| |
Signalement
Meer ‘stand’ dan ‘toekomst’
De bestudering van de Middelnederlandse letterkunde maakt momenteel een bloeiperiode door. Aan de lopende band verschijnen monografieën, studies en artikelen. Dat de stroom publikaties niet alleen omvangrijk, maar ook zeer divers van aard zijn, laat de bundel De studie van de Middelnederlandse letterkunde: stand en toekomst zien, die onder redactie van F.P. van Oostrom en Frank Willaert (Hilversum 1989) tot stand is gekomen. De bundel vormt de neerslag van een symposium dat van 22 tot 24 september 1988 te Antwerpen werd gehouden en dat tot doel had om het lopende onderzoek op het gebied van de Middelnederlandse letteren te inventariseren.
Naast een inleiding en een uitvoerige en buitengewoon lezenswaardige uitleiding van F.P. van Oostrom waarin de stand van onderzoek wordt geëvalueerd, vindt men in het boek de schriftelijke neerslag van veertien referaten van gepromoveerden (!) met bij elke lezing een korte samenvatting van de discussie waartoe de lezing aanleiding gaf. Het is niet mogelijk om de titels van alle referaten te noemen. Ik beperk me daarom tot het
| |
| |
noemen van die lezingen waarin een meer principieel aspect met betrekking tot de richting waarin het onderzoek gaat of zou moeten gaan aan de orde wordt gesteld en die het meest recht doen aan de titel van de bundel.
H. Pleij verdedigt in zijn bijdrage ‘Over een cultuurhistorische benadering van Middelnederlandse teksten: flirten met Dracula’ zijn visie dat de bestudering van Middelnederlandse letterkunde in het kader van de cultuurgeschiedenis moet plaatsvinden. A.M. Duinhoven belicht in ‘De diachrone studie van Middelnederlandse teksten’ de plaats van de diachrone tekststudie binnen het hele onderzoeksterrein en hij probeert een verklaring te vinden voor de geïsoleerde positie waarin de filologie terecht is gekomen. P. Wackers tracht in zijn bijdrage ‘“Geschiedverhaal of schetskaart” revisited. Overwegingen bij de studie van de Middelnederlandse letterkunde’ verder te gaan op de weg die W.P. Gerritsen vijftien jaar geleden heeft gesuggereerd in zijn geruchtmakende artikel in De Nieuwe Taalgids (68 [1975], p. 89-109), waarnaar in de titel van de lezing van Wackers wordt verwezen. Gerritsen oppert hierin dat het niet mogelijk is om een geschiedenis van de Middelnederlandse letterkunde te schrijven en dat een schetskaart het hoogst haalbare is.
Naast een adressenlijst van deelnemers aan het symposium is als bijlage een lijst opgenomen van de 27 promovendi die op de laatste dag van het symposium hun promotieonderzoek hebben gepresenteerd. Het is jammer dat voor de introductie van hun onderzoek niet meer ruimte is vrijgemaakt om aldus een groter publiek te laten kennismaken met het onderzoek van de promovendi op het gebied van de Middelnederlandse letterkunde. Zoals de bundel er nu uitziet komt vooral de stand en niet zozeer de toekomst van de bestudering van de Middelnederlandse letterkunde aan bod, want in de andere - hierboven niet genoemde - bijdragen aan de bundel wordt door de onderzoekers ‘slechts’ verslag van hun lopende onderzoek gedaan. Dit levert weliswaar een heel interessante bundel op, die niemand die geïnteresseerd is in de Middelnederlandse letterkunde ongelezen mag laten, maar de pretentieuze titel van de bundel wordt daardoor toch niet helemaal waargemaakt.
P.J.A. Franssen
| |
Samsoms opstellen
De term ‘veelbelovend’ klinkt wrang wanneer men weet dat iemand die belofte nimmer meer waar kan maken. Toch dringt dat epitheton zich op wanneer men de bundel Boormans ware aard doorleest, waarin werk van de jonggestorven neerlandicus Bert Samsom (1944-1985) is verzameld. Een aantal essays, enkele verhalen en korte stukken, gedichten en tekeningen. Om die essays gaat het hier natuurlijk vooral.
