| |
| |
| |
Signalement
Kindersley over Gill
Na de vertaling van Eric Gills Een verhandeling over typografie in 1986 (zie Literatuur 5 [1988], p. 256) komt uitgeverij De Buitenkant, nu in samenwerking met Cardozo Kindersley Editions, met een nieuwe oplage van het in 1982 verschenen Mr Eric Gill: further thoughts by an apprentice (Cambridge/Amsterdam 1990; 62 p., ƒ 24,50). Die leerling van de meesterletterontwerper is de inmiddels ook vergevorderde David Kindersley, die herinneringen ophaalt aan de non-conformist die er heilig van overtuigd was dat industriële produktie leidde tot eenvormigheid, dat eenvormigheid leidde tot kwaliteitsverlies, dat kwaliteitsverlies leidde tot trivialiteit, dat trivialiteit leidde tot verveling en dat verveling uiteindelijk weer zou leiden tot het verlangen naar produkten, vervaardigd door kunstzinnige handwerkslieden. Tot die laatste categorie behoorde Gill, die uit puur idealisme er niet tegenop zag desnoods gratis zijn opdrachten uit te voeren. Impliciet draagt Kindersley de kritiek van Gill op het modernisme in deze memoires uit. Het boekje is geïllustreerd met een groot aantal voorbeelden van Gills houtsneden, tekeningen en letterontwerpen.
PJV
| |
Nog meer Drenten
In de serie Drentse biografieën; levensbeschrijvingen van bekende en onbekende Drenten (zie Literatuur 8 [1991], p. 138) verscheen deel 2 (Meppel enz.; Boom, 1990; 144 p. ƒ 24,50) onder redactie van Jan Bos en Willem Foorthuis met 34 biografieën van personen die van belang geweest zijn voor Drenthe. Ze bieden een caleidoscopische aanblik met figuren als Harm van Riel en Tjerk Vermaning of J.A.R. Kymmell, de mislukte burgemeester, die eindigde als klerk op het Rijksarchief in Assen totdat hij ook daar ontslagen werd omdat hij ‘drie archiefstukken had versnipperd op de openbare weg’.
De in dit deel behandelde literatoren zijn Ben van Eysselsteijn (door H. Nijkeuter), die in de Tweede Wereldoorlog met Drenthe kennis maakte, Carry van Bruggen en haar eveneens in Smilde geboren broer Jacob Israël de Haan (beiden door M. Moree) en de negentiende-eeuwse Bilderdijk-kenner Jan Pan (door J.W.G. Okken). Alle biografieën in deze keurig gedrukte pocket zijn voorzien van illustraties en bronnenopgave.
PJV
| |
Secundaire poëzie
Bij de term ‘secundaire literatuur’ denkt men gewoonlijk aan beschouwingen in proza over de primaire literatuur. Poëzie met als onderwerp de primaire literatuur zou men secundaire poëzie kunnen noemen. Onlangs verscheen een dichtbundel van de Gentse en Rijsselse hoogleraar in de vergelijkende literatuurwetenschap, ook oudvoorzitter van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, Walter Thys: Insulensis. Twintig gedichten. Vingt poèmes néerlandais traduits en français, Lille, A.N.R.T. Université Charles de Gaulle Lille iii, 1991 (ii + 58 p.). Een negentiental vertalers, onder wie ook Thys zelf, heeft de gedichten vertaald. De vakgenoot komt veel bekends tegen in deze poëzie: de Reinaert en de Spiegel Historiael, Willem Elsschot, Thomas Morus, Huizinga en Burckhardt, Couperus, Vestdijk, Erasmus en Breyten Breytenbach. De laatste naam die men in poëzie zou verwachten is toch wel die van linguïst Dr. Maurits Gysseling, wiens etymologische hulp ingeroepen wordt in ‘Visioen van Stefan Zweig’.
