Literatuur. Jaargang 8
(1991)– [tijdschrift] Literatuur– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
Bert Paasman: In Indië geweest
| |
[pagina 110]
| |
in de negentiende eeuw ontstaat er iets als een kolonie. Pas rond 1910 is Indonesië ‘compleet’. Als we de Atjehoorlog en de oorlog op Bali achter de rug hebben. Dan is het hele gebied dat wij als Indische archipel kennen pas onder Nederlands gezag. Ik vind dat je dat goed moet zeggen, want het wordt vaak verkeerd gebruikt. Men zegt dan dat Indonesië 350 jaar een kolonie van Nederland was en 350 jaar werd uitgebuit. Dat is een bijzonder onzorgvuldige formulering.
Wat is er nu zo specifiek aan de Oostindische letteren? Het belang schuilt hierin dat het een subcultuur is binnen de Nederlandse letterkunde. Het decor, de ruimte waarin het verhaal zich afspeelt, de thematiek, zelfs het taalgebruik zijn toch wel sterk afwijkend van het Nederlands. De cultuur, de geografie, het taalgebruik, de psychologie van de mensen, die staan toch wel apart van de Nederlandse cultuur. In strikte zin is de literatuur in het Nederlands geschreven, maar de koloniale literatuur kun je echt niet meer Nederlandse literatuur met accenten noemen. Dat komt door de confrontatie met de Aziatische en Afrikaans-Amerikaanse cultuur. Dat maakt een heel groot verschil. De mensen denken anders, de mensen leven anders, de mensen zijn dus anders. Het denken over geesten bijvoorbeeld. Bijna alle schrijvers hebben de sfeer van geesten en voorouderverering gevoeld. Dat is in veel romans te vinden. En niet als iets waarover men alleen heeft gehoord. Over het algemeen wordt dat aspect geheel binnen de literatuur geïntegreerd. Nederlandse schrijvers zijn door hun contact met Indië veranderd. Indië heeft een ingrijpende invloed gehad op datgene wat ze geschreven hebben. Dat geldt niet zozeer de zeevaarders die na vijf of zeven jaar naar huis gingen, maar dat geldt wel voor mensen die er langer gewoond hebben. Er is op dit moment een tentoonstelling in het Letterkundig Museum over Bep Vuyk, H.J. Friedericy en Maria Dermoût. Daarvan heet het schrijversprentenboek In Indië geweest. Ze zijn in Indië geweest immers en dat verklaart veel voor hun werk.
De Spiegel van Rob Nieuwenhuys is dus meer een spiegel van de koloniale literatuur. Ik vind hem daar niet heel duidelijk over schrijven. Rob Nieuwenhuys hinkt op twee gedachten. Hij heeft het steeds over de Indische literatuur. Du Perron zegt dat Oostindische literatuur literatuur is die iets te maken heeft met Oost-Indië. Literatuur over het land, over het volk, over zeden en gewoonten. Dat noemt hij allemaal Oostindische literatuur. En als tweede punt zegt hij dan ‘en de taal is Nederlands’. Bij Rob Nieuwenhuys is het in feite net zo. Iedereen die wat geschreven heeft over Indië kan in zijn Spiegel behandeld worden. Er is echter verschil met koloniale en postkoloniale literatuur met als object Oost-Indië en Indische literatuur. Indische literatuur is literatuur die in de Indische cultuur speelt en thuishoort. Indische cultuur is Indo-europese cultuur. Du Perron hoort
klaas koppe, amsterdam
Bert Paasman daarbij en ook schrijvers als Jill Stolk en Marion Bloem. Dat zijn schrijvers die tot de Indische literatuur horen. Een volbloed Nederlander die een reisje maakt naar Indië en van daaruit brieven of gedichten schrijft, behoort niet tot de Indische literatuur, maar kun je wel rekenen tot de koloniale literatuur over Oost-Indië. Toen in Australië literatuur werd geschreven, gebeurde dat toen het land zelf al in hoge mate onafhankelijk was. Weinig meer met het Engelse moederland te maken had. Zo is het in Nederlands-Indië natuurlijk niet geweest. Na de onafhankelijkheid werd daar in principe niet meer in het Nederlands geschreven. Hoe heeft men het kunnen goedpraten dat aan de andere kant van de aarde ook nog een groot stuk Nederland lag? In Suriname wordt op dit moment nog wel literatuur in het Nederlands geschreven. Dat lijkt meer op het bekende beeld van de koloniale of postkoloniale literatuur. Ik denk dat wanneer niet alleen de politieke, maar ook de culturele onafhankelijkheid heel groot is, de literatuur van een ex-kolonie ophoudt om koloniale | |
[pagina 111]
| |
literatuur te zijn. Jacob Vredenbregt bijvoorbeeld behoort tot de postkoloniale literatuur. Hij woont in Indonesië, maar schrijft nog in de Nederlandse taal.