Samsom toont zich een scherpzinnig lezer. Terecht kreeg de bundel (ingeleid door Hans van den Bergh) de titel van zijn stuk over Lijmen/Het been. Het is uit de Elsschot-literatuur niet meer weg te denken. Twee dingen vallen op in de gebundelde essays. In de eerste plaats een neiging tot metafysische interpretatie, vooral in het oog lopend bij zijn lezing van Werther Nieland. En, ten tweede, een duidelijke voorkeur voor Neerlands sombere klassieken: De avonden, Van Oudshoorn. Samsom besluit een stuk over de laatste auteur met de volgende alinea:
‘Zoiets wordt natuurlijk al gauw betiteld als uitzichtloos pessimisme. In feite zijn het juist de schrijvers die zich op een eerlijke wijze rekenschap durven geven van wat er in mensen leeft die het meest waardevol zijn, omdat er een bevrijdende werking van hun geschriften uitgaat. Zoals Van Oudshoorn durfde tonen, zo moet de lezer de confrontatie aandurven.
Het is deze confrontatie die Samsom zocht en daarover schrijft hij het best. Zo tekende hij ongewild zijn eigen portret: dat van een pessimist die in de literatuur een mogelijkheid vond om de zinloosheid van het leven op een afstand te houden. (Bert Samsom, Boormans ware aard. Een keuze uit het werk van -. Uitgeverij Samsom, Alphen aan de Rijn. 118 p., ƒ 19,90.)
T.A.
| |
Prisma's letterkundig lexicon
Eind 1990 verscheen bij Het Spectrum Prisma van de letterkunde, een lexicon met verklaring van ruim 2500 literaire begrippen, samengesteld door Cees van der Zalm. In ruim 300 pagina's worden letterkundige termen en literaire begrippen gedefinieerd, beschreven of van een verklaring voorzien. In elk geval niet uitsluitend van definities voorzien, moet je concluderen na raadpleging van het lexicon en dat is maar beter ook, want veel termen laten zich in strikte zin niet definiëren.
In het bestek van een Prismapocket blijkt het toch tamelijk pretentieus om 2500 termen van een afdoende verklaring te voorzien. Soms zijn die verklaringen dan ook nogal gebrekkig door hun beknoptheid. Wat te denken van een trefwoord als ‘engagement’ waarvan het lexicon de volgende dubbele omschrijving geeft: ‘1. Betrokkenheid bij eigentijdse problemen’ en ‘2. Ook: verbintenis (bijv. als artiest bij een gezelschap).’ Mij dunkt dat de omschrijving onder 1 vrijwel alle literatuur tot geëngageerde litera- | |
| |
tuur maakt. De term is veel problematischer dan hier wordt gesuggereerd. Nog een voorbeeld. Onder ‘egodocumenten’ wordt vermeld: ‘Documenten die in eerste instantie bedoeld zijn voor de schrijver of schrijfster zelf en niet voor een groter publiek: dagboeken en andere notities van persoonlijke aard.’ Hier leidt de beknoptheid mijns inziens tot wel zeer gebrekkige informatie. Hoezo ‘in eerste instantie voor de schrijver of schrijfster zelf’ en niet voor een groter publiek? Dat komt natuurlijk best gecombineerd voor. Er zijn heel wat schrijvers van dagboeken die van het begin af aan een publiek voor ogen hebben of op z'n minst voor publikatie geschreven hebben.
Natuurlijk is het vrij eenvoudig om dit soort missers op het spoor te komen en het aantal voorbeelden ervan hier breed uit te meten. Het is geen sinecure om een lexicon van 2500 trefwoorden te maken en wanneer er sprake is van één auteur is het een vrijwel onmogelijke opgave. Daartoe moet die auteur het hele veld van de literatuur en literatuurwetenschap kunnen overzien om zijn beschrijvingen ook maar enigszins adequaat te doen zijn. Maar het wordt niet helemaal duidelijk of hier sprake is van één auteur. De titelpagina noemt Cees van der Zalm als enige samensteller, maar het voorwoord spreekt van ‘samenstellers’. En wat betekent dat dan, ‘samenstellers’? Zijn dat de auteurs van de teksten of de redacteuren die een aantal auteurs hebben gecontroleerd en hun teksten geredigeerd?
Als het lexicon inderdaad het werk is van één ‘samensteller’, dan mag nauwelijks worden verwacht dat de verstrekte informatie overal even betrouwbaar en up to date is. En dat lijkt erop. In het trefwoord ‘literatuursociologie’ bijvoorbeeld ontbreekt de hele empirische tak. Er zou wellicht veel gewonnen zijn als elk trefwoord een minimale literatuurverwijzing had gekregen, zodat de lezer die wat nader geïnformeerd wenst te worden zijn weg zelf verder kan vinden. Wie beter geïnformeerd wil worden, kan nu naar mijn oordeel beter terecht bij het lexicon van Van Gorp, ook al omdat Van Gorp kritischer met zijn trefwoorden omspringt.