De bundel is opgedragen aan de collega's, afgestudeerden en studenten van de Rijsselse universiteit, ‘Universitatis Insulensis’, want volgens Gysseling en andere linguïsten is Lille op een eiland begonnen.
PJV
| |
Boekje over boeken
In de uit het Frans vertaalde serie voor de jeugd ‘De wereld op zak - Plus’ van uitgeverij Zwijsen is als deel 11 verschenen De wereld van het boek van Claude Lapointe in vertaling van Els van Delden (Tilburg 1990; 78 p., ƒ 15,95). Doorspekt met toepasselijke poëzie- en prozacitaten uit de Nederlandse literatuur worden in dia- en monoloogvorm Julie en Nico voorgelicht door oude man Justin, die de handzetperiode nog heeft meegemaakt. Alle fasen van de moderne boekproduktie worden doorlopen van uitgever en schrijver via illustrator, zetter, corrector, vormgever, drukker en binder naar publiciteit en boekhandel. Alleen bij het zetten wordt een uitstapje gemaakt naar het verleden met afbeeldingen van een letterkast, een loden letter en een zethaak, maar daarboven staat in grote letter ‘lood is uit de tijd!’, dus verderop ook geen plaatje van een handpers of een excursie naar een private press, maar alleen van een offset- en een rotatie-offsetpers. Desalniettemin kan deze speelse, overvloedig geïllustreerde en van veel kleuren voorziene handleiding,
| |
| |
mede omdat de typografische terminologie juist gehanteerd wordt, een aardige introductie vormen voor de jeugd vanaf einde basisonderwijs tot en met de propedeuse.
PJV
| |
De glanzende kiemcel
Van Simon Vestdijks in Sint Michielsgestel in 1943 gehouden lezingen over poëzie voor medegedetineerden verscheen onlangs een herdruk bij Nijgh & Van Ditmar te Amsterdam. Vestdijk bundelde zijn acht beschouwingen over poëzie in 1950 onder de titel De glanzende kiemcel, toen een uitgave van Uitgeverij De Driehoek in 's-Graveland. Deze heruitgave is een fotografische herdruk van die oorspronkelijke druk. Mevrouw Vestdijk-van der Hoeven vervaardigde een personen- en zakenregister dat aan de tekst werd toegevoegd.
Ik heb geen idee hoe groot de oplagen van de zes voorgaande drukken zijn geweest, maar het feit dat dit inmiddels de zevende druk is van De glanzende kiemcel toont dat de belangstelling voor Vestdijks opstellen over poëzie groot moet zijn, zeker wanneer men bedenkt dat poëzieliefhebbers toch al geen groot deel van het Nederlandse lezerspubliek uitmaken. Toch is die belangstelling voor het boek niet zo verwonderlijk. Vestdijk slaagt erin om niet alleen nuchter, zonder geheimzinnigheid of opgeblazenheid over poëzie te spreken, maar hij is ook een van de weinigen die helder kunnen schrijven over subtiele poëtische verschijnselen. Ik denk dat er drie redenen zijn waarom De glanzende kiemcel steeds weer publiek blijft vinden. De eerste heb ik al genoemd: Vestdijks nuchtere helderheid. Een tweede reden is ongetwijfeld Vestdijks grote interpretatieve vaardigheid. Hij lardeert zijn betogen met voorbeelden uit de internationale poëzie waarbij hij als terloops ook nog allerlei interpretaties van deze poëzie oppert die zijn lezingen niet alleen boeiend, maar ook tot een spits spel maken.
