op de heer Henley ‘it speaks its masters own turn of mind’, die tenslotte toch niet is opgenomen.
Met al deze overwegingen krijgen de eerste twee vellen een plaats: zij moeten het begin vormen van een volgende, nettere versie. Het handschrift is me niet bekend.
De herkomst van het pakket vormt evenmin een sluitend verhaal. Het bevindt zich in het Fonds-Monvert. Dicht bij Belle de Charrière woonde Samuel Monvert (1745-1803). Hij was aanvankelijk advocaat, later ‘capitain et chatelain’ van de Val de Travers, een van de districten rond Neuchâtel. Belle had in geschrifte (o.c. x, p. 589) en in feite (het probleem rond haar dienstmeisje) contact met hem. Zijn zoon César-Henri Monvert (1784-1848) werd stadsbibliothecaris te Neuchâtel en hoogleraar aan de Académie; aan diens kleindochter Marguerite Monvert (1869-1933) dankt het archief het Fonds-Monvert. Hoewel dit fonds naast ons handschrift nog enkele stukken uit de dagen van Samuel Monvert bevat, is het niet zeker dat de Lettres de Mistriss Henley via hem zijn binnengekomen. Ook de erven Belle de Charrière kunnen het manuscript aan de grote César-Henley Monvert hebben gegeven.
Terug nu naar de eerste vraag: wie schreef die tien velletjes? De Zwitserse specialist J.-D. Candaux sluit Belle de Charrière uit (over de correcties geen twijfel). Toch ben ik enigszins gaan twijfelen aan mijn aanvankelijke ‘neen’, ‘en wel hierom’: in de in 1922 getypte inventaris van het Fonds-Monvert staat: ‘No 2: Mistress Henley de Mme de Charrière. Manuscrit en feuilles, probablement de la main de l'auteur.’
Probablement, een delicaat woord, goed voor het overgangsgebied tussen vermoedelijk en waarschijnlijk, met tendens naar het laatste. Een familieweetje, onder enig professioneel voorbehoud overgenomen door de opsteller van de inventaris die niets meer kon verifiëren bij de kort tevoren overleden biograaf van Belle de Charrière, Philippe Godet? Met de heer De Tribolet, die het handschrift had herkend, bekijk ik de testamentaire beschikkingen. Het is duidelijk wat hij bedoelt: de borstel van dezelfde schilder, al zijn die codicillen veel verzorgder. Maar direct rijst de twijfel: hoeveel Rembrandts circuleren er niet? Thuis valt mij iets anders op: de doorhalingen in het ‘gedicteerde’ schrift lijken identiek aan die in Belles handschrift in bijvoorbeeld o.c. x, p. 323.
Indrukken en veronderstellingen vormen geen bewijs. Is er nog circumstantial evidence? Toen Belle de Charrière de Lettres de Mistriss Henley schreef, leed zij aan depressies. Het huwelijk liep niet; zij was enige maanden van huis. Waar logeerde zij eigenlijk? De brieven over de niet bij elkaar passende echtgenoten, heeft zij ze ‘aus einem Gusz’, zich niet bekommerend om de vorm, opgetekend, en vormen die tien velletjes ‘een opwelling van een bron’? Deze veronderstelling kan zowel plausibel als stompzinnig worden; ik zoek nog naar een neuroloog die durft te verklaren of het wel dan niet mogelijk is dat iemand, in de war, depressief, zijn vermogen tot het schrijven van een reeks persoonlijke brieven behoudt, maar de beheersing over de orthografie verliest.
Het zal duidelijk zijn: verder dan het ‘probablement’ uit 1922 kan ik voor deze ‘lettres trouvées dans la cave’ niet komen. Belle de Charrière-de Zuylen voor één keer onklaar.
Johanna Stouten