GvB
| |
Facsimile van het werk van ‘Suster Bertken’
In 1989 vond in de Janskerk te Utrecht een aantal theatervoorstellingen plaats rond Berta Jacobs, die tussen 1467 en haar dood in 1514 in een kluis woonde die was vastgebouwd aan de Buurkerk te Utrecht. Deze mystieke schrijfster heeft als Suster Bertken haar plaats in de literatuurgeschiedenis te danken aan twee bundeltjes die kort na haar dood op de pers werden gelegd door Jan Berntsz te Utrecht, Jan Seversz te Leiden en Willem Vorsterman te Antwerpen. De Stichting Utrechtse Theater Initiatieven heeft het goede idee gehad om onder de titel Suster Bertken (uti, Utrecht 1989, ƒ 19,50) een facsimile uit te geven van haar teksten Een boeckxken van dye passie ons liefs heeren en Suster Bertkens boeck tractierende van desen puncten.
De facsimile wordt voorafgegaan door een informatieve en leesbare inleiding van de hand van A.M.J. van Buuren, die verbonden is aan de Vakgroep Nederlands van de universiteit van Utrecht. In zijn inleiding verschaft hij biografische informatie over Berta Jacobs, probeert hij een beeld te schetsen van het dagelijkse leven van de kluizenares en stipt hij de traditie aan waarbinnen het kluizenaarsbestaan van Suster Bertken moet worden begrepen. Vervolgens probeert Van Buuren aan de hand van de analyse
van een fragment uit haar passieboekje en een uitweiding over het verschijnsel ‘mystiek’ de kloof tussen Suster Bertken en de lezer van nu enigszins te overbruggen of zoals hij het zelf zegt: ‘Wat bezielde deze vrouw in 's hemelsnaam? Waarom schreef zij wat zij schreef en waarom schreef zij dat zo?’ (p.[14]).
Als basis voor de reproduktie hebben de exemplaren gediend, die de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag van de drukken van Jan Seversz uit 1518 bezit (227 g 46). Dit is een gelukkige keuze. De drukken van Severs zijn weliswaar niet de oudste drukken van de werkjes, maar ze bevatten wel de beste tekst. De inleiding wordt afgesloten door een beredeneerde literatuuropgave.
Het boekje maakt een verzorgde indruk. De facsimile is op ware grootte en van goede kwaliteit en de gotische letter zal de lezer niet veel problemen opleveren. Het boekwerkje wordt niet via de boekhandel verspreid, maar kan verkregen worden door ƒ 19,50 over te maken op postgiro 3760730 van André Swertz bv, postbus 454, 3500 al Utrecht.
P.J.A. Franssen
| |
| |
| |
Afscheid van Koops
Het afscheid van mr. W.R.H. Koops als bibliothecaris van de Rijksuniversiteit Groningen heeft in 1990 tot een drietal publikaties geleid. Het kloeke liber amicorum onder de titel Bibliotheek, wetenschap en cultuur (Groningen, Universiteitsbibliotheek, 1990; 613 p.; ƒ 57,50) en onder redactie van L.J. Engels, G.C. Huisman, J. Kingma e.a., bevat een groot aantal bijdragen, verdeeld over de rubrieken ‘Wetenschappelijke bibliotheken en informatievoorziening’, ‘Cultureel Erfgoed in bibliotheekcollecties’ en ‘Boek, wetenschap en cultuur in Groningen’. Vermeldenswaard zijn de opstellen van P.H. Dubois over Hendrik de Vries, van A.J. Korteweg over C.O. Jellema's Hermitage en van J.D.R. van Dijk en W.R. Foorthuis over de boekdrukkers in Groningen van 1964 tot 1990.
Werd in het hiervoor genoemde boek de biografie van Koops geschetst door C. Reedijk, zijn zes pagina's omvattende bibliografie is opgenomen in Opstellen rond de Groningse universiteit (Groningen, Universiteitsmuseum, 1990; 111 p.; ƒ 26,-), waarin zes verspreide publikaties van de jubilaris worden heruitgegeven, onder meer ‘Johan Huizinga als Professor in Groningen 1905-1915’ en ‘Dr. H. Riedel, een negentiende-eeuwse Groningse boekenverzamelaar’.