De derde reden is waarschijnlijk dat de lezer het gevoel krijgt aanwezig te zijn in de werkplaats van de dichter. Vestdijk speelt op dat gevoel in door ons in het laatste hoofdstuk getuige te laten zijn van het ontstaan van een gedicht dat hij voor de gelegenheid heeft gemaakt. Hij legt in deze lezing aan zijn medegevangenen een uitgangspunt voor een gedicht voor, en stap voor stap bespreekt hij alternatieven voor de voortgang en voltooiing ervan. Keurend en kiezend bespreekt hij aanvullingen, sommige verwerpend, andere invoegend en steeds worden zijn keuzen helder beargumenteerd. Het is natuurlijk alleraardigst om zo een definitieve tekst te zien ontstaan. In één moeite door wordt zo het hardnekkige misverstand uit de wereld geholpen dat gedichten gewoonlijk zouden ontstaan in een moment van hoge inspiratie als een van de muzen verkregen geschenk. Aan de andere kant werd het mij steeds duidelijker dat alleen een groot vakman op die manier een gedicht kan schrijven.
Vestdijk laat in zijn bundel vrijwel alle poëtische terminologie de revue passeren en steeds gebeurt dat in het kader van de toepassing ervan. Wat dat betreft is dan ook het register dat aan de bundel is toegevoegd een aanwinst.
GvB
| |
De Nederlandse revolutie
Voor de inmiddels bekende Griffioen-serie maakte A.J. Hanou een selectie uit de overvloedige literatuur over de ‘Nederlandse burgerrevolutie van 1789’ (Revolutie in woorden. Querido, 1989; 132 p.). Uit de periode 1780-1800 verzamelde hij een dertigtal teksten die berichtten over de meest woelige jaren van de achttiende eeuw; de strijd om het gezag tussen de prinsgezinden aan de ene kant en de burgers en de regenten aan de andere kant. Hanou laat hier zien hoe er vooral in de politieke tijdschriften met veel retoriek en niet minder satire druk propaganda werd bedreven.
Het aardige van deze bloemlezing is dat het perspectief nu eens niet alleen bij de patriotten komt te liggen, maar dat naast meer of minder radicale vertegenwoordigers van de ‘staatsen’ ook een orangist als Johannes le Francq van Berkhey aan het woord komt. Hij doet op bijna meelijwekkende wijze verslag van zijn slechte ervaringen met de ‘Bataafsche menschlijkheid’. Behalve een historisch werk van Le Francq van Berkhey selecteerde Hanou onder andere gefingeerde begrafenisbriefjes, pamfletten, een quasi-catalogus, pseudo-autobiografieën, een miniatuur-kluchtspel, puntdichten, schuitpraatjes, openbare brieven en quasi-advertenties. Met de poëticale voorschriften voor de satiricus kon de propaganda geen rekening houden: de toon is ongemeen hard, de aanval is gericht tegen herkenbare personen, er wordt gespot met de religie en de teksten zijn vaak ‘onkies’. Het ligt voor de hand dat onze ‘Willem van Bourgogne’, zoals hij hier wel genoemd wordt, het vaak moest ontgelden.
Zoals in deze reeks gebruikelijk is, zijn de teksten herspeld en ‘aangepast aan het moderne taalgebruik’. Vrijwel alle opgenomen stukken zijn genomen uit grotere teksten en vaak zijn die fragmenten zelf weer ingekort. Met het ‘aanpassen’ en inkorten van teksten mengt een editeur zich nadrukkelijk in de tekst. Ik vraag me af of dat niet anders kan. Je zou de selectiecriteria
| |
| |
J. Le Francq van Berkhey
ook zo kunnen formuleren dat aanpassen en inkorten niet nodig is; je tast tenslotte met elke ingreep het karakter van een tekst aan. Zo vind ik bijvoorbeeld een aanpassing als ‘oranje-ss'er’ in een fragment uit Le Francq van Berkheys Bataafsche menschlijkheid (hier op p. 38) wel iets te ver gaan. In een kort nawoord zet de editeur de politieke situatie uiteen, in de toelichting verstrekt hij nadere contextuele en feitelijke informatie. Daar had wat mij betreft wat meer verklaring en wat minder parafrase in gemogen, zoals ook de herkomst van de teksten iets uitvoeriger (het gebruikte exemplaar!) beschreven had kunnen worden. Dit doet echter niets af aan de keuze van de teksten; die is heel geslaagd.