Met Maria Elisabeth Post heb je je vreselijk lang beziggehouden. De oorsprong van mijn belangstelling voor haar ligt in het feit dat zij de laatste jaren van haar leven in Epe op de Veluwe heeft gewoond. Aan haar heb ik het vak geleerd. Ik ben met biblio-biografisch onderzoek begonnen. Ik heb eerst geleerd hoe je in bibliotheken en archieven je weg kunt vinden. Daarna heb ik me verdiept in haar genre, de briefroman en vervolgens in haar thematieken, godsdienst, natuur, kolonisatie en slavernij. Genre én thematiek zitten samen in mijn studie over de Reinhart. Dat is mijn keerpunt geweest. Toen heb ik de thema's ‘kolonisatie’ en ‘slavernij’ opgepikt.
Je zegt op pagina 29 van je dissertatie: ‘Het onderwerp geniet behalve van derden [...] ook mijn persoonlijke interesse: het gaat over in onze ogen volstrekt onrechtvaardige machtsverhoudingen tussen mensen waarvan de gevolgen nog heden ten dage waarneembaar zijn.’ Uit je Bulkboeken lees ik dat ook een beetje. Je wilt de lezers confronteren met hoe wij als Nederlanders omgingen met de mensen in de koloniën. Het is wel zo dat het heden ons confronteert met Indische Nederlanders, Surinaamse Nederlanders en andere groepen die iets te maken hebben met ons koloniale verleden en die in onze cultuur zijn opgenomen. Tot en met onze eetcultuur met al die Indonesische en Surinaamse restaurants. Er zijn genoeg aanleidingen om op het verleden terug te kijken, denk ik. Hoe heeft men in het verleden naar de koloniën en de machtsverhoudingen aldaar gekeken? Hoe heeft men het kunnen goedpraten dat aan de andere kant van de aarde ook nog een groot stuk Nederland lag? Dat land heette dan weliswaar anders, maar daar was dan toch ook Nederland de baas. Daar bouwde men ook heel Nederlandse gebouwen, groef men grachten en maakte men ophaalbruggetjes. Hoe heeft men dat geweten en hoe heeft men daar tegenaan gekeken? Alle problemen van dekolonisatie, het gedeeltelijk mislukken daarvan, het Derde-Wereldprobleem, het probleem van de minderheden in Nederland. Dat soort uitermate belangrijke zaken. Het schenden van de mensenrechten in Indonesië en hoe de Nederlandse overheid daarop zou moeten reageren. Het schenden van de mensenrechten in Suriname waar de Nederlandse overheid wel op reageert! Heel anders dan bij Indonesië. Dat zijn problemen van het Europese koloniale verleden. Daar zijn de raakvlakken met het heden. De machtsverhoudingen toen en de machtsverhoudingen nu hebben wat met elkaar te maken. Ik wil niet over de achttiende eeuw in Oost-Indië schrijven om daarmee te verklaren waarom wij Indische Nederlanders en Molukse woonoorden in Nederlanden hebben. Dat is niet de bedoeling. Alleen, het