Tenslotte verscheen het door J. Kingma samengestelde Oogst van een kwart eeuw; een keuze uit de aanwinsten van de Universiteitsbibliotheek, verworven tijdens het bibliothecariaat van mr. W.R.H. Koops 1964-1990 (Groningen, Universiteitsbibliotheek, 1990; 104 p.), de neerslag van een van september tot november 1990 ingerichte expositie in de ub. Inleidende opstellen zijn gewijd aan de collectievorming van de Groningse ub en aan de zeventiende-eeuwse Groningse drukker-uitgever Gerhard Ketel. Van de ruim 1.120.000 aankopen van Koops wordt in de catalogus aandacht besteed aan een aantal manuscripten, uiteraard aan Groningse drukken uit de zeventiende en achttiende eeuw en Groningse auteurs uit de recente periode, aan embleemboeken, werken van de grote humanisten, de hispanistische collectie van G.J. Geers die in 1966 aangekocht werd, audiovisueel materiaal, koppermaandagprenten met als basis de in 1968 verworven collectie-H.J. Prakke, werk van een groot aantal private presses, art nouveau- en art decoboekbanden, clandestiene drukken en de in 1989 door de provincie aan de ub overgedragen Bibliotheek der Provincie Groningen (bpg), groot ongeveer 10.000 banden.
De catalogus bevat als bijlagen een overzicht van sinds 1986 gehouden tentoonstellingen en van het aantal aanwinsten en de daarmee gemoeide kredieten uit de bibliothecariaatsperiode van Koops.
PJV
| |
Scholieren en studenten opgelet!
Dat de wereld snel verandert, blijkt uit het voorwoord van W. Kleisen in zijn Uittrekselgids (Groningen: Wolters-Noordhoff, 1990; 153 p.; ƒ 27,50). Deze gids van uittrekselboeken is namelijk vooral bedoeld als hulpmiddel voor de docent Nederlands wanneer de leerling haar of hem de vraag stelt: ‘Waar vind ik een uittreksel van dit boek?’ In dit uittreksel van uittrekselboeken geeft Kleisen het antwoord en hij schaamt zich er niet voor, want de kwaliteit van de in de laatste tien jaar verschenen uittrekselboeken is volgens hem sterk toegenomen, ‘zodat leerlingen ook terecht verwezen worden’.
Opgenomen zijn alle uittrekselboeken en ‘gerenommeerde recensiebundels’, maar wat betreft de laatste categorie ‘is enige beperking noodzakelijk geweest om de omvang te beperken’. Kleisens gids bestaat uit drie onderdelen: een ‘Bestand van 129 uittrekselboeken’ in een volslagen willekeurige volgorde: niet alfabetisch, niet chronologisch, niet systematisch; een overzicht van besproken literaire werken, gelukkig wel alfabetisch op auteur met nummerverwijzing naar het bestand; een lijst van monografieën over één literair werk, eveneens alfabetisch op behandelde auteur.
In het eerste bestand treft men naast het Prisma uittrekselboek van Van Ommen en Penson ook de afscheidsbundel voor Meeuwesse, Op grond van de tekst, aan. Waarom de laatste categorie van monografieën is opgenomen, blijft onduidelijk, te meer omdat Kleisen in zijn voorwoord verklaart dat het ‘niet zo moeilijk’ is om secundaire literatuur over een auteur op te zoeken. Hij heeft zeker nooit een propedeusestudent met de Bibliografie van de Nederlandse Taal- en Literatuurwetenschap (bntl) in de weer gezien. Het criterium voor opname in deze lijst is, dat slechts één literair werk per monografie besproken mag worden. Waarom dan alleen de editie van Bredero's Boertigh, amoreus en aendachtigh liedboeck door Stuiveling, Keersmaekers, Stutterheim e.a. is opgenomen en niet de andere delen van het verzameld werk, komt niet zo uit de verf. Iedere teksteditie bevat toch een hoop informatie om de geëditeerde tekst heen. Anderzijds bevatten bijvoorbeeld de monografieën van Meeuwesse over Jan Luyken als dichter van de Duytse lier of die van Paasman over Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting veel meer dan alleen gegevens over Duytse lier, respectievelijk E.M. Posts Reinhart. En wat een scholier aan moet met Peter Kings Complete word-indexes to J. van
| |
| |
den Vondel's Bespieghelingen van Godt en godtsdienst and Lucifer en de concordansen van Salemans en Schaars mag Joost zelf weten. Ik vraag me af of Kleisen die boeken wel eens gezien heeft. Over Vondel staat verder nog een hoop gedateerde ellende genoteerd (onder meer A.M. Verstraeten, Studiën over Vondel en zijn Jozef in Dothan uit 1886!!), maar geen enkele verwijzing naar het standaardwerk van W.A.P. Smit!