Jacqueline de Man
| |
Een zuidelijke Weyerman
Met Jacob Campo Weyerman en de Zuidelijke Nederlanden. Antwerpse pannebroeken, Brusselse kuikenseters, Mechelse maanblussers, Lierse schaapshoofden, Leuvense zatteriken en Gentse stroppendragers (Brussel, Facultés universitaires Saint-Louis, Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde; Cahier nr. 4; 66 p.) heeft Karel Bostoen een bij de Weyermanianen al grotendeels bekende bijdrage uitgegeven. De helaas onzorgvuldig gedrukte brochure is een bewerking van een eerder gepubliceerd artikel (in de Mededelingen jcw, 12-2) dat weer een herziene versie is van een in 1989 gehouden lezing.
Bostoen heeft zijn tekst de vorm gegeven van een drieluik. Eerst schetst hij heel in het kort de levensloop van de in Charleroi geboren en in Breda opgegroeide Weyerman, vervolgens zegt hij iets over de Zuidnederlandse receptie van diens werk, waarna tot slot de zuidelijke aspecten in dat werk ter sprake komen. De invulling van dit drieluik herinnert in zoverre aan de achttiende-eeuwse schrijver dat het even duurt voor je in de gaten krijgt waar het nu eigenlijk over gaat. Zo komt de persoon van de Vlaming Julius De Bock (1867-1923), wiens portret ook in de brochure valt te bewonderen, hier meer dan uitvoerig ter sprake. De dominante aanwezigheid van De Bock laat zich verklaren uit zijn roman (?) Filosofen, schetsen van het studentenleven waarin volgens Bostoen de ‘sfeer’ van Weyerman overheersend is. Wat meer is, De Bock heeft ‘vermoedelijk’ hele stukken overgenomen uit Weyermans Levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-schilders.
Via de minder onbekende literator Lode Baekelmans springt Bostoen over naar het werk van Weyerman. Dit laatste stuk behelst niet zozeer een beschouwing van het Zuidnederlandse in diens geschriften, maar een drietal fragmenten uit zijn werk (‘waarin zijn kennis van de Zuidelijke Nederlanden sterk tot uiting komt’) met een beknopte inleiding. Daarmee wordt het grootste gedeelte van dit Brusselse Cahier gevuld. Zoals op de eerste bladzijde al vermeld staat, gaat het hier om zijn ‘uitspraken over personen, eeten drinkgewoonten, godsdienstige gebruiken en andere eigenaardigheden van de Zuidelijke Nederlanden’. De eerste twee fragmenten (uit Den kluyzenaar in een vrolyk humeur en de Levens-beschryvingen der Nederlandsche Konst-schilders) zijn ook opgenomen in het eerder genoemde artikel in de Mededelingen. Het laatste (uit De zeld-zaame Leevens-byzonderheden van Laurens Arminius, Jakob Campo Weyerman, Robert Hennebo, Jakob Veenhuizen [..]) is ‘nieuw’. Nieuw is ook het register op namen in deze fragmenten.