gééft een stuk verklaring. Ik schrijf over onderwerpen waar ik iets mee heb. Ik heb niet voor niets dat ene De kunst is lang en mijn leven is kort. Ik kies nu wat voor mij prioriteit heeft kleine zinnetje waar jij aan refereert in mijn dissertatie geschreven. Ik vind de verhouding tussen Amerikanen en Europeanen, tussen Aziaten en Europeanen of tussen Afrikanen en Europeanen toen en nu van heel essentieel belang voor de samenleving waarin we leven. Ook wel politiek-maatschappelijk, maar het is niet zozeer mijn bedoeling om dat uit te dragen. Ik heb dat niet willen laten blijken. Ik heb ooit een gedicht van Hubert Kornelisz. Poot gëinterpreteerd: De maan bij Endymion. Hartstikke leuk. De vormgeving van Poot, het literaire spel met mythologie, dat soort dingen. Ik heb toen van een uitgever het verzoek gehad om nog een aantal gedichten van Poot op een vergelijkbare wijze te analyseren, maar ik doe het niet meer, omdat het voor mij te weinig heeft. Ik heb ook nog een bloemlezing met gedichten van Post gemaakt en die zou in het Klassiek Letterkundig Pantheon uitgegeven | |
[pagina 112]
| |
worden, maar die reeks ging ter ziele. Dus die gedichten liggen er nog en ik weet nog niet of ik mij ooit nog ga inspannen om ze uit te geven. Het zijn gedichten over natuur en godsdienst en ik heb niet meer zo sterk dat vuur om dat uit te geven, terwijl ik nog wel erg veel zin heb om me met koloniale en postkoloniale literatuur bezig te houden en met onderwerpen als slavernij, racisme en discriminatie. Mijn onderwerpen behoeven nu dat engagement. Dat is de echte verandering geweest die plaatsgevonden heeft bij het schrijven van mijn dissertatie en na mijn reis naar West-Indië.
Dat komt omdat de gedichten van Post geen weerklank meer vinden? Ach, ik heb vorig jaar nog met een vriend een bloemlezing met Veluwse gedichten uitgegeven. Post zit daar ook in, met een gedicht over Velp. Die bloemlezing is erg leuk ontvangen. We hebben de plekken opgezocht waar de dichter gestaan of gezeten zou kunnen hebben en zijn inspiratie opdeed. Het blijkt dat veel mensen dat ook doen. Dat vind ik best leuk. Mensen die naar station Hulshorst gaan met het gedicht over Hulshorst van Achterberg. Er is dus misschien nog wel een publiek, maar ik beschouw zo'n bloemlezing toch wel als iets van de tweede orde. Ik heb voor mijzelf toch het idee dat ik met wezenlijker zaken bezig ben. Met literatuur die verband houdt met dingen die de wereldgeschiedenis bepaald hebben. De koloniale expansie is toch een hoofdlijn van de wereldgeschiedenis. Het kijken naar zandverstuivingen en dennebomen, hutjes onder beukebomen heeft voor mij toch een wat andere betekenis.