Inderdaad, secundaire literatuur opzoeken is helemaal niet moeilijk. De juiste secundaire literatuur vinden is een stuk ingewikkelder. Kleisen hoopt aan het eind van zijn voorwoord dat men zich met zijn uittrekselgids veel tijd kan besparen. Dat kan door in ieder geval het derde onderdeel van zijn gids ongebruikt te laten.
Al doet Kleisen of hij de enige ter wereld is die een uittrekselgids heeft samengesteld, de Provinciale Bibliotheekcentrale voor Noord-Holland is hem daarin al lang voorgegaan: in 1989 verscheen de derde herziene druk van Het uittrekselregisterboek ('s-Gravenhage: nblc, 1989; 63 p.; ƒ 22,50). Dit boekje is een index op uittrekselboeken voor Nederlands, Engels, Frans en Duits. Een nadere vergelijking tussen de twee moet hier achterwege blijven omdat de derde druk uitverkocht is en de vierde nog niet verschenen.
De Provinciale Bibliotheekcentrale Noord-Holland heeft eveneens een gids voor recente secundaire literatuur voor middelbareschoolniveau samengesteld: Over schrijvers en hun boeken; secundaire Nederlandstalige literatuur vanaf 1983 ('s-Gravenhage: nblc, 1990; [56] p.; ƒ 25,95). Dit overzicht geeft de literatuur, verschenen in de periode september 1982 tot en met december 1989 en ook hier blijkt dat de titels zonder meer van het scherm van de geautomatiseerde catalogus geplukt zijn zonder dat men zich afgevraagd heeft of ze voor de doelgroep wel geschikt waren. Want wat moet een middelbare-scholier met de Objectieve persoonsbibliografie van G.A. Bredero of de editie-Hermkens van Huygens' Trijntje Cornelis of de beide delen door Marijke Spies van Vondels Twee zeevaartgedichten? Verder staat het wat slordig om als enige literatuurverwijzing bij Carel Vosmaer een in 1988 verschenen Geschiedenis der Noord-Nederlandsche letteren in de 19e eeuw van Jan ten Brink te vermelden, die toch echt in 1888 gepubliceerd is. En K. Langrik-Johanessen (zie onder Vondel) moet K. Langvik-Johannessen zijn. Ook is vreemd omgesprongen met de alfabetisering van de auteursnamen: men heeft blijkbaar gepoogd de Vlamingen in hun waarde te laten door te alfabetiseren op hun voorvoegsels (De Wispelaere onder de D, enzovoort). Het lijkt me sowieso al waanzin om twee systemen binnen één alfabet te hanteren, maar bovendien gebeurt het niet consequent: de Vlaamse schrijfster Christine D'Haen staat weer bij de H gealfabetiseerd. In ieder geval geeft dit nblc-boekje over het algemeen zinniger informatie dan Kleisen in zijn derde afdeling.
PJV
| |
Het jaarlijkse werk
Al vijftig jaar lang geeft de Britse Modern Humanities Research Association een jaarboek uit waarin de ontwikkelingen op het gebied van de moderne talen en literaturen op de voet gevolgd worden: The Year's Work in Modern Language Studies. Dit jaarboek bevat ook telkenmale een rubriek ‘Dutch studies’, onderverdeel in ‘Language’ en ‘Literature’. De literatuurafdeling wordt de laatste jaren verzorgd door Elsa Strietman, verbonden aan de Faculty of Modern and Medieval Language van de universiteit van Cambridge. Het is een bewonderenswaardig streven om voor een Engelstalig publiek de meest recente literatuur op het gebied van de neerlandistiek te signaleren. Het overzicht bestaat uit een afdeling algemeen, literatuur over de middeleeuwen, de zestiende eeuw, de renaissance, de achttiende eeuw, de negentiende eeuw, de periode 1880-1945 en 1945 tot heden. Wanneer daar aanleiding toe is, wordt per periode de literatuur over afzonderlijke auteurs opgesomd.
De overzichten zijn uiteraard niet uitputtend, maar de meest relevante secundaire literatuur die in een bepaald jaar is verschenen, staat dan toch maar - zonder dat de bntl geraadpleegd kan worden - het daaropvolgende jaar in The Year's Work. Omdat het vanuit Engeland vaak veel moeite kost om aan de gegevens te komen, houdt mevrouw Strietman zich aanbevolen voor aankondigingen en foldermateriaal van te verschijnen literatuur. Haar adres is: University of Cambridge, Faculty of Modern and Medieval Languages, Dutch Section, Sidgwick Avenue, Cambridge cb3 9da.
PJV
|
|