Jacqueline de Man
| |
Leven met Wittgenstein
In het werk van Willem Frederik Hermans keren twee figuren met grote regelmaat terug, niet alleen in terzijdes, citaten of motto's maar ook in de meer substantiële vorm van beschouwingen, waarbij overi- | |
| |
gens de polemiek niet ontbreekt; bovendien heeft hij aan elk van beiden twee boeken gewijd, een tekstuele publikatie en een meer biografische. De een is Multatuli, die hij eerde met een geannoteerde uitgave van de Max Havelaar en aan wie hij een grote biografie wijdde: De raadselachtige Multatuli. De ander is Wittgenstein. Waardeert hij in de negentiende-eeuwse schrijver de scherpe analyse van personen en situaties en de daarmee samenhangende trefzekere stijl, het werk van de twintigste-eeuwse filosoof ziet hij als een ondermijnen van de wetenschappelijke pretentie van de filosofie, die immers - voor zover zij zich niet bezighoudt met de reflectie op het proces van wetenschappelijk denken in de vorm van de symbolische logica - telkens opnieuw alleen maar schijnantwoorden weet voort te brengen op vragen die volgens de logica niet eens gesteld kunnen worden. Van Wittgensteins eerste en meest bekende werk, de over de logica handelende Tractatus logico-philosophicus, verzorgde Hermans een geannoteerde Nederlandse vertaling en thans verschijnt dan onder de eenvoudige titel Wittgenstein het tweede bedoelde boek.
In feite betreft het hier een bundeling van teksten die al eerder, hetzij in andere bundelingen van Hermans' essays, hetzij als zelfstandige uitgave, hetzij in de krant gepubliceerd waren. Het boek telt drie lange en drie korte stukken. Tot de langere (50 bladzijden of meer) behoren: een analyse van Wittgensteins tweede hoofdwerk, de Philosophische Untersuchungen, waarin gedemonstreerd wordt dat de taal een hindernis voor het denken en dus voor het filosoferen vormt; een uiteenzetting die duidelijk maakt dat Wittgensteins logisch positivisme het traditionele (‘levensbeschouwelijke’) filosoferen omverwerpt en dat Nederlandse filosofen pogen de grote positivist te annexeren binnen hun kader; en tenslotte een biografie, die - omdat hij Hermansiaans is, het niet laat bij een feitenopsomming maar diep ingaat op de verhoudingen tussen de diverse personen.
Voor Hermans is Wittgenstein niet een van de vele al of niet boeiende filosofen die de mensheid heeft voortgebracht, maar een denker die dingen schreef die hem het gevoel gaven dat hij ze zelf (ten dele) ook gedacht en zelfs, in een andere vorm, beschreven had. Evenals met Multatuli het geval is, is Hermans met Wittgenstein blijven leven.
Frans A. Janssen
| |
Informatie over informatie
Voor wie nog steeds geen keuze heeft kunnen maken of wil weten of hij wel een juiste keuze heeft gemaakt uit de inmiddels gigantische hoeveelheid programmatuur voor opslag en ontsluiting van grote hoeveelheden documentatiemateriaal is een handig boekje verschenen: Microcomputerprogrammatuur voor documentatie en bibliotheek; een software-vergelijking voor conversie, opslag, ontsluiting en bibliotheekbeheer, uitgegeven in 1990 door de vogin, de Nederlandse Vereniging van Gebruikers van Online Informatiesystemen (administratieadres: mevrouw Mieke Noordegraaf, Tabakstiend 17, 6871 tj Renkum, 08373-16411; 176 p.; ƒ 25,- inclusief diskette met softwarebibliografie). De projectgroep Programmatuurvergelijking heeft onder meer zo'n 24 programma's voor opslag en ontsluiting aan een grondige test onderworpen, waaronder de in ruimer kring bekende Archivist, Ask-It, AskSam, bib/Search, Cardboxplus, Freebase, Noteboek ii en Wordcruncher. Om uiteenlopende redenen vielen programma's als Finder, Gofer, Heureka, Infobank, Odis en Strix helaas buiten de test.
Bij de beschouwingen zijn de volgende aspecten betrokken: de handleiding, hulpschermen, foutmeldingen, storingsgevoeligheid, bestandsinvoer, -onderhoud en -reorganisatie, indexering, zoekaspecten, uitvoermogelijkheden en bescherming. In een appendix worden de namen en adressen van producenten gegeven. Een ieder die op het punt staat een publikatie van enige omvang op te zetten, zou er goed aan doen eerst even deze vogin-gids te raadplegen.
PJV
|
|