Is historische letterkunde dus alleen nog maar interessant als die draden met het heden heel duidelijk gelegd worden? Voor mij dus wel. Voor anderen niet. Er is een enorm aanbod. De kunst is lang en mijn leven is kort. Ik maak nu de keuze wat voor mij prioriteit heeft. De Verlichting speelt daar overigens wel een grote rol in, omdat men in de Verlichting voor het eerst op grote schaal begint te twijfelen aan overgeleverde waarden. Ook op het gebied van de koloniale ideologie en het denken van slavernij is de Verlichting een keerpunt. Er komen voor het eerst heel duidelijke anti-slavernij- en antikoloniale geschriften. Die het overigens nog wel een eeuw verliezen, maar die er toch maar zijn! Dat geldt voor veel zaken die pas aan het einde van de negentiende of het begin van de twintigste eeuw weer opgepakt worden. De Verlichting heeft het over algemeen kiesrecht. Nou, wanneer wordt dat ingevoerd? In 1919! Men experimenteert met allerlei vormen van kiesrecht. De Verlichting proclameert mensenrechten. De literatuur is in de Verlichting vaak nog wel geëngageerd. Men heeft nog plannen met de samenleving en de individuen daarin. De moderne Nederlandse, Europese literatuur niet meer. Het gaat vooral over individuele ontwikkelingen van kind naar puber en wat daar allemaal aan kleeft met godsdienst, met strijd tegen normen en zeden, de ontluikende seksualiteit en noem al die dingen maar op. In de literatuur van andere delen van de wereld vindt men dat engagement juist wel. Dat zijn volkeren die zich nog aan het emanciperen zijn, zich nog vrij moeten vechten van kolonisators en neokolonisators. De koloniale en postkoloniale literatuur confronteert je met conflicten en problemen waar engagement bijhoort. Dit heeft voor mij méér. Ik zal dus geen interpretaties van gedichten van Poot meer schrijven omdat hij zo leuk met de klassieke mythologie kon goochelen. Ik heb gekozen voor literatuur waarvan je kunt zeggen dat ze enigszins met maatschappelijk engagement te maken heeft. Voor de Anne Frank Stichting heb ik een studie geschreven over hoe men tegen de neger heeft aangekeken vanaf ongeveer 1550 tot 1850. De titel luidt: ‘Mens en dier?’ Daarmee heb je dan meteen de uitersten. In de Verlichting waren er eindelijk mensen die de neger wél als mens zagen. In die hele periode waren er echter ook mensen die de neger als dier zagen of als kruising tussen mens en dier. Allerlei gradaties behandel ik in dat artikel. Als de neger een dier is, doen de ménsenrechten van de achttiende eeuw er ook niet toe. Ze hebben dan geen betrekking op de neger! Dat betekent dat je negers in slavernij kunt houden, terwijl op datzelfde moment vrijheid, gelijkheid en broederschap je ideologie is geworden en de rechten van de mens en de burger worden geproclameerd. In 1800 schreef Dirk van Hogendorp het toneelstuk Kraspoetol. In 1801 was er in Den Haag een poging om het op te voeren. Een groep Oud-Indischgasten van hoge rang heeft ervoor gezorgd dat de opvoering verstoord werd. Daar is het bij gebleven. Pas nu in 1990 is het voor het eerst opgevoerd als een radiotoneelspel.
Waarom werd dat verstoord? Het stukje ging over slavernij. Die werd daarin afgewezen en ondanks alle voornemens van de Verlichting is in Nederland slavenhandel en slavernij zeker niet afgeschaft. De slavenhandel pas in 1814 en de slavernij pas in 1860 voor Oost-Indië en 1863 voor West-Indië. Ik neem aan dat het in 1801 dus helemaal niet prettig was voor mensen die hun geld verdienden via slavenhandel en slavernij om dat aan de kaak gesteld te zien. Bovendien werd in dat stuk ook nog wat meer over de koloniale mentaliteit gezegd. Er wordt namelijk ook over het geweten gesproken. Het geweten wordt verdedigd door de mannelijke hoofdpersoon, maar de andere Europeanen in Indië, zoals de Raad van Indië, kooplieden en een arts steken daar de draak mee. Een geweten laat je toch bij Kaap de Goede Hoop liggen en haal je op de terugweg weer op. Het geweten hang je op aan de evenaar. Dat wordt uitvoerig uiteengezet in een paar scènes. Er worden ook voorbeelden ge- | |
[pagina 113]
| |
geven van hoe het toegaat in Indië. De overheid stuurt vanuit Nederland geld naar een leger in Indië dat zich moet verdedigen tegen een opstand. De Raad van Indië weet dat het geld gestuurd wordt en hij laat een groepje knechten het geldtransport overvallen. Het geld steekt hij vervolgens in eigen zak. Dat vertelt hij. Het geld is bij de troepen niet aangekomen, want hij heeft het zelf ingepikt. Daar gaat het toch om. Daarvoor zijn we toch in Indië. Om onze zakken te vullen. Ik denk dat vooral die scène kwaad bloed gezet heeft. Dat mocht kennelijk niet op die manier in de openbaarheid komen.
Dat zo'n stuk nu wordt opgevoerd, is ook een teken des tijds en in je inleiding wijs je op de groeiende belangstelling voor koloniale literatuur. Ik denk dat het Indische trauma voorbij is. De onafhankelijkheidsverklaring direct na de Japanse bezetting door Soekarno en Hatta. De opstanden. De slachtpartijen over en weer bij de politionele acties. De officiële onafhankelijkheid in 1949. Een aantal jaren later het verbieden van de Nederlandse taal en de verplichting van de Nederlanders om het land te verlaten. Er is een groot Indisch trauma geweest. Pas in de jaren zeventig na het Indonesisch-Nederlands Cultureel Akkoord komt er een kentering. Kennelijk
klaas koppe, amsterdam
begonnen we toen in te zien dat die onafhankelijkheid er toch had moeten komen. Eerst de Japanse tijd. Daarover verschijnen de laatste jaren veel romans. Denk aan Jeroen Brouwers. En nu heel recent - dat heeft nog langer geduurd - de bersiap-tijd. Dat is de tijd van de Indonesische opstand. Als je Indische mensen spreekt die in het Jappenkamp hebben gezeten en de bersiap-tijd hebben meegemaakt, is hun reactie altijd van ‘toen we uit het Jappenkamp kwamen dachten we dit is voorbij, maar toen begon iets veel ergers’. En dat erge was dat toen ook de Indonesische mensen, de mensen die men kende, de mensen waarin Mijn onderzoek wordt bepaald door het feit dat ik een Nederlander ben men een groot vertrouwen had, vaak de andere kant kozen. Paula Gomez heeft daar echt goed over geschreven. Dat land moest onafhankelijk worden en in een onafhankelijkheidsstrijd vallen doden en gewonden aan beide kanten. En regelmatig vallen ook de verkeerde doden. Pas later kun je dat als een noodzakelijk kwaad van de loop van de geschiedenis erkennen. Voor de mensen die Indonesië moesten verlaten, was het ook heel moeilijk dat ze toen ze in de jaren vijftig hier in Nederland kwamen niet over hun ervaringen konden spreken. Als zij over de Jappenkampen en de bersiap-tijd begonnen, was het altijd gelijk van: ‘Wij hebben hier een zware bezetting gehad met een hongerwinter. Wij moesten tulpenbollen en suikerbieten eten. Jullie hadden altijd nog wel rijst.’ Dat is een heel frustrerende zaak geweest. Daar spreekt men voortdurend over. Die wonden zijn nog lang niet geheeld en zullen ook nooit helen, maar er is meer afstand. Ik denk dat hetzelfde geldt voor de Surinaamse literatuur, al ligt Suriname puur door het feit dat het er zo'n chaos is en het land zo verpaupert emotioneel misschien nog wel moeilijker. Ik denk dat daar nog sterker het schuldbesef leeft van: ‘Dit is de koloniale erfenis.’ Er is een generatie van schrijvers en onderzoekers gekomen die het niet meer zelf meegemaakt heeft en die er dus over kunnen schrijven. Ik zit zowel in het tijdschrift voor Surinaamse taal, letterkunde en geschiedenis oso als in het tijdschrift Indische letteren en iedere keer is dat tijdschrift vol. Er is geen gebrek aan kopij. Er zijn erg veel mensen mee bezig de laatste tijd.
Je wilt Nederland uit en de begrenzing van de achttiende eeuw uit. Dat is problematisch binnen de huidige universitaire structuur. Ja, onze periodisering geldt voor de koloniën niet. Zeker niet zo strikt. Het is gewoon heel duidelijk dat je in de koloniën geen renaissance, classicisme, romantiek hebt. Dat soort termen is niet van toepassing. Toen | |
[pagina 114]
| |
ik in Suriname gastcolleges gaf, moest ik de renaissance en barok behandelen, maar ik kon de studenten in Paramaribo niet eens naar één huisje, één gevelsteentje of beeld sturen dat voldeed aan de kenmerken. Dat is in Oost-Indië weliswaar heel anders, maar in de literatuur kun je niet zeggen dat die periodes heel bruikbaar zijn. Als Marion Bloem in haar laatste roman iets wil schrijven over wat het betekent om Indische te zijn, dan doet ze dat enerzijds vanuit een Indische familie nu en anderzijds laat ze het beginnen met een bastaardzoon van een gouverneur-generaal vanuit de voc-tijd. Ze laat als het ware de geschiedenis van de voc-tijd naar het heden komen en aansluiten op de Indische familie uit de twintigste eeuw om te laten zien hoe die ontwikkeling gezien kan worden. En voor haar ligt ook nergens een grens. Het moment waarop de eerste Europeanen in Indië komen, is een duidelijke grens. Daar is het startpunt van de koloniale literatuur en het einde is als die landen onafhankelijk worden. En sommige landen worden onafhankelijk en houden nog de taal van de kolonisator en andere landen worden onafhankelijk en zetten die taal overboord. Dat zijn belangrijke grenzen. Dan is het met de koloniale literatuur niet afgelopen. Alleen noemen we het dan postkoloniale literatuur. Een zekere specialisatie zal natuurlijk noodzakelijk zijn, maar ik wil de vrijheid hebben om tot het heden door te gaan. Je kunt de koloniale literatuur best binnen de Nederlandse letterkunde bestuderen, maar het is wel een specialisme. Omdat het een specialisme is, ligt het voor de hand om er aparte publikaties, tijdschriften en werkgroepen aan te besteden. Daar is nog niet iedereen van overtuigd. Ik vind de laatste roman van Marion Bloem heel interessant. Daar is heel veel mee te doen. Juist vanuit het historische perspectief. Ook de literatuur van de Molukse schrijvers in Nederland zoals Frans Lopulalan. Die band met het verleden speelt een grote rol. Misschien heb je daar toch iets meer gelijk in gehad dan ik wilde toegeven. Het eerste schip van Houtman dat op de Molukken landde, speelt nog steeds mee in de belevingswereld van de Molukkers die nu in Nederland zitten, want die weten dat daarin de oorzaak ligt dat zij nu ontheemd hier in Nederland zitten. Dat het verleden verklarende waarde heeft voor het heden is duidelijk, maar je kunt het verleden ook bestuderen om deszelfs wil. Simpele, rechtlijnige verklaringen wil ik in iedere geval niet.
Aan de ene kant een geschiedenis van het Barneveldse museum ‘Nairac’, een bloemlezing van gedichten over de Veluwe, een reportage over het leven van de Veluwse boer Evert en aan de andere kant het exotische van de koloniale literatuur. Dat is puur mijn levensbeschouwing. Dat is heel particulier. Ik vind dat je je zowel met je directe omgeving moet bezighouden als met die heel verre omgeving. Ik heb ook een aantal jaren in de Veluwse politiek gezeten. Dat vind ik belangrijk. Ik woon daar. Ik heb dus mijn medeverantwoordelijkheid, maar ik woon ook in de hele wereld. Vanuit mijn vak kan ik dat het beste doen met die stukken van de wereld waar Nederland iets mee te maken heeft gehad. Als ik een Deen was geweest had ik misschien wel naar de Deense Antillen gekeken. Mijn onderzoek wordt bepaald door het feit dat ik een Nederlander ben. |
|